Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Oefenvragen Guyton hoofdstuk 1-9, 14 en 16 €6,24   Ajouter au panier

Autre

Oefenvragen Guyton hoofdstuk 1-9, 14 en 16

19 revues
 1436 vues  159 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Omdat er veel interesse was in mijn andere oefenvragen, heb ik nu ook oefenvragen gemaakt bij hoofdstuk 6, 9, 14 en 16 van het Textbook of Medical Physiology (12th ed), incl antwoorden. Met de vragen kun je testen of je de stof goed kent en je kunt de vragen gebruiken om te leren. De documenten zij...

[Montrer plus]

Aperçu 4 sur 42  pages

  • 12 février 2018
  • 42
  • 2016/2017
  • Autre
  • Inconnu

19  revues

review-writer-avatar

Par: miranda_ammerlaan92 • 2 année de cela

review-writer-avatar

Par: meindert25 • 2 année de cela

Traduit par Google

Last year (20/21) I became 6th in entrance test with a 9.1 on the Guyton test, and these practice questions (and the matching summary) helped me a lot. Highly recommended if you go for the pmg!

review-writer-avatar

Par: PMGZIG • 4 année de cela

review-writer-avatar

Par: Jasmijnliedtke • 4 année de cela

Traduit par Google

Are incorrect answers in

review-writer-avatar

Par: 98erikmeijer • 4 année de cela

review-writer-avatar

Par: ninevahalkan • 4 année de cela

review-writer-avatar

Par: maaikekroon10 • 4 année de cela

Afficher plus de commentaires  
avatar-seller
Oefenvragen hoofdstuk 1
1. Wat zijn purines?
2. Wat zijn pyrimidines?
3. Welke binden met elkaar?
4. Hoeveel cellen zijn er in je lichaam?
5. Hoeveel vloeistof is er in je lichaam? Hoeveel intracellulair en hoeveel extracellulair?
6. Hoe vaak doorloopt het bloed de gehele bloedsomloop?
7. Hoe ver liggen cellen meestal maximaal van de haarvaten af?
8. Hoe dik is het membraan van de alveoli?
9. Welke stoffen worden door de nieren uitgescheiden?
10. Wat doet adrenocorticoid hormoon?
11. Wat is het nut van het integumentary system?
12. Hoe zwaar is de huid?
13. Hoe wordt de concentratie zuurstof constant gehouden?
14. Hoe wordt de concentratie koolstofdioxide constant gehouden?
15. Hoe wordt de bloeddruk gereguleerd?
16. Hoe bereken je de gain (winst) van een controlesysteem?
17. Bij iemand waar het baroreceptorsysteem niet werkt wordt bloed ingespoten waardoor de
bloeddruk stijgt van 100 tot 150 mm hg. Bij iemand waarbij het baroreceptorsysteem wel werkt stijgt
de bloeddruk slechts 25 mm hg, dus naar 125 mm hg. Wat is de gain?
18. Hoe hoog is de gain voor temperatuurcorrectie?
19. Wat gebeurt er als de pH te hoog/te laag wordt?
20. Wat gebeurt er als de kaliumconcentratie te laag wordt?
21. Wat gebeurt er als de kaliumconcentratie te hoog wordt?
22. Wat gebeurt er als de calciumconcentratie te laag wordt?
23. Wat gebeurt er als de glucoseconcentratie te laag wordt?

Antwoorden
1. Adenine en Guanine
2. Cytosine en Thymine
3. A met T en C met G
4. 25 biljoen rode bloedcellen, 75 biljoen andere cellen
5. 60%, waarvan 2/3 intracellulair en 1/3 extracellulair
6. 1x per minuut in rust en tot 6x per minuut bij inspanning
7. Meestal liggen ze niet verder dan 50 micrometer van de haarvaten.
8. 0,4-2 micrometer
9. Ureum (afvalproduct eiwitafbraak), urinezuur (afvalproduct afbraak purines), overmatige ionen en
water
10. Controleren van k, na en eiwitmetabolisme
11. Afweer, temperatuurhuishouding, excretie van afval en voelen van de buitenwereld
12. 12-15% van het lichaamsgewicht
13. Hemoglobine, heeft een sterke affiniteit voor zuurstof en laat het alleen los als de
zuurstofconcentratie in een weefsel laag is.

,14. Een hoge koolstofdioxideconcentratie exciteert het ademhalingscentrum.
15. In de halsslagader en de aortaboog liggen drukreceptoren. Als de druk te hoog wordt gaan er
signalen naar de medula en dan naar het vasomotor centrum in de hersenen. Daardoor vermindert
het aantal signalen via het sympathisch zenuwstelsel naar het hart en de bloedvaten waardoor het
hart minder hard gaat pompen en de wanden van de bloedvaten ontspannen. Bij een daling van de
bloeddruk gebeurt het omgekeerde.
16. Gain=correction/error. Als de correctie negatief is (bloeddruk wordt lager) is de winst dus ook
negatief
17. -1
18. -33
19. Een afwijking van 0,5 kan leiden tot de dood
20. Als de concentratie lager wordt dan 1/3 van normaal kunnen er geen zenuwsignalen meer
worden overgedragen. De patiënt is verlamd.
21. Als de kaliumconcentratie verdubbelt wordt de hartspier ernstig onderdrukt.
22. Als de calciumconcentratie onder ½ komt ontstaan er spontane actiepotentialen. Dit zorgt voor
tetanische contracties.
23. Onder 1/2: Mentale prikkelbaarheid en stuiptrekkingen.

