Nederlands - spreken en luisteren
Doelstellingen
Rol coach:
Gebruikt de ET en het leerplan.
Formuleert doelen talig correct, concreet en volgens de geziene vakdidactiek.
Selecteert, structureert en vertaalt leerinhouden in een zinvol onderwijsaanbod.
Zet leermiddelen functioneel in.
Stelt een gestructureerd en volledig bordschema op.
Rol inhoudelijk expert:
Maakt gebruik van domeinspecifieke kennis en vaardigheden.
Past de vakdidactiek correct toe.
Rol communicator:
Hanteert een begrijpelijk en rijk taalaanbod in het Standaardnederlands.
Past de complexiteit van zijn mondeling taalaanbod aan de diversiteit van de
doelgroep aan.
Formuleert duidelijke, volledige en stapsgewijze instructies.
Hanteert een heldere, gerichte en gevarieerde vraagstelling.
ORIËNTEREN: doelstellingen domein leesbevordering
De studenten verwerven inzicht in de analyse van (kinder) literatuur.
De studenten maken kennis met de functies van kinderboeken.
De studenten maken kennis met de genres in kinderliteratuur.
De studenten oefenen op het interactief voorlezen van kinderboeken (intonatie).
VOORBEWERKEN: opdracht semester 1 – een volwassenenboek kiezen?
Een volwassenboek lezen (16+), er staat een leeslijst op Blackboard (leesbevordering en
leesplezier – literaire analyse – voorbewerken – bijgevoegde bestanden).
Noteer uiteindelijk over wat het boek ging en wat er gebeurde.
UITVOEREN: literaire analyse, functies, genres
Hoe werden jullie in het lager onderwijs en/of secundair onderwijs gemotiveerd om meer
te lezen?
Naar de bib.
Leesmoeders.
Een spreekbeurt over je gelezen boek.
Nu = kwartierlezen in de lagere school.
1
, Leesbevordering
Leesbevordering
Leesbevordering = het aanwakkeren van het leesplezier. Dit zorgt voor meer motivatie en
verhoogt de taalvaardigheid en de leescompetentie.
Leesbevordering kunnen we starten in de klas, maar mogen we zeker niet beperken tot de
klas. Ook buiten de schooluren moeten de leerlingen met plezier een boek kunnen lezen
(cursus, strips, boeken, …) In verschillende lessen lezen zorgt ook voor aanbod van
verschillende contexten.
Literaire analyse
Personages
Personen vs personages:
Personages = ze bestaan omdat iemand ze heeft verzonnen en er een verhaal over
heeft gemaakt, het zijn ook niet altijd mensen, soms zijn het ook
dieren/planten/dingen.
Personen = bestaan echt of hebben echt bestaan.
Types en karakters:
Flat characters = geen karakterontwikkeling:
o Beperkt aantal duidelijke eigenschappen.
o Onduidelijk functie in het verhaal.
o Stripverhalen.
o Bv. verhaal:
Papa, hij maakt geen karakterontwikkeling door, we kennen zijn
diepste emoties en gedachten niet.
De moeders, zij willen enkel foto’s maken, maar maken geen
karakterontwikkeling door.
Round characters = belangrijkste personages:
o Diepste emoties, gedachten.
o Gedrag is onvoorspelbaar.
o Vaak psychologische ontwikkeling = onverwachte wending.
o Bv. verhaal:
Grietje, heef onverwachte wendingen doorstaan.
Haasje, stak haar Barbie in de oven, terwijl ze ervoor niets durfde en
nogal bang overkwam.
Hoe leer je de personages kennen?
Uiterlijke kenmerken (kleding, gedrag, taalgebruik, milieu).
Innerlijke kenmerken (gedachten, gevoelens, karakter).
Hun wel/niet hardop uitgesproken meningen over zichzelf/anderen en de wereld om
zich heen.
Hun reacties op gebeurtenissen en uitspraken van anderen.
