Bloed, bloedvaten en het hart
Bloed
Samenstelling van het bloed
Het bloed is ongeveer 8% van het lichaamsgewicht (vrouw : 4,5 – 5 L ; man : 5-6L).
De rode kleur komt van het hemoglobine (RBC)
Hematocriet = volume cellen/totaal volume (40-45%)
Er heerst een complexe samenstelling: bloedcellen (RBC, WBC, bloedplaatjes) en plasma (vloeibaar deel)
Plasma is een vloeibare vorm, waarin fibrinogeen inactief is en geen draden vormt. De vloeibare
staat wordt opgeheven bij coagulatie met vorming van klonters (door fibrinogeen dat
fibrinedraden vormt). Het overblijvend vocht hierbij is het serum.
Wanneer bloed gecentrifugeerd zou worden zou plasma bovenaan zitten , gevolgd door
bloedplaatjes , WBC en RBC (obv grootte).
Samenstelling plasma
- Water: 90%
- Elektrolyten
- Eiwitten (70g/L)
- Koolhydraten
- Lipiden
Van alle plasma-eiwitten is ongeveer 50% daarvan albumine. Deze regelt de osmotische druk in het
bloedvat, de vochtuiwisseling met de weefsels en fungeert eveneens als carrier-eiwit. Verder heeft het
plasma een constante samenstelling.
Plasma proteoom
Via 2D gelektroforese. De EW hebben hun eigen plaats in het proteoom. Zo kan je zien of alle EW
aanwezig zijn, en in welke concentratie ze zich bevinden.
Via een 1D analyse kan er ook vergeleken worden tussen plasma en serum. Wanneer plasma met serum
vergeleken wordt , zien we dus de afwezigheid van fibrinogeen . Omdat je dus klontervorming hebt
gehad, waardoor het opgelost is en ‘opgebruikt’ en niet meer in het serum voorkomt.
77
,Toepassing: plasma proteoom bij sepsis.
Mogelijkheid om de diagnose te stellen door aanwezigheid van eiwitten in het plasma die er normaal
niet thuishoren. Bijvoorbeeld:
- Troponine-I (hartinfarct) : Troponine is myosine-achtig EW dat ook gebonden is aan myosine en
geeft de indicatie op spierafbraak. Zit normaal NIET in het bloedplasma, maar is een typisch
spierEW in het hart. Je detecteert het in het plasma na hartinfarct. Je doet dat met een ELISA
techniek.
- Prostaat specific antigen (prostaat kanker)
- Alfa-foetoproteïne (tripeltest voor detectie Trisomie 21)
Morfologie van de bloedcellen
Dat gebeurt visueel door een bloeduitstrijkje. Druppel bloed op plaatje en tweede plaatje gebruiken om
het te verspreiden en te kleuren met chymsakleuring.
Bloedplaatjes hebben lichte paarse kleur doordat ze specifieke alfa granulen die
aanwezig zijn de kleurstof kunnen opnemen. Ze hebben geen kern.
WBC hebben een kern en is zeer karakteristiek om WBC te
onderscheiden:
- Neutrofielen: losse kernlobben die aan elkaar vasthangen.
- Basofielen: gespikkelde kern
- Lymfocyten: hebben een mooi afgeleinde kern neutrofielen basofielen eosinofielen
- Monocyten: hebben een dubbele kern
- Eosinofielen: lobben in de kern
RBC is ook kernloos, maar groter dan bloedplaatjes. Hebben geen kern
en ook geen alfa granulen, waardoor ze ook geen kleurstof opnemen monocyten lymfocyten
en dus gewoon rood blijven zien door aanwezigheid van hemoglobine.
Zien er uit als schijfjes, waarbij middelste deel ingezakt is, dus minder
hemoglobine aanwezig is, wat dus ook minder rood zit dan de randen
Wanneer je teveel RBC hebt of sepsis (zware graad van infectie)
kunnen er morfologische veranderingen plaatsvinden waardoor RBC
aan elkaar plakken = geld rol vorming
78
,Bloedcelvorming in het beenmerg
In de aanmaak van iedere celsoort zijn er twee processen te onderscheiden: proliferatie (celdeling) en
differentiatie (uitrijping).
