Hoorcollege
aantekeningen
Staatsrecht
2
Dit
document
bevat
een
uittreksel
van
de
aantekeningen
die
zijn
gemaakt
tijdens
de
hoorcolleges
van
de
course
Staatsrecht
2,
een
tweedejaars
bachelor
vak
aan
de
Rijksuniversiteit
Groningen.
Het
document
bevat
aantekeningen
van
de
hoorcolleges
zoals
deze
zijn
gegeven
in
de
weken
2
tot
en
met
7.
R i j k s u n i v e r s i t e i t
G r o n i n g e n
,Hoorcollege 2
Kiesrecht
Op 3 momenten worden belangrijke keuzes gemaakt:
1. Wie mag meepraten? / Aan wie komt kiesrecht toe?
2. Hoe wordt de stemuitslag vertaald in zetels?
3. Kiesdrempels en voorkeursstemmen
Ad. 1
De vraag aan wie het kiesrecht toekomt, is bepalend voor het overheidsbeleid wat
eruit voortkomt. Representatieve democratie: als volk laat je je stem horen d.m.v.
een volksvertegenwoordiger. Het kiesrecht is de manier om invloed van het volk
mogelijk te maken op het besluitvormingsproces dat ons allen raakt. Het kiesrecht
komt op grond van art. 4 GW jo 54-56 GW jo 129-130 GW jo B3 Kw en 10
Gemeentewet.
Art. 130 Gw jo B3 Kieswet jo 10 GemW maakt het mogelijk dat ook kiesrecht voor
gemeenteraad toekomt aan niet-Nederlanders.
Ontzetting uit het kiesrecht
Dit is geregeld in art. 54 lid 2 GW. We kennen de mogelijkheid om iemand uit het
kiesrecht te ontzetten. De eisen uit dit artikel zijn streng. Kunt niet zomaar mensen
uit het kiesrecht ontzetten, wordt door rechter gedaan maar enkel als het gaat om
delicten waarbij is bepaald dat ontzetting een sanctie is. Dit geldt voor de meeste
delicten niet. Terughoudendheid met ontzetting gaat om de democratie-gedachte.
Ad. 2
Kiesstelsel; hierbij zijn 2 vormen denkbaar
• Meerderheidsstelsel (districten)
o Nadeel: veel stemmen gaan verloren. Want 51% in district is
voldoende, maar de 49% van de andere stemmen gaan verloren want
wordt niks meer mee gedaan.
• Evenredige vertegenwoordiging; hieraan is evenredig de gedachte dat 10%
van de stemmen ook 10% van de uiteindelijke zetels betekent. Afspiegeling
van stemuitslag en zetelverdeling.
o Nadeel: eindigt met veel kleine partijen (risico), want samenleving zelf
is ook verdeeld. Is moeilijk om een meerderheid te vinden.
§ Oplossing: kiesdrempel instellen. Wij hebben geen aparte
kiesdrempel, maar andere landen hebben dat wel (wg casus
met 10% kiesdrempel). Kiesdrempel leidt ertoe dat uiteindelijke
afspiegeling van wat het volk wil, niet volledig doorklinkt in de
vertegenwoordiging in de kamer. Hoe hoger de kiesdrempel,
hoe minder goed de afspiegeling. Waarom wil je dit dan toch?
Daartegenover staat dat de partijen die wel in de kamer komen,
hebben een redelijke omvang, stabiliteit van overheidsbestuur
wordt verhoogd door kiesdrempel. Je kunt meerderheid vormen.
§ Voorkeursstemmen: hoe vertaal je verkiezingsuitslag naar
uiteindelijke kandidaten?
1
,Bij beide vormen krijg je een hele andere samenstelling van je
volksvertegenwoordiging. Hele andere vertaling naar hoe een parlement uiteindelijk
gevormd wordt. Dus ook andere verhouding tussen kabinet en parlement. Dus keuze
voor bepaald kiesstelsel zegt niet alleen iets over samenstelling
volksvertegenwoordiging, maar zegt ook iets over de verhouding tussen kabinet en
parlement.
Ad. 3
Uiteindelijk wordt een parlement samengesteld, hoe groot is hun beslissingsruimte
dan? Van wie is de zetel? Wat is de invloed van de p.p.?
