lOMoARcPSD|11461233
Historische inleiding tot het privaatrecht
Inhoudsopgave
HISTORISCHE INLEIDING TOT HET PRIVAATRECHT................................................................................................. 1
DEEL 1: WETGEVING, PROCEDURES EN RECHTSLEER............................................................................................. 1
INLEIDING................................................................................................................................................................. 2
1. WETGEVING..........................................................................................................................................................2
1.1. Oud-Romeinse recht: Koningstijd (ca. 600 VC – 509/451 VC).........................................................................2
1.2. Vroege republiek: twaalftafelenwet................................................................................................................2
1.3. Naklassiek recht (250 -527): verval..................................................................................................................3
1.4. Justinianus (527-565).......................................................................................................................................4
2. PROCEDURES........................................................................................................................................................ 6
2.1. Oud-Romeins recht..........................................................................................................................................6
2.2. Koningstijd (ca. 600 VC- 509/451 VC)..............................................................................................................6
2.3. Republiek (509 VC/451 VC – 27 VC).................................................................................................................8
2.4. Engeland in de Middeleeuwen.......................................................................................................................11
3. IUS COMMUNE1 (CA 1100 – CA 1800).................................................................................................................13
3.1. Maatschappij verandert................................................................................................................................13
3.2. Herontdekking corpus iuris civilis...................................................................................................................13
3.3. Universiteiten.................................................................................................................................................13
DEEL 2: RELATIES EN RISICO’S............................................................................................................................. 20
1. HUWELIJK........................................................................................................................................................... 20
1.1. Romeins recht: Familia – matrimonium........................................................................................................20
1.2. Vroegmiddeleeuws recht...............................................................................................................................24
1.3. Canoniek recht...............................................................................................................................................25
1.4. Lokaal recht (late middeleeuwen en vroegmoderne periode) – ius proprium 2.............................................26
1.5. Negetiende eeuw...........................................................................................................................................27
2. FAILLISSEMENT................................................................................................................................................... 30
2.1. Kenmerken en problemen..............................................................................................................................30
2.2. Romeinse periode..........................................................................................................................................30
2.3. Middeleeuwen...............................................................................................................................................32
2.4. 19de – 20ste eeuw.........................................................................................................................................32
3. CONTRACTEN......................................................................................................................................................34
3.1. Romeins recht................................................................................................................................................34
3.2. Ius commune..................................................................................................................................................36
4. ZAKELIJK RECHT, ZEKERHEID EN VERZEKEREN.................................................................................................................37
4.1. Wanprestatie.................................................................................................................................................37
1. DE GESCHIEDENIS VAN ROME.............................................................................................................................38
2. ENGELAND IN DE MIDDELEEUWEN.....................................................................................................................41
3. RECHTSLEER, IUS COMMUNE (CA. 1100-1800)............................................................................................................43
Deel 1: wetgeving, procedures en
, lOMoARcPSD|11461233
rechtsleer
INLEIDING
Path dependence: oplossing van het verleden dat makkelijk wordt hergebruikt in het heden
Bv. volgorde van een toetsenbord, omdat het altijd zo is geweest
Bv. EOT (=echtscheiding onderlinge toestemming)
1. WETGEVING
1.1. Oud-Romeinse recht: Koningstijd (ca. 600 VC –
509/451 VC)
1.1.1. Instellingen
Het Septimontium kende een sterk gesegregeerde samenleving, waarbij de oudste inwoners werden
bevoordeeld, dit waren de patriciërs. De groepen die later naar de gemeenschappen waren
gemigreerd, waren de plebejers. In eerste instantie was deze tweedeling sociaal: patriciërs konden
enkel huwen met patriciërs. En zij behoorden tot de rijkste klassen van Rome. De plebejers waren
laaggeschoolde en weinig betaalde arbeiders. De Romeinse economie steunde grotendeels op hun
werk. De belangrijkste functies werden bekleed door de patriciërs; de koning en leden van de comitia
curiata kwamen vooral uit deze klasse.
Ook was de tweedeling juridisch: de plebejers konden in de Koningstijd geen proces voeren. Na een
tijd gaan ze eisen stellen en dreigen met de stad te verlaten als ze geen voorrechten krijgen,
waardoor er een uitbreiding van type vorderingen volgt.
De Romeinse Koningswetten (leges regiae) waren uitingen van de wil van de vorst. Tot het begin van
de 6de eeuw VC was het politiek regime vooral geconcentreerd rond het figuur van de Koning. Zijn
belangrijkste bevoegdheid was beslissingen nemen rond oorlog en belasting. Verder was hij ook een
rechter omdat zijn autoriteit door de goden werd gesteund.
Als het ging over beslissingen over oorlog, dan kreeg hij medewerking van de comitia curiata; dit
waren groepen van oudsten binnen de gentes of stamverbanden. Deze adviezen waren nodig omdat
de curiën de troepen leverden.
