Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting C&G deeltentamen 1 compleet €7,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting C&G deeltentamen 1 compleet

 1 vue  0 achat
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Inclusief aantekeningen van hoorcolleges bij sommige hoofdstukken. Helemaal zelf geschreven.

Aperçu 4 sur 40  pages

  • Non
  • Kalat h5 & h6, goldstein h1, h3 t/m 5
  • 14 décembre 2023
  • 40
  • 2023/2024
  • Resume
avatar-seller
Chapter 1: Introduction to Cognitive Psychology (Goldstein)
Cognitieve psychologie = tak van psychologie die gaat over de wetenschappelijke studie van de
geest. De geest (mind) kan op verschillende manieren gedefinieerd worden:

• De geest creëert en controleert mentale functies, zoals perceptie, aandacht, geheugen,
emoties, taal, keuzes maken, denken en redeneren. → verschillende types van cognitie
(mentale processen).
• De geest is een systeem dat representaties van de wereld creëert, zodat we daarin acties
kunnen ondernemen om onze doelen te bereiken. → hoe de geest ‘handelt’ en zijn functie.

Definitie hoorcollege (Chris Paffen) = 8 eigenschappen/functies van de geest: aandacht, bewustzijn,
perceptie, kennis, geheugen, leren, probleem oplossen, beslissen en taal.

Geschiedenis van werk in de cognitieve psychologie:
Helmholtz: stimuleerde zenuw van een kikker. Hoelang daarna gaat poot bewegen? Maar hoelang
duurt dan het mentale proces wat daarbij hoort? → Donders.

1868: Donders’ experiment over hoelang het duurt om een keuze te maken. Bij beslissen
verschillende fases: stimulus detectie > stimulus discriminatie > kiezen (beslissen) > uitvoeren
actie/motor respons. Hij vergeleek simpele reactietijd met keuze reactietijd aan de hand van lichtjes
die aangaan en een bijbehorende taak.

- Bij simpele RT: stimulus detectie + motor respons.
- Keuze RT: stimulus detectie + discriminatie + kiezen + motor respons.
- Go/no-go RT: stimulus detectie + discriminatie + motor respons.

Zijn experiment is belangrijk omdat het laat zien dat mentale reacties niet direct te meten zijn, maar
afgeleid moeten worden van gedrag en omdat het het eerste cognitieve psychologie experiment was.

Weber: een waarneembaar verschil, bijvoorbeeld tussen twee groottes is niet absoluut maar
relatief. Zintuigen registreren relatieve verschillen. Wet van Weber: Delta I/I = k. Waarneembare
verschil is constant. K = weber fractie. I= intensiteit. Eén van de weinig wetten in de psychologie.

1879: Wundt’s eerste psychologie laboratorium in Leipzig. Structuralisme = idee dat er
basiselementen van ervaring (sensaties) zijn, die samen zorgen voor complexere ervaringen. Dit
probeerde hij aan te tonen door middel van analytische introspectie = techniek waarbij deelnemers
worden getraind om hun gevoelens in basistermen te beschrijven. Wundt droeg bij aan verandering
van rationalisme naar empirisme (benadrukt centrale rol van experimenten in het verkrijgen van
kennis over de geest van de mens).

1885: Ebbinghaus’ geheugen experiment over het tijdsverloop van vergeten. Hij leerde woorden en
na een bepaalde periode leerde hij ze opnieuw, dit ging makkelijker dan de eerste keer. Wat er nog
‘over’ was in het geheugen noemde hij savings. Hiervan maakte hij een savings curve, deze is
belangrijk omdat hij laat zien dat geheugen gekwantificeerd kan worden en dat functies zoals deze
gebruikt konden worden om de geest te beschrijven.

1890: William James’ principes van psychologie. Boek over zijn eigen brede observaties van zijn
geest, zoals dat aandacht voor één ding, het terugtrekken van andere dingen betekent.

,1913: Watson vond het behaviorisme, want hij was niet tevreden met analytische introspectie (te
veel variërende resultaten en lastig te verifiëren). Volgens het behaviorisme is psychologie puur een
objectieve, experimentele tak van natuurwetenschap. Dus focus ligt op gedrag dat je kunt
observeren, niet op bewustzijn (denken/emoties/redeneren). De ideeën van Watson zijn sterk
gerelateerd aan klassieke conditionering (Pavlov). Het gaat alleen over hoe een stimulus gepaard
met een andere stimulus gedrag kan beïnvloeden.