Onze wet kent het systeem dat men zijn zetel mag houden, omdat wij het belangrijk
vinden dat een kamerlid zelf 100% vrijheid heeft om beslissingen te nemen. Om
vertaling te maken wat volgens hem/haar goed is te gebeuren/te doen = vrij
mandaat / verbod van last. Zetel blijft van het individuele kamerlid. Gaat lid uit
VVD, dan neemt hij zijn zetel mee, hij kan zich bij een andere partij aansluiten. Is
gek want hij kreeg de zetel, omdat hij bij de VVD zat. Ook kennen we de regel van
parlementaire onschendbaarheid (art. 71 Gw) / parlementaire immuniteit, hij
kan niet worden vervolgd. Hier geldt wederom hetzelfde idee: een kamerlid moet de
vrijheid hebben om ook niet-populaire dingen te zeggen.
Bovenstaand zijn allemaal keuzes die uiteindelijk bepalen hoe het stelsel werkt en
waar dit uit bestaat.
Geschiedenis van het kiesrecht
Zie sheet.
Voor 1848 hadden we geen rechtstreeks kiesrecht. Deze werd getrapt, indirect
door PS gekozen, dus zoals EK nu werd gekozen. Als burger dus weinig invloed
op. EK werd door Koning benoemd voor het leven, was dus eigenlijk geen
volksvertegenwoordiging.
1848: alles veranderd. Vanaf nu werd TK rechtstreeks gekozen. Enkel
mannenkiesrecht = censuskiesrecht = wie in onderhoud kon voorzien (eigen
huishouding regelen dan kon je ook staatshuishouding regelen. Je kon dus redelijk
nadenken en dus kwam jou het kiesrecht toe.
1887: uitbreiding van het kiesrecht. Er is wel de gedachte dat het kiesrecht van 1848
te beperkt is, maar er is ook grote onenigheid wat dan het criterium moet zijn, wie
moet nog meer kiesrecht hebben/krijgen? Men kwam er niet uit en dus schreven ze
op: kieswet bepaalt. GW verplaatste het probleem naar de Kieswet.
Caoutchouc-artikel: bij de Kieswet te bepalen ‘kentekenen van geschiktheid en
maatschappelijke welstand”.
2
,Algemene vertegenwoordigende organen
Kiesrecht heb je volgens art. 4 Gw t.a.v. algemeen vertegenwoordigende organen.
Wat wordt hieronder verstaan?
- Betekent juridisch dat als je ergens een alg. vert. orgaan verziet, dan weet je
dat dat volgens algemene verkiezingen moet worden samengesteld.
1. De van oudsher bekende vert. organen: SG, PS, Gemeenteraad
2. Andere organen die wat betreft taken en bevoegdheden daarmee
grotendeels overeenkomen, je moet hierbij kijken naar:
• Samenstelling/afspiegeling: hoe groter de groep
vertegenwoordigden, hoe zwaarder-wegend. Als grotere groep
mensen daarin deelneemt/ vertegenwoordigd wordt, des te
zwaarder weegt het argument dat het een alg. Vert. orgaan is en
je hierop het kiesrecht op moet loslaten.
• Bevoegdheid: je moet kijken naar wat ze doen. Hoe groter het
takenpakket, hoe groter de noodzaak van democratische
legitimatie. In art. 3 Eerste Protocol EVRM: hieruit kun je
afleiden dat als er wetgeving wordt gemaakt er in ieder geval
sprake is van een algemeen vertegenwoordigend orgaan is. Als
je in staat bent een algemeen verbindend voorschrift kunt
maken, dan moet je via kiesrecht samengesteld worden.
- Ook al voldoet het niet aan de definitie van algemeen vertegenwoordigend
orgaan, kun je alsnog beslissen er verkiezingen voor te organiseren. Maar
o.g.v. art. 4 Gw geen rechten aan ontlenen in dat geval.
Art. 3 Eerste Protocol EVRM
Dit is als EP later toegevoegd aan het verdrag. Het kiesrecht is dus ook geregeld in
het EVRM, eerste protocol. Straatsburg drukt een duidelijke stempel op hoe het
kiesrecht is geregeld in de lidstaten. Er zijn geen beperkingsgronden geformuleerd,
maar ook het kiesrecht in dit artikel kan wel degelijk worden beperkt. Geldt een
systeem van implied limitations, ze zijn impliciet gebleven, maar je moet ze wel
inlezen in het artikel. Maar welke beperkingen gelden dan, als ze niet zwart op wit
staan?
1. Legitiem doel hebben/goede reden om kiesrecht te beperken als overheid.
Is geen lijstje, maar mag in ieder geval niet in strijd zijn met de doelstellingen
van EVRM.
