Samenvatting Immunologie
hoofdstuk 1
1.1 Het imuunsysteem beschermt tegen infecties en tumoren
- Primaire taak = verdedigen van het lichaam tegen mogelijke bedreigen.
- Niet elk MO lokt eenzelfde type affweerreactie
- Virussen zijn intracellulaire pathogen ( onbereikbaar voor humorale bescherming, aangeboren = NK, verworven
= Th1 & CD8 & CTL) en bacterien en wormen over het algemeen extracellulair ( bereikbaar voor humorale
bescherming, aangeboren= complement & collectinen &..... , Verworven = Ig & Th2 & Th 17)
-> IS brengt ook zelf schade met zich toe, hierdoor moet IS strikt onder controle blijven
-> Er moet een goede balance zijn tussen beschermende immuniteit en imuunpathologie
- Foutief werkende IS -> auto-imuunziekten
- Ontspoorde lichaamscellen kunnen door IS worden ontdekt en worden opgeruimd.
-> ook versleten en afgestorven cellichamen opruimen.
1.2 De intacte huid en slijmvliezen vormen een eerste barriere tegen potentiele
binnendringers
- Fysische -> De huid ( meerlagige acellulaire hoornlaag), flow en turbelentie, trilharen
- Chemische -> pH en vetzuren
- Biologische -> normale flora, scheppen anaerobe of zure toestand
1.3 Het iS bestaat uit 2 intensief met elkaar samenwerkende
delen: aangeboren en verworven IS
- Wanneer een van de barrieres gebroken word of er cellen transformeren in
tumorcelllen dan gaat het IS in werking.
- Veel MO hebben mechanismen ontwikkeld waarmee ze kunnen interfereren
met het IS, of ze om de tuin leiden.
- Aangeboren deel ( niet-specifieke deel) en Verworven deel ( specifieke deel)
beiden primair gericht om infecties te bestrijden. Verschillen veel van elkaar,
maar staan niet los van elkaar en werken samen.
1.4 Het aangeboren IS ligt altijd klaar om direct in actie te
komen
1.4.1 fagocytose is een belangerijk effectorsysteem vh aangeboren IS
- Aangeboren is overal in het lichaam aanwezig en klaar om direct aan te vallen
- Fagocytose is een proces waarbij gespecialiseerde cellen een MO dmv endocytose in zich opnemen en
daarna intracellulair doden en verteren.
-> macrofagen (weefsel), monocyten (bloed) en granulocyten (bloed).
,- Ze hebben een herkenningsmechanisme dat gebaseerd is op moleculaire patronen namelijk PAMP en
PRR
Vb Manosereceptoren voor manose op membraan bact -> manose komt niet voor op lich cel.
1.4.2 De ontstekingsreactie vormt een integraal onderdeel vh aangeboren IS
- Macrofagen herkennen MO door patroonherkenningsreceptoren -> fagocyteren en signaal moleculen
uitscheiden = cytokinen.
-> sterk regulerend effect op cellen van IS en lichaamcellen, zorgen ook voor cascade van reactie’s
=> uiteindelijke gevolg = ontsteking
- Ontsteking = verandering in bloedvaten en weefsel dat zorgt voor MO onschadelijk maakt en infectie
bestrijd.
- Granulocyten beschikken receptoren om geactiveerde vaatendotheel te herkennen en aan te binden
-> gaan uit de bloedbaan
-> door C gradient gaan Granulocyten naar de plaats van infectie ( noemt chemotaxie)
-> chemokines (cytokines met chemotactische werking) trekken granulo aan
-> MO herkend door granulo -> start proces Mo opnemen in de cel
-> bacterie word in de cel gedood door enzyme en zuurstofradicalen
-> vaak weefsel beschadigd op deze plek -> ontstekingsreactie
-> Herkenning van PAMPS ( pathogen associated molecular pattern/ kan ook damage en dan D) door
PCCR (pattern recognition receptor)
- Dendritische cel -> komen van monocyten, maakt contact via uitlopers met MO -> Transporteert nr
drainerende lymfeklier.
-> D-cel presenteert antigenen vh MO aan cellen van verworven IS
-> D-cel is de schakel tussen aangeboren en verworven IS
1.4.3 Naturalkillercellen en interferonen zijn vooral betrokken bij de afweer tegen viraal
geinfecteerde cellen
- Lymfoide cellen belangerijk voor aangeboren IS, lijken op lymfocyten, maar herkennen lichaamsvreemd
materiaal niet via antigeenreceptoren.
-> meest voorkomende = NK cellen (naturalkillercellen) , betrokken bij aangeboren afweer tegen
virusinfecties
-> activeerd vanaf er veranderingen gebeuren op het oppervlakte van een virus geinfecteerde cel
-> scheiden stoffen uit waardoor de virus cel dood gaat
-> viraal geinfecteerde cellen gaan interferonen aanmaken en uitscheiden
-> functie = wapenen omliggende cellen tegen infectie met het virus
-> zijn eiwitten die behoren tot de klassen van cytokines
1.4.4 een scala aan eiwittten ondersteunt de cellen van het A IS
- Groot aantal eiwitten ook belangerijke rol bij A IS, remmen groei MO + onschadelijk maken +
ondersteunen van fagocytose en ontstekingsreactie. Hier tot behoren Lactoferrine, defensinen, CRP,
complement, interferonen, .....
