HOOFDSTUK 1: DIAGNOSTIEK BIJ DE NEFROLOGISCHE PATIËNT
1.1 Laboratoriumdiagnostiek
1.1.1 Erythrocyturie en/of hematurie
o Hemoglobine op teststrook → verder microscopisch onderzoek om te kijken of er ook RBC aanwezig zijn (Hb kan ook in
urine komen door te hogen conc vrij Hb ipv RBC): flowcytometer of telkamer
o Hematurie met oorsprong in:
• Glomeruli → glomerulaire afwijking (dysmorfe RBC, cilinders)
Uitz: kunnen ook isomorf zijn wnr uitgesproken hematurie
• Urinair afvoersysteem → urologische pathologie (isomorfe RBC)
1.1.2 Cilindrurie (niet persé pathologisch)
o Hyalijne cilinders: Tamm-Horsfall glycoproteïnen (= uromoduline), gesecreteerd door de tubuluscellen met zure pH gelei
o RBC-cilinders + hemoglobine-cilinders: glomerulaire hematurie (vb.: bij actieve glomerulonefritis)
o WBC-cilinders: pyelonefritis, interstitiële nefritis
o Wascilinders: ernstige proteïnurie
Opm: ander teken van proteïnurie: tubuluscelcilinders met veel vet in cytoplasma (door degeneratie renale tubuluscellen)
o Granulaire donkerbruine cilinders = korrelige cilinders: acute tubulusnecrose (ATN)
o Pyurie: >10 WBC/mm³ → urinaire infectie, renale tubulusnecrose of interstitiële nefritis
1.1.3 Proteïnurie = eiwitten in de urine, meer dan 100-150mg/d
(→ cave: onderliggende pathologie!) (cave: meer dan 350mg/d → nefrotisch syndroom)
1.1.3.1 Hoe proteïnurie opsporen?
o Teststrook (dipstick)
• Albustix (vb) = kleurreactie mt tetrabroomfenolftaliëne: reactie met albumine
o 24-uurs urinecollectie → totaal eiwitten
• Biruect-reactie (vb) = vorm van kwantitatieve dosering: conc eiwitten in urine meten
o Radio-immuno-assay (RIA)
• AER (vb) = Albumine Excretie Rate: hoeveelheid albumine (bv. bij diabetische nefropathie vaak gebruikt)
Normaal: albumin <30mg/d (cave: 30-300mg/d = micro-albuminurie)
o Urine proteïne/creatinine ratio (UPCR): bij pt met gekende nierziekten
1.1.3.2 Hoe ontstaat proteïnurie?
o 1. Glomerulaire proteïnurie: verhoogde doorlaatbaarheid glomeruli – filter (grootte + lading)
• Selectiviteitsindex: grote/kleine prot → cave: <0.2 = selectieve proteïnurie (bv. min change glomerulonefritis)
o 2. Tubulaire proteïnutie: tubulaire aandoening
o 3. Overloop-proteïnurie: abnl hoge conc. plasma-prot. (hemoglobinurie, myoglobinurie, amylasurie, paraproteïnurie)
o 4. Post-renale proteïnurie: urinaire infecties, lithiasis, tumoren,… niet van albumine-origine
o 5. Benigne proteïnurie (incidentele proteïnurie): fysiologisch/orthostatisch (vb. bij koorts / na zware FA / hartdecomp /…)
1.1.3.3 Diagnostische benadering van een patiënt met proteïnurie
o Teststrook → 24u-collectie → urinesedimentafwijkingen en erythrocyturie → tubulaire/overloop proteïnurie, biopsie
o Geringe incidentiele propteïnurie: hoge koorts, fysische inspanning, hartdecompensatie, epileptisch consult
o Orthostatische proteïnurie
1.1.4 Nierfunctie
1.1.4.1 De glomerulaire functie – filtratie
o Serum creatinine bepalen (opgelet!: mede bepaalt door spiermassa en vlees): voldoende bij “simpele” pt
o GFR – glomerulaire filtratiesnelheid: indirect door meten van renale uitscheiding inuline (nu meer: creatinineklaring)
urinaire creatinine concentratie x urinair volume U x V
Creatinineklaring = =
serumcreatinine P
Normale creatinine-waarde = 90-120ml/min (cave: onvolledige urinecollectie = fout!)
