Methoden deel 1
H1: Methods of knowing and acquiring
knowledge
1.1: Inleiding
NIET WETENSCHAPPELIJKE METHODEN OM KENNIS TE VERGAREN:
1)Vasthoudendheid: gewoonte & bijgeloof, omdat het altijd al zo geweest is, clichés
Bv: “Tegengestelden trekken elkaar aan”
MAAR: kan foute info + moeilijk te corrigeren
2) Intuïtie: Buikgevoel, voorgevoel, instinct (snelle manier als we geen info hebben)-> ethische
problemen
Bv: “Ik voel dat die een slechte dag heeft”
MAAR: niet foutief scheiden van accuraat
3) Autoriteit: (blind) vertrouwen op autoriteit, expert dat info waar is (= soms methode van geloof)
-> snel & easy
Bv: TV, internet, bekende persoon gebruikt in reclame
MAAR: niet altijd accuraat: expert is geen expert, mss subjectief…
OPLOSSING: bron checken (subj/obj), juiste info?,
4) Rationalisme: logisch redeneren
- vertrekken vanuit assumpties(premissen) -> premissen correct -> rationale methode(logica) ->
conclusie correct
- logisch nadenken, opties afwegen zonder infoverzameling/observaties/evidentie
Bv: ARGUMENT -> Premissen: angstaanjagende ervaring met hond veroorzaakt angst + Amy
heeft schrik voor honden => logische conclusie : Amy heeft enge ervaring met hond gehad
MAAR: premissen fout OF logisch redeneren fout => alles fout
5) Empirie: door directe observatie/ sensorische ervaring (horen, zien, smaken…)
Bv: “In de zomer is het warmer dan in de winter”
MAAR: waarneming & interpretatie n altijd correct ‘sensorische ervaring misleid (=>
misinterpretatie)’ of ‘misleid door voorkennis, gevoelens…’ + kost tijd: ‘trial error’ verschillende
oplossingen voor 1 probleem zoeken-> soms gevaarlijk
CONCLUSIE:
- Vasthoudendheid, intuïtie, autoriteit :
= niet-kritisch, snel, voor vragen die geen belangrijke consequenties hebben
- Rationalisme, empirie:
= stellen meer eisen aan info en antwoorden, cruciale stukken van wetenschappelijke methode
1.2: WETENSCHAPPELIJKE METHODE:
= manier om kennis te vergaren waarbij specifieke vragen geformuleerd worden & systematisch
gezocht wordt naar antwoorden
Doel= zo accuraat mogelijke antwoorden vinden met 5 stappen (circulair proces)
BV: Bij vloeken na voelen van pijn
,1) Observatie:
Observaties gegeneraliseerd => inductie(inductive reasoning) = op basis van enkele observaties
een algemene conclusie maken
Bv: ik eet 3 groene appels, ze waren alle 3 zuur DUS alle groene appels zijn zuur
- Informeel, natuurlijk, niet gepland/systematisch, direct <-> indirect
BV: vloeken is gebruikelijke/bijna universele reactie op pijn
2) Hypotheses:
-> selecteer 1 v.d. mogelijke verklaringen voor de observatie die je evalueert in
wetenschappelijke studie
Identificatie van verschillende variabelen (verschilt tuss verschillende personen/condities…)
Hypothese = voorlopige, mogelijke beschrijving/verklaring van een relatie tussen variabelen die
getest en kritisch geëvalueerd moet worden
BV: vloeken is gebruikelijke/bijna universele reactie op pijn, omdat vloeken de ervaring v. pijn
wijzigt & intensiteit vd pijn vermindert
3) Predicties:
1 hypothese toepassen/testen op observeerbare, specifieke situatie -> meerdere predicties
Moeten mogelijk zijn te ondersteunen of weerleggen obv observaties (toetsbaar)
-> Deductie (rationele methode)= op basis van algemene stelling bereiken we conclusies over
specifieke voorbeelden
Bv: alle groene appels zijn zuur, DUS als ik een groene appel eet zal die zuur zijn
BV: Predictie 1: participanten zouden minder responsief moeten zijn voor pijn wanneer ze
vloeken dan wanneer ze niet vloeken
Predictie 2: Participanten zouden een verhoogde pijntolerantie moeten hebben wnr ze vloeken
dan wanneer ze niet vloeken
4) Evalueren:
(empirische methode) : onderzoek/dataverzameling => faire & niet-gebiaste( zonder
verwachtingen) test van hypothese door te zien of predictie juist is
Bv: experiment met hand in koud water (ene vloekt, andere zegt neutraal woord)
5) Ondersteunen/weerleggen/herspecifiëren van hypothese:
Vergelijk observaties met predicties -> terug naar hypothesevorming
Bv: sommigen toonden idd een langere pijntolerantie met vloeken, anderen niet -> andere
variabelen ook rekening me houden
Principes Wetenschappelijke methode =
EMPIRISCH: antwoorden zoeken obv gestructureerde(ondersteun/weerlegging van
hypothese) systematische observaties
OPENBAAR : -> voor evaluaties v. anderen voor BV: replicatie om bevestigen
-> verifieerbaarheid
->Peer review: paper lezen van medestudent, zodat gepubliceerd wordt
Moet gedetailleerd zijn
OBJECTIEF : overtuigingen & biases vd. Onderzoeker mogen geen invloed hebben(soms
blinde proc.)
