Psychodynamisch perspectief
1. Mensbeeld en uitgangspunten
De mens is geen rationeel wezen, hij is minder dan hij zelf denkt. Geen baas over zichzelf en
hij geeft, minder dan hij denkt richting aan zijn leven.
Menselijk gedrag wordt in bepaalde mate bepaald door de krachten waar we geen vat op
hebben
- Aangeboren factoren
- Omgevingsfactoren
Gedrag van mensen willen begrijpen: kijken naar onbewuste mentale processen
Het onbewuste bestaat uit
- Wensen die niet geaccepteerd worden
- Wensen die onderdrukt worden door de omgeving
Waarneembaar gedrag wordt bepaald door
- (Onbewuste) wensen
- Verbod
Conflictmodel
Vb. Wens is kinderen, maar is niet altijd toegankelijk: financieel, slaap, autostoelen, geen
partner
Je wilt roken, maar er houd je iets tegen: geld, stinkt, vies, commentaar van rondom jou
Normaal en gestoord gedrag zijn niet wezenlijk verschillend. Het ontstaan van beide soorten
gedragingen is met dezelfde principe te verklaren.
Elk soort individu heeft zowel gestoorde als gezonde aspecten in hun gedrag
Vb. dokters en patiënten zijn geen 2 verschillende soorten van mensen. Ze gaan beide me
dezelfde lastige thema’s om. De ene houdt er een bevrediger gevoel aan over dan de andere.
2. Waar men al dan niet bewust van is: constructie van het ‘onbewuste’
Bewustzijn construeren adhv 3concepten
- Het bewuste
Wat iemand bij zichzelf erkent als motieven van zijn gedrag, waarover hij controle heeft.
Alles wat onder de aandacht afspeelt in het hier en nu (waarnemen, gevoelens,
herinneringen, …)
- Het onbewuste
Tegenpool van bewuste. Bestaat uit nooit bewust geworden driften of onderdrukte
verdrongen inhouden (onaangename gevoelens en gedachten willen vermijden)
- Het voorbewuste
Overgangsmodus tussen bewuste en onbewuste. Deels bewust zijn van de drijfveren,
kennis, emoties, … die omdat moment niet onder de aandacht zijn, maar wel zonder
moeite kunnen oproepen (dromen)
, 3. Persoonlijkheidstheorie
3.1. Levens- en doodsdrift
Levensdrift: eros in stand houden van bestaande, levende eenheden
Doodsdrift: thanatos vermijden van spanningen
3.2. Constructie van de persoonlijkheid
ES/ onbewuste wat je wilt, drift
ICH/ controlecentrum afweermechanismen
UBER ICH/ boven ik verbod, je geweten
Vb. ES: zin in een koek
Ich: 1ntje is niet erg
Uber ich: mag niet van de leerkracht, het is ongezond
3.3. Afweermechanisme zijn copingsstrategieën
Kenmerken
o Onbewuste strategie (denken, voelen, handelen) dat het ICH inzet.
=in relatie met anderen driftmatige gevoelens (ES/onbewuste), vervelende
verboden (BOVEN ICH) en pijnlelijke ervaringen uit het bewustzijn weg houden
o Bewust worden van afweermechanismen door ze in te zetten als
copingmechanismen
o Afweermechanismen hebben een pejoratieve bijklank/ ongunstige bijklank
Beschermende functie: handhaving van de realiteit
Gevaar voor vervorming van de werkelijkheid
3.4. Soorten afweermechanismen
a. Projectie: onbewust proces, waarbij men onbewuste gevoelens van zichzelf of
gevoelens die we bij onszelf ontkennen, gaan toeschrijven aan anderen.
Vb. een gierig persoon, verwijt anderen dat gierig zijn
b. Splitsing/ splitting: onbewust proces, waarbij we tegenstelde gevoelens gaan
scheiden.
Vb. een klein kind kan de ene begeleider beschrijven als “iemand die me leuk
vindt”, de andere begeleider als “die vindt me niet leuk”. Als beide collega’s
hieraan werken kan dit zorgen voor teamsplitting
c. Verdringing: onbewust proces, waarbij we onze energie gaan richten op een
andere persoon ipv op degene voor wie het bedoeld was, omdat het te veel
risico inhoud.
Vb. ipv zijn collega aan te spreken die te laat was bij de meeting, gaat hij naar de
hoofdbegeleider om zijn frustraties te uiten