2. Beperking moet proportioneel zijn, mag geen sprake zijn van willekeur.
Moet in verhouding zijn met doel.
Voorbeeld casus Yumak v. Turkije
Voorbeeld Hirst: mag je als overheid een gedetineerde zijn kiesrecht
afnemen? Als je in gevangenis zit, dat je dan niet mag
stemmen? Wordt er dan inbreuk gemaakt op kiesrecht art. 3 EP
EVRM als je zijn kiesrecht onthoud?
Ontzetting is allen proprotioneel als aan 3 voorwaarden is
voldaan:
1. relatief kleine groep met lange gevangenisstraf
2. verband houden met de aard van het misdrijf. Winkeldiefstal
leidt er niet toe, maar moord op kamerlid heeft wel directe relatie
met ontzetting
3
, 3. van geval tot geval opleggen, dus niet automatisch uit de wet
voortvloeien.
Jurisprudentie bepaalt dus in grote mate het kiesrecht en de ontzetting uit het
kiesrecht/ hoe een land zijn kiesrecht indeelt ofwel vorm geeft.
Tweekamerstelsel: Wat is de toevoegde waarde van de tweede kamer?
Wat is het nut van het tweekamerstelsel ex. art. 51 Gw? Wat is het nut van een TK
als je al een EK hebt?
1814: eenkamerstelsel.
1815: introductie EK (werd geboorte van tweekamerstelsel)
Eerste kamer en zijn bolwerktheorie
Werd van ouds gezien als: een bolwerk (verdedigingslinie) rond de troon die waakt
tegen ‘overlijning’, tegen de waan van de dag’. Moest er voor zorgen dat de woeste
plannen uit TK tegengehouden werden. Werd neergezet als chambre de reflection;
de kamer waar nog een reflectie plaatsvindt, waar nog eens rustig wordt nagedacht
over de kwesties.
EK heeft toegenomen geldingsdrang. Men zegt dat het politieke primaat bij de TK
ligt. Ook heeft EK meer een politiek karakter gekregen, wordt hier meer politiek
bedreven dan voorheen, reden is gelegen in de komst van nieuwe politieke partijen.
EK is dus meer gaan lijken op de TK, maar tegelijkertijd is het een kamer die vooral
let op de kwaliteit van wetgeving / handhaafbaarheid / uitvoerbaarheid. Deze
onderwerpen kunnen ondersneeuwen binnen TK, omdat daar politiek doordrukt,
vandaar EK nog altijd van belang.
Maar net zo goed spelen politieke belangen altijd ook nog een rol binnen de EK, het
is een volksvertegenwoordiging [het is geen Raad van State].
Problemen doen zich vooral voor als de EK een actuelere samenstelling heeft dan
de TK , wie is de beste afspiegeling? TK die kan zeggen: wij zijn rechtstreeks
gekozen. EK kan zeggen: wij worden dan wel getrapt gekozen, maar nog wel vorige
week (meest recent).
Oplossing: EK niet voor 4, maar voor 6 jaar kiezen, dan minder afhankelijk van
populariteit. Dan om de 3 jaar 1/2e vervangen. Opvatting in samenleving werkt dan
vertraagd door in de EK. TK kan het politieke standpunt dan wat recenter
behartigen.
Stijlen van representatie
Er zijn twee rol - opvattingen denkbaar volgens Joop v.d. Berg over de vraag
wanneer je als kamerlid je werk goed doet / politisering van de parlementaire orde:
1. Acting for: handelen namens de kiezer o.b.v. eigen professionaliteit.
Het resultaat telt. Halen van beleidsdoelstellingen.
• Voorbeeld: Advocaat namens zijn cliënt.
• Vergadering tussen deskundigen, worden zaken gedaan.
2. Standing for: staan voor met kiezers gedeelde overtuigingen en idealen
en deze uitdragen, ook als het resultaat niet meteen te
verwachten is.
• Voorbeeld: Kamerleden
• Politiek theater tijdens vragenuurtje, worden weinig zaken gedaan.
4
,Enerzijds is kamerlid bezig vanuit zijn achterban met anderen te overleggen een
belang te behartigen/resultaat te behalen. Zit er niet voor jezelf, maar voor het land,
het resultaat telt. Kamer is ook zo georganiseerd (wetgevingsprocedure) is zodat dit
ook haalbaar is. Anderzijds het laten zien wat er in de samenleving bij hun
kiezers/achterban leeft. Kamerleden zijn er om dat geluid te laten horen/dit agenda-
punt steeds weer naar voren brengen.