o Cockcroft-Gault formule, e-GFR (MDRD-formule), CKD-EPI formule, wash-out techniek, glomerulaire plasmaflow
o GFR normaal 90-130ml/min, maar diurne variatie (glomerulaire functionele reserve)
1.1.4.2 De tubulaire functie
o Proximale functie: reabsorptie water, glucose, urinezuur, bicarbonaat → cave: glucosurie, fosfaturie, aminoacidurie
! = voornaamste plaats bicarbonaat-reabsorptie !
o Distale functie: waterreabsorptie (meten osmolaliteit ochtendurine (normaal: >800 mosm/l)
o Type 1 RTA (= renale tubulaire acidose): excretie H+ of ammonium
o Type 2 RTA (meest freq): reabsorptie bicarbonaat in PT
• Getransplanteerde nieren: cave: transiënte tubulaire dysfunctie → Type 2 RTA (/ glucosurie / renale P-DM)
,HOOFDSTUK 2: DE BELANGRIJKSTE NEFROLOGISCHE SYMPTOMEN
2
2.1 Het nefrotisch syndroom
Obligate triade = proteïnurie + hypo-albuminemie + oedemen
(Opm: geen hypo-albuminemie (/oedemen) ookal >350mg/d proteïnurie = focale segmentaire glomerulosclerose (FSGS))
2.1.1 Pathogenese
2.1.1.1 Proteïnurie (triade)
o Enkel glomerulaire proteïnurie (want graad proteïnurie moet ernstig zijn) ; >350mg/dag
2.1.1.2 Hypo-albuminemie (triade)
o Proteïnurie (kan alleen door glomerulaire ontstaan) → daling albumine-conc bloed → daling colloïd osmotische druk plasma
→ minder vocht uit interstitium aangezogen + verhoogde synthese levereiwitten (albumine (!), globulinen, lipoproteïnen)
(cave: → ook gewijzigde kinetiek van geneesmiddelen (!))
o Verhoogd renaal katabolisme
2.1.1.3 Oedemen (triade) (faciaal ’s ochtends enkels ‘s avonds)
o Door daling colloïd osmotishe druk plasma → minder vocht uit interstitium → vermindering ECV → stimulatie RAAS-
systeem: water en Na-retentie
• Vnl bij ernstige hypo-albuminemie (<15g/l)
• Vb. Bij minimal changes glomerulonefropathie (kinderen) ; renale amyloïdose (volwassenen)
o Door onderliggend nierlijden → normale huishouding verstoord → water en Na-retentie nier
2.1.1.4 Hyperlipidemie (verwikkeling nefrotisch syndroom)
Ontstaat door hypo-albuminemie → lever reageert ruim → alle eiwit-producties stijgen → ook verhoging cholesterolwaarden
- multifactoriële oorzaak
o Pro-atherogeen profiel: versnelde atherosclerose → BV aangetast
o Stijging LDL en totaal cholesterol (minder LDL afbraak + verhoogde hepatische aanmaak lipoproteïnen)
• Oplossing: albumine infuus, correctie colloïd osmotische druk
o Laag normaal – licht verlaagd HDL (verhoogd urinair verlies)
o Hypertriglyceridemie (door daling LPL-activiteit en verlaagde hepatische lipase activiteit (door verhoogd urinair verlies)
en verhoogde conc PCSK9)
2.1.1.5 Hypercoagulabiliteit (verwikkeling nefrotisch syndroom)
- multifactoriële oorzaak
o Verhoogde fibrinogeen (door hogere hepatische synthese) = pro-thrombogeen
o Verhoogde stollingsfactoren (door verhoogde hepatische synthese)
Opm: soms verlaagde stollingsfactoren (door urinair verlies) (afhv type stollingsfactoren) – niet van belang voor hypercoagulatie
o Toegenomen aggregatie bloedplaatjes
o Gestoorde fibrinolyse (urinair verlies anti-thrombine en plasminogeen)
2.1.1.6 Hypogammaglobulinemie (verwikkeling nefrotisch syndroom)
o IgG (door verhoogd urinair verlies) ( IgM want dit te groot voor door BM) → cave: vatbaarder voor infecties