Vs: pseudowetenschap (p.17)
- Ontbreken van empirische evidentie (Bv: astrologie, aromatherapie)
- Geen toetsbare en weerlegbare hypotheses: evidentie tegen de theorie wordt genegeerd
- Gebaseerd op subjectief bewijs (“handpicking” van succesverhalen)
- Stagneert, blijft onveranderd door de jaren heen
- Niet gegrond in vorig onderzoek
- Beschouwt kritiek als een aanval
,1.3: Empirische cyclus
Kwantitatief (numeriek/meten) OF kwalitatief(narratief) onderzoek
= onderzoeksproces : manier waarop de wetenschappelijke methode toegepast wordt om
interessante vraag te beantwoorden
-> onderzoek is nooit af (cyclus): algemeen idee -> dataverzameling -> interpretatie v. resultaten
STAPPEN:
1) Selecteren van interessante vraag & algemeen thema
Lezen van wetenschap. literatuur => specifieke onbeantwoorde onderzoeksvraag & kennis
over versch. variabelen
2) Hypothese vormen :
over relatie tussen variabelen gaat, geeft voorlopig antwoord
3) Hoe variabelen definiëren & meten:
Zodat je ze kan meten a.d.h.v. empirische observatie - eens gedefinieerd DAN hypothesen
=> predicties
Bv: hoe pijnintensiteit of reactietijd op geheugentaak definiëren & meten?
4) Identificeer participanten: in-exclusie, ethisch omgaan, hoeveel, waar/hoe rekruteren…
5) Onderzoeksstrategie: om hypothese te evalueren
- type vraag (BV: experiment OF vragenlijst gebruiken)
- Ethiek & andere beperkingen ( Bv: apparatuur: MRI-scan)
6) Onderzoeksdesign : op 1 of meerdere momenten observatie, welke condities, binnen-groep
of tussen-persoon design?
7) Dataverzameling (uitvoeren van studie): omgeving? In groep?
8) Evalueer data (statistische methodes)
9) Rapporteer resultaten : openbaar,(wetensch. artikel) studie wordt deel vd “general
knowledge base”(APA)
10) Verfijn/herformuleer onderzoeksidee :(onderzoek zorgt voor meer vragen dan antwoorden):
Hypothese bevestigd:
- grenzen: geldt dit voor andere doelgroep?
- Verfijn originele onderzoeksvraag (waarom ipv wat)
Hypothese weerlegd (NEG. Resultaten)=> premissen bijstellen
CONCLUSIE:
Onderzoek start met interessante ideeën, met wetenschap. methode
beantwoorden
Onderzoeksproces volgt empirische cyclus => nooit af
Elke onderzoeksvraag kan uitgedaagd worden
, H2: HYPOTHESEN FORMULEREN (P.45-48)
Stap 2 van empirische cyclus
= voorlopig antwoord op vraag/ logische conclusie die hypothese steunen of weerleggen
Goede hypothese als :
- Logisch : logisch argument => logische conclusie
Vorig onderzoek(premissen) gebaseerd op je huidig onderzoek (hypothese)
- Toetsbaar : alle variabelen, gebeurtenissen & individuen moeten geobserveerd + gemeten
kunnen worden (alles echt)
- Weerlegbaar (falsifieerbaar): resultaten moeten omgekeerd kunnen zijn aan hypothese, als
ze niet foutief kunnen zijn = niet geschikt
-> oppassen met waardeoordelen, morele of religieuze zaken…
- Positief : Bestaan/aanwezigheid van iets, BV niet “er is geen verband tussen…”
H3: Variabelen definiëren en meten
Cursus (p.51-80) ( belangrijk stuk)
Stap 3 empirische cyclus : algemene hypothese verklaren naar onderzoekspredicties (predictie past
hypothese toe op concrete situatie)
Variabele; kenmerken of condities die veranderen voor verschillende individuen of situaties
doel: de impact van variabele(n) op andere variabele(n) meten of nagaan of een groep individuen
verschillen m.b.t. bepaalde variabele(n)
Onafhankelijke variabele/predictor (X): ‘verwachteoorzaak’, wordt gemanipuleerd
Afhankelijke variabele/outcome (Y): ‘verwachte effect’, wordt gemeten (niet gemanipuleerd)
Bv: effect van therapie (O.V.) op depressie (A.V.)
3.1: Constructen en operationele definities
Concrete variabelen: makkelijk te definiëren, direct observeerbaar, eenvoudig te meten
Abstracte variabelen: niet direct observeerbaar, complexer om te meten
BV; een intelligent kind presteert slecht op school omdat ze “lage motivatie” heeft -> wat is
motivatie? Hoe weten we dat die laag is? Hoe meten?
Constructen: veel variabelen zijn hypothetisch entiteit die we creëren op basis van theorie en
speculatie -> kunnen theorie helpen verklaren & voorspellen
Theorie = set stellingen over mechanismen onderliggend aan een bepaald gedrag
-> organiseert & integreert verschillende observaties rond dit gedrag & relatie met andere variabelen
-> predicties over gedrag
Constructen indirect meten a.d.h.v. externe stimuli en extern gedrag die volgt :
Externe stimuli (meetbaar) -> construct -> extern gedrag (meetbaar)
Operationele definitie = procedure om indirect variabelen (die niet meetbaar zijn) te meten &
definiëren
=> extern observeerbaar gedrag meten => gedrag gebruiken als definitie & meting v.h. hypothetisch
construct
BV; intelligentie = hypothetisch construct -> zal wel extern gedrag beïnvloeden zoals punten op taken