Inhoudsopgave
1 NEUROANATOMIE................................................................................................................................................. 2
2 MEETMETHODES................................................................................................................................................... 6
3 DIERMODELLEN................................................................................................................................................... 10
4 NEUROTRANSMITTERS EN HORMONEN............................................................................................................... 15
5 HERSENPLASTICITEIT............................................................................................................................................ 22
6 INFLAMMATIE EN IMMUNITEIT............................................................................................................................ 26
7 PLEZIER................................................................................................................................................................ 31
2 EETLUST............................................................................................................................................................... 35
8 WOEDE EN AGRESSIE........................................................................................................................................... 39
9 SEKSUALITEIT....................................................................................................................................................... 42
10 HECHTING.......................................................................................................................................................... 46
11 PERCEPTIE EN OBJECTHERKENNING................................................................................................................... 52
12 GEHEUGEN........................................................................................................................................................ 55
13 INTELLIGENTIE................................................................................................................................................... 58
14 AANDACHT........................................................................................................................................................ 60
15 DEPRESSIE......................................................................................................................................................... 62
16 ANGST............................................................................................................................................................... 68
17 SCHIZOFRENIE.................................................................................................................................................... 71
1
,MORRENS
1 NEUROANATOMIE
Zenuwstelsel
- Centraal zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg
- Perifeer zenuwstelsel: perifere zenuwen en ganglion
Indeling brein
- Cerebrum
- Diencephalon: tussenhersenen, middenin; Hypothalamus, hypofyse, epifyse en derde ventrikel
- Cerebellum: frontale, temporale, parietale en occipitale kwab
- Hersenstam
Hoe hoger, hoe meer cognitieve functies
In centraal ZS: grijze materie aan de buitenkant (6-lagen, afhankelijk regio, soms 3 lagen),
Witte stof aan de binnenkant
1.1 CEREBRUM
De plooien (gyri) dienen voor oppervlakte vergroting. De buitenste laag van de hersenen (laag I-VI) is de grijze stof. De
broadman area’s worden bepaald door de compositie (aantal, grootte, dichtheid en verbindingen met de subcorticale
regio’s) van deze grijze stof.
Frontale en prefrontale cortex (PFC)
Motorische cortex zorgt voor de primaire spieraansturing. In mensen constitueert de PFC 1/3 van de neocortex en
staat in voor de hogere hersenfuncties:
o Plannen (voor de toekomst)
o Inhibitie (inhiberen wat wij denken, ego van Freud)(=vermogen om uzelf uit te drukken
o Kliniek: verslaving
o Beslissingen nemen/problemen oplossen rationaliteit
2
,Beschadiging van de frontale cortex
Location Syndrome Symptoms
Orbital Disinhibited Poor impulse control
(Inhibitie) Explosive outburst
Inappropriate behavior
Dorsolateral Disorganized Cognitive dysfunction
(Rationaliteit) Diminished judgment, planning and insight
Concrete and inflexible
Decreased spontaneous behavior
Medial Apathetic Paucity of spontaneous behavior
(initiatief) Sparse verbal output
Hoe medialer, hoe cognitiever de functies
Dementie: kan de orbitale beschadigd worden waardoor een persoon die gecontroleerd was (goede inhibitie) plots
naakt door de gangen loopt, slordig is. Dit deel hangt ook samen met agressie.
Mediaal: psychotische patiënt die de hele dag in de stoel ziet, plannen maakt maar nooit uitvoert
Motorische cortex
Homunculus: projectie van lichaamsschema
Fijne motoriel: vingers, lippen, tong
Sensorische cortex
Het gevoeligst bij de handen, lippen, tong
Primaire visuele cortex
Achteraan in occipitale kwab
Van retina naar laterale nucleus geniculatum naar
visuele cortex
Auditorische cortex
= temporale cortex, het identificeert geluid.
o Wernicke herkennen van spraak
aantasting afasie
o Gericht om woorden te verstaan, uitgesproken taal verstaan
o Brocca produceren van spraak
o Meer frontaal, aanmaak van spraak
o Aantasting: persoon niet verstaan maar wel zelf kunnen
spreken
Associatieve regio’s
Alle regio’s die instaan voor gehoor, zien, aanvoelen van bewegingen
geconnecteerd met elkaar ervaringen vormen een geheel
= pariëtaal niveau. Dit is de integratie regio. Dit is integratie om de performance te optimaliseren. Dat wat je ziet en
doet snel kan afstemmen op elkaar (tennis spelen tegen elkaar).
1.2 SUBCORTICALE REGIO’S
- Limbisch systeem
- Basale ganglia
- Hippocampale formatie
- Diencephalon
3
, Limbisch systeem
Bestaat uit meerdere structuren, zetel van emoties, rol in motivatie, plezierbeleving en cognitieve functies als
geheugen, beste te herinneren herinneringen met meest emotioneel geladen momenten
Functies:
o Affectieve staat (emoties)
o Hippocampus en parahipocampale regio’s zijn verbonden met functie van geheugen
o Motivatie drive
Dit zorgt ervoor dat emotioneel getinte informatie beter wordt opgeslagen.
Corticaal vs subcorticaal
- Instictief vs rationaal
- Affectief vs cognitief
- Paniek vs controle
Bij angst: corticale functies gaan onderdrukken: black-out (angst neemt altijd de overhand, voor nadenken)
- Nostalgie: verbindingen jeugd en emotionele lading die erbij komt kijken (affectieve appreciatie, anders dan
rationeel beseffen of iets goed of slecht is)
Nostalgie: emtionele toestand die opgeroepen wordt door gebeurtenissen gelijkend aan ervaringen uit persoonlijk
verleden, linken aan
- Hippocampus, ventral tegmental area, ventral striatum, substantia nigra, insula, inferior frontalis gyrus,
cerebellum
Basale ganglia
- Corpus striatum: putamen en nucleus caudatus
- Globus pallidus
- Substantia nigra
- Subthalamische nucleus
Nieuwe ervarig opdoen: frontale functies gaan activeren
Functies
- Omvat groep van structuren die evenwicht, houding, oogbewegingen en aanzet tot bewegingen regelt
- Sterk verbonden met andere motorische gebieden in hersenen
- Plek in hersenen waar automatismen in beweging georganiseerd worden: autorijden, fietsen, rechtopstaan,
lopen
Hippocampale formatie
Nauw gelinkt met de amygdala en is gelokaliseerd in de temporale cortex (inferieur/mediaal) (lijkt op zeepaardje),
affectief leren
Bestaat uit twee regio’s welke instaan voor het vormen van herinneringen en neurogenese:
o Supraventriculair
o Supragranulair
Rol van hippocampus in geheugen:
4