2.1.2 Oorzaken
o GLOMERULAIR: primaire glomerulopathie of glomerulopathie door systeemziekte (zie verder)
o Beschadiging voetjes viscerale epitheelcellen BM → poriën groter of verdwijnen
+ afname aantal podocyten
o Volwassenen(18-65j): membraneuze glomerulopathie, minimal changes glomerulopathie, lupus (SLE), focale en
segmentaire glomerulosclerose (FSGS), membranoproliferatieve glomerulonefritis, amyloïdosis, IgA nefritis
o Ouderen (>65j): amyloïdose (= korte ketens opgestapeld in nier(en)) of zz SLE
Uitvoeren echo-geleidde biopsie!(onder lokale verdoving)
o Kinderen(<18j): minimal changes glomerulopathie (90%)
Directe behandeling (geen biopsie of CT nodig)
2.1.3 Symptomen
o Triade: proteïnurie >350mg/d, hypo-albuminurie <30g/l, diffuse oedemen
o Lipidurie (vetcylinders, vetdruppels)
o Dysmorfe hematurie, ZZ ook RBC cilinders (i.g. IgA-nerfritis)
o Gewichtstoename: door oedemen, ascites (+ pleura-uitstorting)
o Verhoogde gevoeligheid infecties → infectieuze verwikkelingen (want peritonitis + cellulitis) door hypogammaglobulinemie
o Trombo-embolische verwikkelingen
• Niervene trombose (vb. bij memb glomerulopathie) → cave: longembolen
• Diep veneuze trombose (vnl bij geïmobiliseerde pt) → cave: longembolen
• Arteriële trombose (vnl bij kinderen)
Altijd uitvoeren echo-doppler niervenen! (ter controle)
o Meuhrcke’s lijnen = horizontale lijnen in nagels (door transiënte hypo-albuminemie)
o Cutane xanthomata = onderhuidse opstapeling van cholesterol (door hyperlipedimie)
, 2.1.4 Behandeling
2.1.4.1 Behandeling onderliggende glomerulopathie
2.1.4.2 Behandeling van de oedemen
o Zoutloos dieet + 0.8g eiwit/kg (want verlies stijgt dus niet teveel eiwitten, maar niet teweinig want anders pt nog kataboler)
o Overvulling: diuretica: hoge-dosis lisdiuretica (furosemide, bumetanide) (ev +hydrochlorothiazide diuretica)
→ als lisdiuretica niet werken : gefractioneerde toediening lisdiuretica (want soms groter effect)
→ als ook niet werken: thiaziden (hydrochlorothiazide-diuretica ; vochtafdrijvend maar vw: klaring moet >30l/min)
Controle ionogram! (zeker bij combinatie van diuretica) want cave: elektrolietenstoornissen
o Ondervulling: plasma-expanders & hoge-dosis lisdiuretica
Plasma-expanders (dextraan-opl) als ondervulling intravasculair (dit eerst bepalen! anders werken lisdiuretica niet / tegen)
2.1.4.3 Behandeling van de proteïnurie en hypo-albuminemie
o Dieet: relatieve eiwitbeperking
o Medicamenteus: ACE-inhibitoren & sartanen (ang-receptor-II-B) → blok ang-II-rec → daling angiotensine II →
vasodilatatie eff art → afname druk vanuit glomerulus om albumine door lekke filter naar buiten te duwen
(+ aliskiren, orale renine inhibitor)
o Andere medicaties: aliskiren (orale renine-I), CCB (veramapil, diltiazem), aldosterone-antagonisten (bv. spironolactone),…
2.1.4.4 Behandeling van de hyperlipidemie
o Dieet weinig efficiënt want probleem ligt aan lever (niet aan voedsel)
o Statines: HMG-CoA-reductase remmers: remmen de novo cholesterolsynthese
+ ev ezetimibe (= een cholesteroltransport-blokker): gegeven bij onvoldoende resultaat
o Fibraten maar cave: problemen bij te lage nierfunctie (cave: rhabdomyolyse)
o (PCSK9-inhibitoren?)
