Deel 1: sociale psychologie: kernthema’s
Hoofdstuk 1: Inleiding
1. Doelstellingen en praktische informatie
Psychologie = wetenschappelijke studie v menselijk gedrag en de interne processen die hieraan ten grondslag liggen
Methodologie: onderzoek adhv vast stappenplan
o Fase 1: observatie of beschrijving
o Fase 2: stellen van hypothesen
o Fase 3: onderzoeksplan (bv. beslissen type design en meetmethode)
o Fase 4: dataverzameling en dataverwerking
o Fase 5: interpretatie en hypothesen voor verder onderzoek
Wetenschappelijk: methoden uit exact-wetenschappelijke disciplines, maar door complexiteit v gedrag is de
theorie vaak minder goed toetsbaar
Gedrag: overt (waarneembaar) en covert (attitudes, emoties, opinies)
Individueel gedrag: sociale context maar in eerder kleine kring
Algemeen en specifiek gedrag: wetmatigheden, maar ook variatie
2. Geschiedenis van (sociale) psychologie en relatie tot andere disciplines
A. Sociale psychologie
Sociale psychologie als instrument in andere disciplines
Sociale psychologie = studie nr hoe gedachten, gevoelens, motivaties en gedrag v mensen w beïnvloed door
aanwezigheid v anderen en hoe we zelf een invloed hebben op anderen (Allport)
o Vooral alledaagse onderwerpen
o Bv. Hoe kiezen mensen een partner? Van waaruit ontstaat discriminatie bij een individu?
>
Hoe verschilt sociale psychologie van sociologie?
Sociale psychologie verschilt van sociologie:
o Andere focus:
Sociologie: maatschappij
Psychologie: individuen
o Andere methode
Sociale psychologie: vaker experimenteel onderzoek bij het individu en in kleine groep
Sociologie: vaker gebruik makend van grootschalig bevolkingsonderzoek of volkstellingen
Bv. sociale steun (psychologie) – sociaal kapitaal (sociologie)
De feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van anderen
Beïnvloeding hoeft niet te gebeuren in directe aanwezigheid v personen die ervoor verantwoordelijk zijn
We maken keuzes rekening houdend met de mening van personen die niet aanwezig zijn, gedrag wordt
meegestuurd door onzichtbare instanties (veronderstelde aanwezigheid)
Bv. Onderzoek naar hoeveel mensen praten in bepaalde sociale contexten
Bv. Verkiezingscampagnes van president Reagan >> maakt veel grapjes; onderzoek nr invloed van humor –
Proefpersonen krijgen video te zien v verzameling v grapjes die Reagan maakte met of zonder reactie van
publiek (gelach of stil). Zonder de laughtrack lachten proefpersonen minder en werd Reagan als incapabel
beschouwd sociale context heeft invloed op over wat wij over iets denken
2
, De geschiedenis van de sociale psychologie
De beginjaren van de sociale psychologie (1880-1935)
o Nood aan een aparte sociaalpsychologische benadering was duidelijk
Jaren van bevestiging (1936 -1960)
o Maatschappelijke thema’s werden belangrijk: onder invloed van beurscrash en WO1
o Grondbeginselen Kurt Lewin
Gedrag w bepaald door hoe we wereld zien en interpreteren
Gedrag is afhankelijk v persoon en omgeving
Sociale psychologie om maatschappelijke problemen op te lossen
Groei en debat (1960-1975)
o Sociale problemen worden bestudeerd & geëxperimenteerd
o Teleurstellend in oplossen v maatschappelijke problemen
o Veel labo experimenten
o Beruchte experimenten (bv. Stanford prison experiment)
o Ethisch verantwoord? (bv. Millgram experiment)
o Gedomineerd door (blanke) mannelijke onderzoekers
Methodologisch en inhoudelijk pluralisme (1975-heden)
o Emotie en cognitie
o Pluralisme, internationalisering, diversiteit
o Variaties in methodologisch onderzoek (niet enkel labo)
o Meer ethisch verantwoord (bv. Millgram-exp w hot sauce experiment)
o Nu: uitbreiding naar internet, multicultureel onderzoek, open science (transparantie)
Hoofdstuk 2: Onderzoeksmethoden in sociale psychologie
1. Specifiek aan onderzoek over menselijk gedrag en (mentale) processen
Element van persoonlijke controle en eigen keuzes
o GEEN natuurwetten (vrije wil ligt tussen stimulus uit omgeving en respons door persoon)
o Wel sterk geïnspireerd door natuurwetenschappen qua toetsingsmethoden
Cyclisch proces
Ideeën ontwikkelen: Ideeën verfijnen:
hypothesen operationaliseren
Ideeën testen:
onderzoeksplannen
2. Overzicht: cyclisch onderzoeksproces
A. Ideeën ontwikkelen
Door observatie en praktijkervaring
o Bv. jobmatch en pesten op het werk
Uit theorie:
o Bv. sociale afstand en agressie in schoolklassen
Wetenschappelijke literatuur: primaire en secundaire bronnen
3
,B. Ideeën verfijnen
Operationaliseren van variabelen (hoe definiëren)
o Hypothese = specifieke voorlopige voorspelling over verwachting van onderzoek
o Conceptuele variabelen is deel van hypothese (abstracte variabele, versch interpretaties mogelijk)
o Conceptuele variabelen omzetten naar operationele variabelen
Manipuleerbaar of meetbaar maken
Bv. agressie: fysieke of ook verbale? Enkel vechten of ook schelden?
o Onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele
OV = een variabele die gebruikt wordt om voorspellingen op te baseren
AV = een variabele waarover een voorspelling wordt gedaan om hypotheses te toetsen
o Type variabelen
Nominale of categoriale variabelen (bv. rood-zwart-wit, man-vrouw)
Ordinale variabelen (bv. klein-medium-groot)
Interval variabelen (afstand tss elk punt zelfde: bv. 1-2-3-4)
Ratio variabelen (absoluut nulpunt: bv. lengte, levensduur, inkomen)
Begripsvaliditeit
o Meet de variabele wat het zegt te meten?
o Expert consensus
o Zorgen experimentele manipulaties voor variaties in de variabelen die ze bedoelen te manipuleren?
o Manipulatiecheck (bv. bij foto’s ipv werkelijke manipulaties)
Verschillende operationaliseringen zijn mogelijk
Twee vaak voorkomende vormen van metingen in sociale psychologie
o Zelfrapportering
Enkelvoudige (single-item) of meervoudige schalen bestaande uit meerdere items, waarin
mensen zelf hun gedrag, gedachten, gevoelens, percepties enz. beschrijven
Meervoudige schalen vaak de voorkeur
Risico op vertekening door verwoording of verschillende interpretaties verkleint
Verschillende items die zelfde concept meten: interne consistentie (Cronbach alpha)
Beperkingen van schalen voor zelfrapportering
Sociale wenselijkheidsvertekening (minder bij neutraal, anoniem)
Positief beeld v zichzelf willen schetsen, maatschappelijke norm
Inwilligingstendens (pos-neg afwisselen)
Neiging akkoord te gaan met stellingen
Opletten met suggestieve vragen
Herinnerings-vertekening (bij retrospectieve schalen)
Effect van antwoordschaal
Neiging om gn extreme antwoorden te geven (andere resultaten verkrijgen
afhankelijk v ankerpunten op schalen, specifieker bij 1-10 dan 1-5)
o Observatie
Codeerschema’s en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Meestal voor heel concreet gedrag
Soms gedragsregistratie door computers, sensoren, ‘eye trackers’ (reactietijd, waarnaar
mensen kijken, muisklik-gedrag)
Uitdagingen voor de validiteit
Sociale wenselijkheid (bij besef geobserveerd te worden)
Volgorde-effect: eerste wordt meestal kritischer beoordeeld dan laatste
Observatie en zelfrapportage vaak in aanvulling op elkaar
4
, C. Ideeën testen
Beschrijvend onderzoek: vragen naar trends en tendensen
o Observationeel
Systematisch observeren van personen, meestal in natuurlijke situaties
Validiteit verhogen door gebruik te maken van
Meerdere observatoren (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid)
Objectieve registratie (bv. videocamerabeelden)
o Archiefonderzoek
Bestaande documenten bestuderen, zoals krantenartikelen, dagboeken, loonfiches, misdaad-
statistieken, ziekenhuisgegevens (bv. in welke regio meeste drugsdossiers)
o Opiniepeilingen (polls)
Enquêtes met vragen over attitudes, meningen, gedragingen
Meestal met bedoeling om uit steekproef veralgemeningen te doen nr algemene bevolking
Vaak gebruikt door media en onderzoeksbureaus
Sterk afhankelijk v hoe representatief steekproef is en hoe goed vraag gesteld is (denk aan
suggestieve vragen of enkel hoogopgeleide steekproef bij politieke polls)
Correlationeel onderzoek: zoeken naar verbanden
o Mate v overeenkomst tss ‘continue’ variabelen (bv. hoe warmer, hoe meer ijsjes men eet)
o Enkel met ordinale/ continue variabelen die op een continuüm kunnen gemeten w (bv. score, lengte,
ervaren mate van stress, aantal veroordelingen, aantal voorkeursstemmen)
o Kan niet met categorische variabelen (bv. geslacht, etnische afkomst)
Men kan hier wel verbanden gaan zoeken tussen variabelen apart voor mannen en vrouwen
interactie-effecten
Bv. als het warmer w, dan w er meer ijsjes gegeten, is enkel bij vrouwen zo, bij mannen zien
we het omgekeerde
o Gebaseerd op gegevens verzameld via observationeel onderzoek, archiefonderzoek, opiniepeiling
o Correlatiecoëfficiënt tussen – 1 en + 1
Positieve correlatie: als het ene stijgt, stijgt het andere ook
Negatieve correlatie: als het ene stijgt, daalt het andere
Geen correlatie: als het ene stijgt/daalt >> geen verband met stijgen/dalen v andere variabele
o Voordelen van correlationeel onderzoek
Vaak beste optie wnr nt mogelijk/verantwoord om variabelen experimenteel te manipuleren
Niet mogelijk: weer, leeftijd, unieke omstandigheden zoals een tsunami
Ethische redenen: relatie tussen mishandeling en psychische problemen
Mogelijk om verbanden tss verschillende variabelen tegelijk te onderzoeken
Bv. zinvol als voorbereiding op experimenteel onderzoek
Zowel mogelijk in labo-omstandigheden als in natuurlijke omgeving
o Beperkingen van correlationeel onderzoek
Biedt zich op sterkte en richting v verband, maar kan geen oorzaak-gevolg relatie vaststellen:
A hangt samen B, maar veroorzaakt A B of is het andersom?
Of worden beide door een derde factor C veroorzaakt?
Bv. kindjes komen v ooievaar of uit kolen
Bv. marshmallow test: OV en AV bleken beïnvloed door SES van gezin
Bekijkt enkel lineaire verbanden, gn verbanden met andere vorm zoals curvilineair of u-vorm
Longitudinaal correlationeel onderzoek (meer dan twee tijdsmomenten):
Indicatie van oorzaak-gevolg relatie
5