Soms doen ze aan acting for en soms doen ze aan standing for. Partij voor de
Dieren begon door de stijl van standing for; uitdragen en aandacht vragen wat je
kiezers belangrijk vinden. Als mensen meer begrip hadden voor beide rollen, dan
zou parlement iets beter werken, maar wel goed organiseren (voor beide moet
ruimte zijn) – zo vindt Joop v.d. Berg.
Politieke ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 Gw)
Onderscheid maken tussen 3 dingen die niet hetzelfde zijn. Elk van deze drie heeft
eigen omvang, criteria en spelregels:
1. Inlichtingen geven
2. Verantwoording afleggen
3. Vertrouwensregel
Ad. 2
Gaat niet primair over of je wel of geen vertrouwen hebt. Het wil zeggen dat de
minister politiek verantwoordelijk is.
‘Verantwoordelijkheid’ = 2 elementen onderscheiden:
- verantwoordelijk zijn voor iets
- Ouder voor zijn kind
- Politieke ministeriële verantwoordelijkheid: Minister heeft bepaalde
zorg over zaken die aan hem worden toegerekend. Wat wordt er aan
jou als minister toegerekend?
• Je kan echt verantwoordelijk zijn, als je ook de middelen
hebt om er invloed op uit te oefenen. Alleen eerlijk als het
is gekoppeld aan bevoegdheden.
• Toerekenen doe je aan het ambt, niet aan de persoon die
toevallig dan minister is. Als je baan minister krijgt, krijg je
ook die bevoegdheden, maar ook de verantwoordelijkheden.
‘Met het ambt gegeven’
Wat valt er onder de ministeriële verantwoordelijkheid?
a) Eigen handelen
b) Koning
a. Te zien aan contraseign. Want art. 42 GW zegt dat
minister de verantwoordelijkheid draagt voor de twee-
eenheid. Hij is verantwoordelijk en daarom tekent hij ook.
b. Ook waar je geen contraseign hebt, wordt gedrag koning
aan ambtenaar toegerekend. Zowel handelen als
staatshoofd als privé-handelen wordt aan minister
toegerekend. Ook al kon de minister er niks aan doen.
5
, c. Geen ministeriële verantwoordelijk voor koningshuis. Dus
voor kroonprins of zus (zijn gewone burger), zij zijn niet
regering, dus ook minister is er niet verantwoordelijk voor.
Valt niet onder de ministeriële verantwoordelijkheid.
c) Ambtenaren
a. Discutabel. Ja, minister is verantwoordelijk voor elk van
zijn ambtenaren. Niet alleen omdat ze zijn
bevoegdheden uitoefenen, maar vooral omdat ze zijn
ondergeschikte zijn. Minister is hun baas, hij kan
bindende aanwijzingen geven, maakt hem bevoegd, en
dus is hij verantwoordelijk.
i. Dit vinden we belangrijk, omdat al het centrale
werk van de overheid wordt door ambtenaren
gedaan. Gevolg 1: Parlementaire controle
mogelijk maken is de achterliggende gedachte van
ministeriële verantwoordelijkheid. Gevolg 2:
Daarnaast dwingt het de ambtenaar tot een goede
organisatie van zijn departement, want hij kan
namelijk ter verantwoording worden geroepen.
d) Ministerraad
a. Ja, hij was erbij, hij had kunnen ingrijpen.
e) EU-besluitvorming
a. Minister zit in Raad van Ministers, als ze bij unanimiteit
beslissen, kun je nog steeds via veto tegenhouden. Maar
is besluitvorming bij meerderheid van stemmen, dan kan
het zijn dat je ongewild wordt gebonden aan een
beslissing waar hij zelf tegen was. Dan zal de
verantwoording niet verder gaan dan dat hij zelf heeft
gehandeld.
f) Ambtsvoorgangers
a. Discutabel. Vanuit het systeem bedacht is het simpel:
verantwoordelijkheid rust op het ambt, daar is niks aan
veranderd, is weliswaar nieuwe ambtsdrager gekomen,
maar aan ambt niks veranderd – namelijk de keerzijde
van bevoegdheid: verantwoordelijkheid. Ja, hij is dus
verantwoordelijk voor een fout van zijn voorganger.