Indruk die je krijgt is het belangrijk te onthouden wie jou als lezer dat beeld
voorschotelt (verteller, personage zichzelf, ander personage).
Waarden en normen:
Elk personage heeft zijn eigen waarden en normen.
Vanuit deze houding handelen ze.
Tijdens lezen = achterliggende normen en waarden nagaan.
Zou ik ook zo handelen?
2
,Vertelstandpunt
3 vertelsituaties:
Ik-verteller:
o Ik-figuur die meespeelt in het verhaal.
o Lezer ziet alles door zijn/haar ogen.
o Andere personages enkel wat ik-figuur over hen vertelt.
o Subjectieve kijk op verhaal.
Personele of hij/zij-verteller:
o Verloop van gebeurtenissen en beschrijvingen van personages door ogen van
1 van de personages.
o Lijkt op ik-verhaal, maar in hij/zij-vorm.
o Lezer merkt verteller niet op = subjectieve kijk.
Auctoriale of alwetende verteller:
o Verteller = geen rol in het verhaal.
o Staat boven het verhaal.
o Vertelt over personages in hij/zij-vorm.
o Weet meer dan de personages.
Andere vertelsituaties:
o Verschillende vertellers.
o Afwisseling per hoofdstuk.
o Verschillende visies op gebeurtenissen.
Identificatie:
Boeiend boek = sterk meeleven met het personage.
Goed voorstellen wat personage meemaakt.
Tijd
Chronologische volgorde:
Verteld in de volgorde waarin het gebeurt.
Sprookjes.
Niet-chronologische volgorde:
In een andere volgorde vertellen.
Vooruitwijzingen, flashforward.
Terugverwijzingen, flashback.
Continu:
Alle gebeurtenissen, zonder onderbrekingen.
Niet-continu:
Stukken tijd worden overgeslagen.
Tijdsverdichting = gebeurtenissen in tijd worden aangeduid, maar niet uitvoerig
verteld.
Verteltijd vs vertelde tijd:
Verteltijd = de voorleestijd, tijd die nodig is om te vertellen/lezen.
Vertelde tijd = de duur van het verhaal, de duur van een gebeurtenis (1 jaar, 5
maanden, …)
Mogelijke verhoudingen:
3
, Verteltijd = vertelde tijd (vaak bij kleuters).
Verteltijd = korter dan vertelde tijd versnelling.
Verteltijd = langer dan vertelde tijd vertraging.
Thematiek
Thema = abstract.
Geschikt voor kinderen? Thematiek en onderwerp niet altijd duidelijk voor
kinderen.
Veel ligt aan de uitwerking van het thema/onderwerp.
Illustraties
Functionele illustraties informatieve boeken.
Vormen samen met de tekst de inhoud.
Ruimte
Plaats waar het verhaal zich afspeelt.
Niet altijd beschreven.
Werkelijk of verzonnen?
Kan bijzondere betekenis hebben (tegenstellingen).
Stijl
Stijl = de karakteristieke manier waarop iemand zich in taal (poëzie) uitdrukt. Dit kan
slaan op elk aspect van de taal:
Zinslengte.
Woordovertolligheid.
Woordkeuze.
Toon.
Stijlfiguren.
Verhaal en werkelijkheid
Fictie = verzonnen, maar kan wel op iemand zijn/haar werkelijkheid betrokken zijn. Er
kunnen ook elementen uit de werkelijkheid afkomstig zijn. Tegen de ‘echte’ achtergrond
speelt zich een verzonnen verhaal af.
Er is geen besef tussen verzonnen verhaal en de werkelijkheid.
Literatuur:
o Essays.
o Geschiedenisverhalen.
Verzonnen:
o Roddelpers.
o Smoesjes.
Literair:
Welk verhaal is beter/mooier dan een ander verhaal?
Tot de literatuur behorend en mooi of goed lopen in discussie over literatuur vaak
door elkaar.
Ficti Non-
e fictie
Realistische
Genres Fantastische
in de kinderliteratuur
verhalen verhalen
4