2.1.4.5 Behandeling van de verwikkelingen
o Anti-coagulerende therapie – soms al profylactisch (subcutane LMWH) bv. indien albumine <15g/dl
o Perorale coumarine derivaten als anti-coagulantia bij persisterend nefrotisch syndroom
o Dosis-aanpassingen van albumine-gebonden gm
2.1.5 Prognose
Afhv onderliggende pathologie (glomerulair) ; cave: verergerd door nefrotisch syndroom (+omgekeerd) dus negatief
prognostische factor – want meer uitgesproken schade glomerulaire BM bij ernstige proteïnurie
2.2 Acute nierinsufficiëntie (géén tekort vit.D/EPO) (!duurt max 6w (na de laatste injury)!)
Opm: minimale urine-productie = +- 600ml/d ; indien niet: per dag creatinine + 1g
Gekenmerkt door: snelle daling GFR + stijging serumcreatinine en uremie, zout- en vochtretentie, zuur-base stoornissen, ev toename ECV
Evaluatie ernst ANI: RIFLE-criteria (Risk-Injury-Failure-Loss-Endstage) & AKIN-criteria (Acute Kidney Injury Network) & KDIGO-criteria
Pathogenetisch onderscheid: pre-renaal – renaal – post-renaal (/mengvormen)
2.2.1 Pre-renale acute nierinsufficiëntie (55%) door verminderde doorbloeding, normale nier
2.2.1.1 Reële hypovolemie / dehydratatie
o Vermindering circulerend volume (door acute bloeding, diarree, brandwonden, dehydratatie (bv. overmatig zweten),…)
o Vnl bij ouderen die reeds nierfunctiebeperking hebben – meest kwetsbare groep samen met kinderen
o KO: klassieke tekens van circulatoire ondervulling: lage CVD, orthostatische hypotenie (cave: shock), tachycardie (forward
failure), droge huid met mindere turgor,…
o ECV daalt → renine stijgt (juxtaglom apparaat nier), ANS&ADH stijgt (hersenen), ANP stijgt (atriale myocyten hart)
o Lage urinaire natrium excretie (<20 mEq/l) + hoge urine osmolariteit ; (FeNa+% <1%) (fractionele Na laag door stimulatie
ADH en vochtretentie door vocht willen bijhouden (dehydratatie) + geconcentreerde urine)
o Behandeling: oorzaak dehydratatie achterhalen!! toedienen van vocht: bloed & elektrolyten-oplossingen
2.2.1.2 Hypotensie (→ te lage systeembloeddruk)
o Bij shock of te snelle correctie van hypertensie ; wnr BD < 70mmHg → GFR neemt af (opm: BD > 70mmHg = GFR ct)
o Behandeling: BD asap normaliseren: volume-expansie + inotropica
2.2.1.3 Verminderde orgaandoorbloeding
o Netto geen vocht uit lichaam verloren maar zit op verkeerde plaats waardoor verminderd hartminuutvolume: door
hartdecompensatie / perifere vasodilatatie bij levercirrose (mede door ascites!) / hepatorenaal syndroom / …
o NSAID-geïnduceerde nierinsufficiëntie met verminderde renale perfusie door gebruik NSAID’s (!!!)
o Kan gepaard gaan met perifere oedemen: sluit diagnose NIET uit!
o Behandeling: evenwicht vinden tussen verbeterde nierdoorbloeding vs circulatoire overvulling vs oedemen → ZKH!
2.2.2 Renale acute nierinsufficiëntie (= intrinsiek) (40%) door:
- Parenchymateuze nieraandoeningen vb. acute glomerulonefritis, zware systeemvasculitis, tubulo-interstitiële nefritis,…
- Langbestaande pre-renale ANI → renale ANI: acute tubulusnecrose (ATN) (= schade door oa ischemische + toxische insulten)