- verantwoordelijk zijn jegens iemand
- Daarnaast is hij verantwoordelijk jegens, hij moet verantwoording
afleggen jegens de Kamer. Dit wil zeggen dat je meer moet zeggen
dan enkel hoe het zit. Je moet je verdedigen, beleid motiveren,
rekenschap afleggen van wat er is gebeurt, reageren op de kritiek,
beterschap beloven, accepteren dat het anders moet volgens de
Kamer. Het is dus veel meer dan gewoon een overzicht van de feiten
geven.
6
,Inlichtingenrecht
Geregeld in art. 68 GW, is een individueel recht van de kamerleden.
Reikwijdte: zover als de juridische en feitelijke mogelijkheden van de minister
reiken om de gevraagde inlichtingen te geven.
Heeft zijn eigen omvang, het is in die zin ruimer dan de verantwoordelijkheid
(beperkt tot de bevoegdheid). Inlichtingenplicht van 68 GW gaat dus zover,
zover de middelen van de minister gaan (zijn ambtsapparaat en deskundigen)
om de Kamer van de inlichtingen te voorzien.
Verschoningsgrond: worden niet gegeven als het in strijd van belang van
staat zou zijn. Niemand weet wat dit inhoudt.
Kun je er iets tegen doen? Nee, alleen een vertrouwenskwestie. Geen ander
middel. Maar voor vertrouwenskwestie ben je afhankelijk van meerderheid
van de kamer. Hebben individueel recht dat alleen bij meerderheid kan
worden afgedwongen via motie van wantrouwen.
Minister gehouden kamer uit ‘eigen beweging’ te nformeren? Nee, o.g.v. tekst
68 GW niet. Maar toch actieve inlichtingenplicht. Toch gehouden voor
sommige info te geven aan Kamer, maar niet op grond van art. 68 GW, maar
als uitvloeisel van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Enquêterecht
Inlichtingenplicht ziet niet op enquêterecht, die heeft eigen grondslag in de wet.
Bijzondere hieraan is dat de Kamer inlichtingen kan krijgen van anderen dan
ministers en staatssecretarissen. Je kunt rechtstreeks burgers horen, kan onder
ede (dwangmiddelen inzetten).
Ontbindingsrecht (parlementarisering ontbindingsrecht, blijft bevoegdheid van
regering / regeringsbevoegdheid (bij KB).
De bevoegdheid van de regering om elk van beide kamers te ontbinden. Geboren in
1848. Het gevolg is: nieuwe verkiezingen.
Als je een conflict tussen Kamer en Kabinet/Regering hebt, dan heeft regering het
ontbindingsrecht (art. 64 GW) sinds 1848. Oorspronkelijke gedachte in 1848: wapen
om een conflict te beslechten. Ministersploeg kon nieuwe verkiezingen uitschrijven
en zelf blijven zitten.
Vandaag is dit niet meer voor te stellen, want dit heeft te maken met politieke
partijen. De coalitie in regering, heeft zijn vaste steun in de Kamer. Je hebt dan
conflict met meerderheid in de Kamer. Daarom is conflictsontbinding (echte
tegenstelling tussen Kamer en Kabinet, is nu tussen Coalitie en Oppositie, als
coalitie intern verdeeld raakt, dan wil je geen nieuwe verkiezingen) moeilijk
denkbaar.
Gekozen bestuur
Als je dit zou doen, als je burgemeester /MP rechtstreeks kiest, versterkt dit zijn
democr. Legitimatie maar beïnvloed ook relatie met parlement. Keerzijde van
democratisch worden is dat je het parlementaire stelsel (vertrouwen) niet meer
overheid kunt houden. Beide kampen hebben dan een directe democratische
legitimatie.
7
,Hoorcollege 3
Lex certa
Lex certa is beter bekend als het rechtszekerheidsbeginsel.
Regelgevende bevoegdheid
Er worden door overheidsorganen normen verzonnen, maar zijn ze hiertoe wel
bevoegd? Decentralisatie hierbij is de keuze gemaakt om bepaalde onderwerpen
weg te halen bij rijksbeleid en neergelegd bij gemeenten.
Grondwet 1815
Zei nauwelijks iets over de vraag welke type regels door formele wetgever en welke
door andere organen zouden kunnen worden gemaakt. Wel hadden we houvast,
omdat uit de Franse tijd het Wetboek van Strafvordering nog over was. Hierin was
een motiveringseis neergelegd. Rechters moesten in hun vonnis verwijzen naar
wetten in formele zin, waarin sanctie stond op gedraging die verdachte verweten
werd. Je had dus ene probleem als je nieuwe regels in Nederland verzon, die niet bij
wel strafbaar waren gesteld, want dan moest je de wet aanpassen. Handigheidje 16
maar 1818 “Blanketwet”: overtreding van AmvB’s was vanaf nu altijd te bestraffen.