1938: Skinner’s operante conditionering speelt de invloed van positieve bekrachtiging op gedrag een
centrale rol/ terugtrekken van negatieve versterkers. Een kritiek hierop is dat niet iedereen dezelfde
reactie heeft op stimuli.

Edward Tolman en Noam Chomsky volgden het strikte behaviorisme niet.

1948: Tolman’s cognitieve kaart houdt in dat je een beeld in je hoofd kunt vormen van een omgeving
na het ontdekken van een omgeving. Zoals een rat die de ene keer naar rechts gaat om het eten te
krijgen als beloning en als ze op een andere plek beginnen, dus ze moeten naar links, gaan ze niet
nogmaals naar rechts. Het gebruik van ‘cognitief’ was in strijd met ideeën van de behavioristen.

1959: Chomsky’s kritische review van Skinner’s taal ontwikkelingstheorie = Skinner ging ervanuit dat
kinderen taal leren door operante conditionering (moeder blij als kind ‘mama’ zegt). Chomsky ging
hier tegenin door te zeggen dat kinderen ook zinnen zeggen die nooit beloond zijn door hun ouders.
Hij ging ervanuit dat taal enigszins is aangeboren. Psychologen begonnen hierdoor na te denken over
het begrijpen van complexe cognitieve gedragingen door te kijken naar wat gedrag ons zegt over hoe
de geest werkt.

In de 1950s begon de cognitieve revolutie: verandering van behaviorisme (stimulus-respons relaties)
naar focus op het begrijpen van de werking van de geest/ cognitieve psychologie. Hierbij ging de
uitvinding van digitale computers een rol spelen. Een computer verwerkt informatie in verschillende
fases. Volgens de information-processing approach Figuur 1
werkt de geest ook met fases. Als je de taak krijgt om
je aandacht op 1 ding te richten (attended message),
filter je de rest (unattended messages) eruit =
dichotic listening en komt de ‘belangrijke’ informatie
bij je detector. Dit is volgens de flow diagram van
Broadbent (fig. 1 en H4).

Ook artificial intelligence werd in deze periode geïntroduceerd. Het eerste programma was de logic
theorist, dit deed aan menselijke redenering om problemen op te lossen. George Miller vond dat er
limitaties zijn aan de capaciteit van de geest, bijvoorbeeld dat we in ons ‘directe geheugen’ maar
ongeveer 7 dingen tegelijk kunnen onthouden. Geheugen is niet gewoon een passieve opslag van
sensorische informatie, maar informatie moet actief opnieuw gecodeerd worden. Dit presenteerde
een nieuwe manier van denken.

1967: Neisser publiceerde het eerste boek over cognitieve psychologie.

, Moderne cognitieve psychologie
In cognitieve psychologie worden modellen gebruikt om cognitieve
processen makkelijker te kunnen begrijpen, modellen zorgen voor
gesimplificeerde weergaven:

• Structureel model = weergave van een lichamelijke structuur of
een object, zoals figuur 2.
• Procesmodel = laat schematisch zien hoe een proces werkt, zoals
Figuur 2
figuur 1.
• Resource model = lijkt op een procesmodel, maar gaat over de
mentale ‘moeite’ die je moet doen voor een proces of de
‘bronnen’ die daarvoor nodig zijn, voorbeeld in figuur 3.
Multiple resource models zijn gemaakt voor processen waarbij
multitasken een rol speelt.

Onderzoek naar cognitie levert voordelen op voor de maatschappij, zo
kun je bijvoorbeeld het verkeer beter regelen aan de hand van hoe
aandacht werkt. Ook kun je ervan leren hoe je moet leren: spaced en
Figuur 3
interleaving leren, (verschillende onderwerpen afwisselen tijdens
leerperiode) is goed. Ook retrieval-based learning werkt, bij deze methode haal je informatie ‘terug’
uit je geheugen. Dit kan je op een toets dan ook makkelijker doen, daarnaast kan het angst voor een
toets verlagen, waardoor je beter presteert. Aantekeningen maken op papier werkt ook beter bij het
onthouden dan het maken van aantekeningen op een laptop, omdat je bewuster met de stof bezig
bent.

Om te kijken welke hersendelen actief zijn bij een bepaalde taak is het belangrijk om ze te isoleren.
Je maakt de taak zo ‘klein’ mogelijk en gaat dan in stapjes opbouwen, waardoor je kunt zien welk
deel waarvoor precies verantwoordelijk is. Dit noemen we de substraction method, (ook gebruikt
door Donders, maar dan met reactietijd).