-> ook die van het complement systeem = 20 tal niet actieve eiwitten in het bloed
-> geactiveerd worden door MO zelf of indirect door antilichamen van het verworven IS
, -> Dit resulteert in een enzymecascade -> lysis vd bacterie
-> splitsingproducten van de cascade werken als opsoninen ( fagocytose bevorderende) of als
chemoattractant voor ontstekingcellen & bevorderen ontstekingsproces door effect op bloedvaten (vaat
verwijding) -> leukocyten sneller aanvoeren en afvalstoffen sneller afvoeren
- A afweer kan infectie in toon houden, niet voldoende voor het te doden
-> opruimen en herhaling te voorkomen is verworven IS nodig
-> opruimen niet mogelijk -> ingekapseld door granulosoom
1.5 Lymfocyten zijn cellen vh verworven IS
- Verworven Immuniteit gaat traag op gang, deze cellen moeten eerst geactiveerd worden en gaan delen
alvorens ze effectormoleculen en effectorcellen gaan produceren.
-> cellen van verworven IS kunnen op een specifieke manier MO herkennen en daarop reageren
-> proliferatie en differentaitie van lymfocyten is essentieel voor effectormoleculen en effectorcellen te
produceren
-> reacties van lymfocyten zijn gericht tegen antigeen van MO, het is dus antigeen specifiek
-> mogelijk door antigeenreceptoren op celoppervlakte van lymfocyten, B en T-cellen
1.5.1 De antigeenreceptor van B-cellen is het membraangebonden antilichaam, dat
antigeen direct kan herkennen
- B en T-cellen beschikken over hun eigen type antigeenreceptoren op het
celopppervlakte.
- B-cel antigeenreceptor is membraangebonden antilichaam
-> via dit moleculen wordt de B-cel specifiek geactiveerd door een ‘passend’
antigeen.
-> na deze activatie zal een plasma cel deze antilichamen in grote
hoeveelheden vormen en uitscheiden.
-> uitgescheiden antilichaam zelfde specifiteit als membraangebonden
antilichaam
-> antilichaam en immunoglobine (Ig) zelfde woord
-> antilichamen die na activatie van B-cellen in het bloed terecht komen
zullen ervoor zorgen dat antigeen geinactiveerd wordt / verwijderd kan
worden dmv fagocytose door cellen van A IS
- Deze verworveren afweer door B-cellen noemt humorale immuniteit
1.5.2 De antigeenreceptor van T-cel is de T-celreceptor, die alleen antigeen kan
herkennen wanneer het wordt aangeboden in MHC-moleculen
- Antilichaam in staat op te binden aan extracellulaire gelokaliseerde MO + die onschadelijk maken
- Cellulaire immnuniteit dient voor de cellen te doden die nog intracellulair blijven en niet door gaan door
fagocytose
-> 2 verworven immuniteiten is door
diversiteit van MO
- T-cel receptoren niet instaat om antigeen
rechtstreeks te herkennen
, -> ze herkennen alleen maar fragmenten van eiwitantigenen, MHC moleculen bieden de eiwitten aan
- Bij de mens ook wel HLA ( humane leukocyteantigenen, HLA & MHC dienen als dienblad voor
presenteren van antigeen aan T-celreceptor
-> kan antigeen dat zich in de cel bevindt als het ware zichtbaar gemaakt worden voor het IS, waardoor
het IS intracellulaire antigenen dus toch kan aanpakken
-> T-celreceptor kan allen de combinatie van antigeen en MHC herkennen
- Na herkenning kan ze geactiveerd worden -> T-cel ontwikkelen tot effectorcellen, die bijdragen tot
imuunrespons door geinfecteerde cellen onschadelijk te maken
-> Helper T-cel & cytotoxische T-cel, beiden kunnen uitrijpen tot effectorcel
-> effector helper T-cel -> scheiden scala en cytokine uit -> macrofagen activeren tot doden van MO & B-
cel geactiveerd worden tot prolieratie en vorming van antilichamen + bezitten CD 4 (eiwitten op
membraan)
-> Effector cytotoxische T-cel -> cellen met virus besmet te doden. + bezitten CD 8 moleculen( eiwitten
op membraan)
1.5.3 Helper T-cel en cytotoxische T-cel herkennen peptiden in combinatie met
verschillende klassen van MHC-moleculen
- T-cel allen antigeen herkennen als het aangeboden word door MHC-moleculen
-> MHC-moleculen bevaten een groeve met eiwit fragmenten
-> T-cellen alleen peptide herkennen en geen macromoleculen tov B-cellen
-> 2 klassen MHC-klasse-I en MHC-klasse-II
-> antigeenprocessing = eiwit -> peptide -> ER of afgesnoerde blaasjes gekoppeld aan MHC
-> MHC-klasse-I alleen peptiden van cytoplasmatische eiwitten
-> MHC-klasse-II alleen peptiden die door de cel zijn opgenomen via endocytose
-> verschil in MHC de reden voor afstoting bij transplantatie
- Cel met virus geinfecteerd -> in de groeve van MHC-klasse-I viruspeptiden zitten -> T-cel zien dat die cel
een virus heeft
- T-cel receptor van een cytotoxische T-cel met CD 8 herkent allen in associatie met MHC-klasse-I-
moleculen
-> effector cytotoxische T-cellen viraal geinfecteerde cellen herkennen en doden
- MHC-klasse-II-moleculen komen niet voor op alle lichaamscellen, cellen met MHC-klasse-II-moleculen
worden professionele antigeenpresenterde cellen (APC) genoemd.
-> via MHC-klasse-II-moleculen antigeen presenteren aan helper T-cellen
-> helper T-cellen brengen CD 4 moleculen tot expressie en die kunnen enkel binden aan MHC-klasse-II-
moleculen
-> ze kunnen ook antigeen presenteren aan cytotoxische T-cellen
- Cellen die antigeen presenteren in MHC-klasse-II, doen dit pas nadat het antigeen is opgenomen uit de
buitenwereld, meestal door fagocytose, en is afgebroken tot peptide.
-> Zo weten helper T-cellen dat ze geactiveerd moeten worden