,Oefenvragen hoofdstuk 2
1. Wat is protoplasma?
2. Wat is cytosol?
3. Wat is het ectoplasma?
4. Welke stof vindt je in het ectoplasma?
5. Hoeveel water zit er in een cel?
6. Hoeveel eiwitten zit er in een cel?
7. Hoeveel vetten zitten er in een cel?
8. Hoeveel koolhydraten zitten er in een cel?
9. Wat zijn de twee belangrijkste vetten?
10. Hoeveel vet bevatten vetcellen en welk type vet?
11. Wat doen sphingolipiden?
12. Waar in de ECF kun je microtubuli vooral vinden?
13. . Hoe dik is het celmembraan?
14. Wat is de samenstelling van het membraan?
15. Wat is de functie van cholesterol in het celmembraan?
16. Wat is de glycocalyx?
17. Wat is de functie van de glycocalyx?
18. Hoe groot kan het oppervlak van het ER worden?
19. Wat is het verschil tussen het ruw en het glad ER? Wat is hun functie?
20. Waar gaan de stoffen heen die in het ER zijn gemaakt en hoe komen ze daar?
21. Uit hoeveel lagen bestaat het golgi-apparaat?
22. In welke cellen is het golgi-apparaat prominent aanwezig?
23. Wat is de functie van het golgi-apparaat?
24. Wat is de functie van chondroïtinesulfaat en hyaluronic acid?
25. Wat zijn lysosomen?
26. Hoe vormen lysosomen?
27. Hoe groot zijn lysosomen?
28. Wat zit er in de lysosomen?
29. Wat is het verschil tussen peroxisomen en lysosomen?
30. Hoe wordt H2O2 gebruikt?
31. Hoe werken lysosomen tegen bacteriën?
32. Hoeveel mitochondria zijn er in een cel?
33. Hoe groot zijn mitochondria?
34. Hoe groot zijn de porien in het kernmembraan?
35. Wat is een nucleolus?
36. Hoe groot is een menselijke cel vergeleken met het kleinste virus?
37. Hoe groot zijn pinocytoseblaasjes?
38. Hoe werkt pinocytose?
39. Wat is opsonization?
40. Hoe wordt de inhoud van een pinocytose of fagocytoseblaasje verteerd?
41. Noem een paar voorbeelden van weefsel dat kleiner wordt/krimpt?
42. Welke organellen zijn verantwoordelijk voor deze 'krimp'

, 43. Hoeveel energie bevatten de high energy fosfaatbindingen?
44. Wat gebeurt er tijdens de glycolyse?
45. Wat gebeurt er na de glycolyse?
46. Wat is het mechanisme van ameboide beweging?
47. Welke cellen gebruiken ameboide beweging?
48. Hoe weet de cel waar hij heen moet bewegen?
49. Waar vindt je cilliaire beweging?
50. Hoe snel beweegt slijm in de luchtwegen door de cilliaire beweging?
51. Hoe lang is een cillium?
52. Hoeveel cillia liggen er op een epitheelcel in de luchtwegen?
53. Wat is de structuur van de cillia?
54. Uit welk deel van de cel groeien de microtubuli?
55. Wat is het verschil tussen cillia en het flagellum van sperma?
56. Hoe vaak bewegen de cillia?

Antwoorden

1. De verschillende stoffen die samen de cel vormen
2. Het heldere deel van het protoplasma
3. Buitenste deel van het cytoplasma
4. Actine
5. 70-85%
6. 10-20%
7. 1-2%
8. 1%, in spiercellen is dat 3% en in levercellen 6%
9. Fosfolipiden en cholesterol
10. 95%, triglyceriden
11. Spelen een rol bij signaaloverdracht, aanhechting extracellulaire proteïnen en beschermen
tegen gevaarlijke stoffen
12. In collageen en elastine in bindweefsel, pezen en ligamenten en de wand van bloedvaten.
13. 7,5-10 nm
14. 55% eiwit, 25% fosfolipiden, 13% cholesterol, 4% andere vetten en 3% koolhydraten
15. Helpt de doorlaatbaarheid (voor wateroplosbare stoffen ) en vloeibaarheid van
wateroplosbare stoffen in de cel te controleren. Vooral de vloeibaarheid.
16. Dun laagje koolhydraten op het celmembraan, voornamelijk bestaand uit glycolipiden,
glycoproteinen en proteoglycanen (koolhydraat aan een klein eiwit)
17. 1) overal negatieve lading stoot andere negatieve objecten af, 2) cellen met elkaar
verbinden, 3) sommige koolhydraten werken als receptor, bijvoorbeeld om insuline te
binden, 4) sommige koolhydraten spelen een rol in de afweer.
18. 30-40× het oppervlak van de cel
19. Op het ruw ER zitten ribosomen, die eiwitten maken. Het glad ER maakt vetten, vooral
fosfolipiden en cholesterol. Het ER (vooral het glad ER) maakt verder enzymen voor de
glycogeenafbraak en enzymen die bepaalde stoffen (alcohol, medicijnen) ontgiften (door
afbraak, coagulatie, etc).
20. Er splitsen continu blaasjes af die weer fuseren met het golgi-apparaat en daar verder
verwerkt worden.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur HelenaSophia. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,24. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

81849 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,24  159x  vendu
  • (19)
  Ajouter