, Chapter 5: Vision (Kalat)

Module 5.1: Visueel coderen
General Principles of Perception
Je ziet een voorwerp als het ligt uitzendt of reflecteert, wat receptoren stimuleert die informatie naar
het brein brengen. Vroeger werd gedacht dat je zichtstralen uitzendt om te kunnen zien. Ibn al-
Haytam ontkrachtte dit, omdat je bijv. als je ’s nachts je ogen open doet, direct de sterren ziet en de
stralen zouden nooit zo snel over zo’n grote afstand kunnen komen.

Het brein codeert informatie vooral gebaseerd op welke neuronen actief worden en hoe actief ze op
een moment zijn. Impulsen in sommige neuronen geven aan dat er licht is (anderen voor andere
zintuigen). Johannes Muller beschreef dit inzicht als de law of specific nerve energies = wat ook
maar een bepaalde zenuw exciteert, zorgt voor een speciaal soort energie die uniek is voor die
zenuw. Dit is een beetje vaag, maar denk aan wanneer je wrijft door je ogen en je licht ziet. Je hebt
druk uitgeoefend en er was geen licht, dus receptoren werden gestimuleerd, maar die zorgden wel
voor het zien van licht.

Het oog en zijn connecties met het brein
Licht gaat het oog binnen door de pupil. Het is gericht door de lens (aanpasbaar) en het hoornvlies
(vast) en geprojecteerd op het retina/netvlies. Het netvlies licht achterin het oog en het bevat
visuele receptoren. Licht uit het linkerdeel van de wereld komt terecht op het rechterdeel van het
netvlies, dit zorgt niet voor een probleem voor het zenuwstelsel, want het visuele systeem dupliceert
de wereld niet, maar codeert het in hersenactiviteit. Signalen gaan van de receptoren naar bipolaire
cellen (dichtbij midden ogen), die dit weer doorgeven aan ganglion cellen (nog dichterbij midden
ogen). De axonen van ganglioncellen komen samen en gaan naar het brein via de oogzenuw.
Amacrine cellen krijgen informatie van bipolaire cellen en sturen dit naar andere bipolaire, amacrine
of ganglioncellen. Ze verfijnen input voor de ganglioncellen, waardoor bepaalde ganglioncellen
vooral op bepaald vormen, richtingen, bewegingen, etc. kunnen reageren. Receptoren liggen onder
een laag van ganglion, amacrine en bipolaire cellen, dus licht moet deze doorzichtige cellen heen
(levert geen probleem op). De oogzenuw die door de achterkant van het oog richting het brein loopt,
zorgt wel voor een verstoring. De plek waar dit gebeurt = blinde vlek, want er zitten geen
receptoren. Hier heb je echter in het dagelijks leven geen last van, want je hersenen vullen beelden
aan en met je andere oog kan je altijd zien wat je blinde vlek van het ene oog niet kan zien.

Als je naar details kijkt, fixeer je ze op het middelste deel van je netvlies, vooral de fovea = klein
gebied gespecialiseerd in acuut, gedetailleerd zicht (veel receptoren). Elke receptor in de fovea
verbindt met één bipolaire cel die verbonden is met één ganglioncel met een axon naar het brein
(speciaal voor details zien). Bij mensen en andere primaten worden de ganglion cellen midget
ganglioncellen genoemd, want elke cel is klein en reageert slechts op één kegeltje. Je zicht wordt
gedomineerd door de fovea, want midget ganglioncellen zorgen voor 70% van de input. Vogels
hebben per oog twee fovea’s (één naar voren en één naar de zijkant). Roofvogels hebben meer
visuele receptoren op de bovenste helft van hun netvlies (naar beneden kijken), dit is een adaptatie
omdat ze naar hun prooi/voedsel op de grond moeten kijken. Zo hebben prooien dit andersom.

Hoe dichterbij de periferie van het netvlies, hoe meer receptoren convergeren naar één bipolaire cel
en ganglion cel. Hierdoor kan het brein minder goed de precieze locatie of vorm van het licht
detecteren, het zorgt er wel voor dat je beter gedimd/ vaag licht kunt zien. In de periferie wordt je
mogelijkheid om details te zien slechter als er andere objecten zijn die interfereren met je focus.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lboereuu. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

72841 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€7,99
  • (0)
  Ajouter