Proliferatie: celdeling via mitose. De twee dochtercellen zijn identiek aan de moedercel. Dit proces kan
zich vele malen herhalen.
Differentiatie: overgang van een cel van een onrijp naar een rijper stadium (zonder celdeling).
Alle bloedcellen ontstaan uit een gemeenschappelijke voorlopercel, de pluripotente hematopoïetische
stamcel. De stamcel kan door celdeling vermenigvuldigen en differentiëren tot de specifieke
voorlopercel van elke celsoort. Dit laatste type van voorlopercel kan zich nog steeds door deling
vermenigvuldigen, maar hij kan slechts in één
richting verder differentiëren. De lymfatische
stamcel en de myeloide granulocytair, erytroïd,
monocytair en megakaryocytair).
Hematopoietische stamcel overleeft voor eeuwig en
kan enkel celdeling ondergaan, geen differentiatie.
Megakaryopoiese voor vorming van BP
Megakaryopoiese zorgt voor vorming van
megakaryocyt , waaruit de kleine bloedplaatjes
ontstaan. Dit vindt zich plaats in het beenmerg.
Stap 1: stamcel komt in contact met groeifactor trombopoëtine, begint te differentiëren tot
megakaryoblast.
Stap 2: megakaryoblast groeit door tot promegakaryocyt. Hier zie je dat cytoplasma en kern toenemen
in grote.
Stap 3: megakaryocyt ontstaat en is nog groter in omvang.
Stap 4: groeit verder door tot bloedplaatjes vormende megakaryocyt. Deze is zeer groot, waarin de kern
afsterft (zeer kleine kern) waarvan zich kleine cellen zich afsplitsen (dit zijn de bloedplaatjes)
Megakaryoblast (2N DNA = van ieder gen 2 kopieën)
Diameter: 20-30 µm (bloedplaatjes : 2-3 µm)
Kern: Ovale of boonvormige kern
Cytoplasma: geen granulen
Aanwezigheid: Beenmerg
Afwezig in perifeer bloed
79
, Promegakaryocyt (2- 4 N DNA)
Diameter: groter dan megakaryoblast
Kern: 2 tot 4 lobben
Cytoplasma: Fijne azurofiele granulen
Aanwezigheid: Beenmerg
Afwezig in perifeer bloed
Megakaryocyt (4-64 N DNA)
Diameter: 30-90 µm (bloedplaatjes : 2-3 µm)
Kern: 8, 16, 32 or 64 lobben (door endomitose)
Cytoplasma veel regelmatig verdeelde azurofiele
(rode) granulen
Aanwezigheid: Beenmerg
Afwezig in perifeer bloed
Bloedplaatjes (trombocyten)
Diameter: 2 µm
Kern: geen
Aanwezigheid Perifeer bloed
Moleculaire regulatie van megakaryopoiese
Wanneer de groeifactor trombopoietine (TPO) in contact komt met zijn receptor differentieert de cel
onmiddellijk tot megakaryoblast.
Verder zijn er nog bijkomende transcriptiefactoren die enkel in de megakaryocyten tot expressie komen
en het megakaryopoiese proces onderhouden.
- FOG1 -> werkt in op overgang megakaryoblast naar promegakaryocyt
- GATA1/FOG1 -> werken in op overgang promegakaryocyt naar megakaryocyt
- Fli1/NF-E2 -> werken in op overgang megakaryocyt naar bloedplaatjesvormende megakaryocyt
Een megakaryociet die klaar is gaat bloedplaatjes vrijstellen in de bloedstroom. De megakaryocyt kruipt
dicht tegen het bloedvat aan en duwt zijn proplatelets letterlijk door de bloedvatwand heen, en door de
bloedstroomsnelheid worden er bloedplaatjes ‘afgetrokken’. De megakaryocyt-kern ondergaat apoptose
proces en blijft achter, terwijl BP in de bloedstroom terecht komen.
Belangrijk voor vervolg:
- Microtubulli (opbouw cytoskelet). Cytoskelet verandert naar vorming van de bloedplaatjes
- Granulen zijn zeer belangrijk in BP voor hun functie en essentieel voor bloedstolling.
80