Hele voorschrift van Franse wetboek van Strafvordering is zinledig geworden, want
je kon vanaf nu altijd de Blanketwet erbij passen. Deze wet geldt als algemene
bestraffing en is daarmee redder in nood voor regering die in grote schaal wetten
(amvb’s) wil maken.
Meerenberg-arrest 1879
Ging om een krankzinnigeninrichting, de beheerders hiervan kregen een verplichting
in AmvB opgelegd: lijstje bijhouden van bewoners. De bestuurders van Meer en
Berg (de inrichting) weigerden dat voorschrift. Straf hierop werd gebaseerd op de
Blanketwet, maar er wordt cassatie ingesteld. Het zou gaan om een verplichting
waar geen parlementaire instemming voor is geweest. Had de regering het
voorschrift wel mogen maken?! (staatsrechtelijke verweer).
HR: zegt niet dat hij kijkt in de GW, hij zegt: het gaat om de vraag wat de
grondwet verleend aan bevoegdheden. Bepalend is de vraag welke
bevoegdheden zijn toegekend/verleend aan de regering, niet welke
bevoegdheid is ontzegt. Als dat de vraag is, dan moet je je afvragen is er een
bevoegdheid door formele wetgever/GW toegekend om hierover voorschriften
te maken, zo nee: dan onbevoegd gegeven = onverbindend voorschrift.
Hoe schrijft je dit nou sluitend op?
We hebben last van dat burgers verplichtingen opgelegd krijgen door de regering
zonder dat de vertegenworodiger (parlement) de regering heeft gezegd zijn gang te
mogen gaan. Burgers hebben niet hun vertegenwoordigers kunnen inroepen om
paal en perk te stellen aan de regering. Moeten dus voorkomen dat burgers risico
lopen op celstraf of boete, zonder dat parlement heeft gezegd dat dit een goede
verplichting is en deze is toegestaan.
Dit leidde tot de old school formulering van de legaliteitseis (art. 89 GW). De wet
bepaald de op te leggen straffen.
8
, Grondwet: formeel wetsbegrip
Dat de Grondwet uitgaat van een formeel wetsbegrip wil zeggen dat de
grondwetgever niet heeft beoogt een inhoudelijke definitie van het begrip ‘wet’ te
geven, maar alleen een procedurele.
• Formele constitutie: werd als soort maatschappelijk verdrag gezien.
• Materiële constitutie: houdt het staatsbestel als zodanig in.
Geschreven en ongeschreven staatsrecht
Later werd de Grondwet een waarborg van volksvrijheden en volksinvloed. Men
wilde de Grondwet opvatten als uitputtende en exclusieve regeling. Op die manier
ontstond er een legalistische wijze van staatsrechtbeoefening: alles wat niet in de
Grondwet stond, was ongrondwettig.
Het probleem was dat zich in de praktijk steeds nieuwe kwesties voordeden die niet
in de Grondwet waren geregeld. Daardoor ontstonden er aanvullende en
ongeschreven rechtsregels. Voorbeelden: homogeniteitsbeginsel en
vertrouwensregel.
Homogeniteitsbeginsel
Zegt dat ministers naar buiten als eenheid behoren te treden/vormen en dat ze aan
ingenomen regeringsstandpunten gebonden zijn. De ministeriële
verantwoordelijkheid resulteerde uiteindelijk in de vertrouwensregel.
Vertrouwensregel
Deze regel stelt dat een kabinet voldoende steun in de volksvertegenwoordiging
moet ondervinden om een vruchtbare samenwerking mogelijk te maken.
Negatieve formulering: een kabinet of een minister aan wie het vertrouwen is
ontzegd door een parlementsmeerderheid, dient op te stappen.
Opvatting
Krabbe: ongeschreven staatsrecht is niet beperkt tot het staatsrechtelijke
gewoonterecht.
Van der Pot: is het eens met Krabbe en wees er op dat ongeschreven recht ook
kan blijken uit op zichzelf staande precedenten. De rechtsvorming kan op dat
moment als een enkele spontane rechtsschepping plaatsgrijpen.
9