1.2. Vroege republiek: twaalftafelenwet
In 509 VC werd de Koning verjaagd omdat deze te veel als een dictator had gehandeld en de
adviezen van de oudsten van de comitia curiata genegeerd.
Daardoor werd de Senaat nu de belangrijkste instelling. Dit was een vergadering van ouderen die na
een politieke loopbaan tot de waardigheid van senator werden aanvaard. De Senaat besliste nu over
oorlog en belastingen. En de Comitia vaardigde wetten (leges) uit. Ook was een besluit van de
concilium plebis (vergadering van plebejers) na 287 eveneens een wet. Een uitzondering vormde de
regeling van de lex Aquilia, die de vergoeding uit de schade oplegde.
De democratische legitimiteit was zeer klein. In de comitia tributa zaten wel Italiërs en de comitia
centuriata bevatte ook armen, maar het waren nog steeds grotendeels leden van het patriciaat. Ze
werd samengeroepen en voorgezeten door de magistraat.
Formeel was de wet echter, na goedkeuring door de vergadering, een lex, een wet van de
volksvergadering en niet een magistraatedict. Ze hadden vaak wel een vorm van bevel aan de
burgers.
(!) De Twaalftafelenwet (midden 5de eeuw VC) is zeer belangrijk. Die verzameling van regels, die
, lOMoARcPSD|11461233
publiek werd afgekondigd, was ontstaan voordat er sprake was van juristen en rechtswetenschap. De
tekst van de wet was een compromis tijdens een woelige periode, aangebracht op twaalf platen die
op het forum werden tentoongesteld. In de 2 de volgende eeuwen dat de Koning was verjaagd,
daagden de plebejers en de patriciërs om de macht te delen. Toch overheerste de patriciërs.
De plebejers kregen als compensatie medezeggenschap in de comitia centuriata en kort daarna
kregen ze een eigen vergadering (concilium plebis) die voor plebejers bindende voorschriften kon
uitvaardigen (plebicieten). Ze legden verantwoording af aan een tribuun, die werd aangesteld door
de ‘plebejersraad’. De blijvende wrevel zorgde voor een optekening van het ius civile met daarbij een
uitbreiding van oude rechten tot de plebejers, in de Twaalftafelenwet. (bv. Patriciërs en Plebejers
mochten niet huwen)
1.3. Naklassiek recht (250 -527): verval
1.3.1. Keizerlijk recht
1.3.1.1. Vormen
Edicten: maatregelen die golden voor individuen, of een groep van personen, en die niet algemeen
geldend waren. Ze hadden vooral betrekking op de organisatie van het rijk.
Decreten: rechterlijke uitspraken die alleen inter partes gelden, tussen de partijen van het geschil,
maar omdat ze van de Keizer afkomstig waren, kregen ze een aura van algemene regels.
Mandaten: orders gericht aan ambtenaren, die ook wel als algemene normen werden beschouwd.
Rescripten: schriftelijke adviezen op juridische vragen, die aan de keizerlijke raad werden
voorgelegd. Ze kregen gaandeweg een algemene draagwijdte. Formeel ging het niet om algemeen
geldende voorschriften, maar ze konden zo worden geïnterpreteerd. Rechtszoekenden vroegen vaak
voor een uitzondering op de algemene maatregel. Dergelijke algemene wijzigingen van de eerdere
wetgeving werden gezien als gunstmaatregelen.
1.3.2. Principaat
Na het aantreden van de keizers veranderde de politieke functie van de Senaat. Tot het begin van de
3de eeuw bleef de Keizer gezien worden als primus inter partes (eerste onder gelijken). Zijn macht
was absoluut en onaantastbaar. De Senaat besloot nu wat de Keizer wenste, en was niet langer de
leidende bestuursvergadering die ze in de Republiek was.
Het Principaat wordt gekenmerkt door een samenwerking tussen de Republikeinse instellingen en
een machtigste figuur, de Keizer. Hij legde zijn natuurlijke autoriteit niet met geweld op; de Senaat
wist wel dat ze de princeps niet moesten uitdagen.
1.3.3. Dominaat
Ten tijde van het dominaat waren de rechtswetenschap en het keizerlijke recht in crisis.
Beschikbaarheid van geschriften van klassieke juristen verminderde na verloop van tijd, publicaties
van doctrine waren niet meer dan samenvattingen en compilaties van klassieke juristenteksten. Er
waren in principe geen authentieke teksten meer en teksten werden vervalst.
Het dominaat wordt gekenmerkt door tirannie, waarbij de keizer alle bevoegdheden kreeg. Hij nam
beslissingen adhv politieke noden, ookal gingen deze in tegen beslissingen vd rechtswetenschap of
vroegere keizers. Magistraten werden niet meer aangesteld en senatoren hebben geen inspraak,
maar kunnen enkel stemmen.
Als oplossing werd er gebruik gemaakt van codificatie door Theodius (5e E):
(1) De Citeerwet: De Oost-Romeinse keizer Theodosius besloot de klassieke rechtsleer en het