Vrees en beven
Uitleg problema Vrees & Beven:
In Problema I staat de volgende vraag centraal: ‘Bestaat er een teleologische suspensie van het
ethische?’ Ofwel: ‘Is het mogelijk met behulp van een (hoger) doel het ethische op te schorten?’
Johannes de silentio opent met een redenatie die, als ze correct is, Abraham tot een moordenaar
maakt en Hegel gelijk geeft. Deze redenatie kent de volgende structuur: het ethische is het algemene
en geldt voor iedereen, op elk ogenblik. Het ethische is het doel voor alles buiten zich. De enkeling
moet zich niet als enkeling laten gelden, maar moet zich juist uitdrukken in het algemene. Maar
volgens Johannes de silentio is dit niet correct. ‘Het geloof is namelijk deze paradox dat de enkeling
hoger is dan het algemene’. In de voorlopige ontboezeming kwam de tweeledige beweging nog op
deze manier naar voren. Eerst een beweging van oneindige resignatie, daarna krachtens het absurde
een sprong naar het geloof. Nu drukt Johannes de silentio deze beweging zo uit: Enkeling algemene
enkeling. Deze beweging loopt nog wel via het algemene, maar alleen voorbij het algemene is er
een absolute verhouding tot het absolute mogelijk. Het absolute vindt men pas als men het geloof
heeft gevonden. Een absolute verhouding tot het algemene is niet mogelijk.
En krachtens het absurde wordt je dus als enkeling hoger dan het algemene. ‘En toch is het geloof
die paradox (…) anders heeft het geloof nooit bestaan, juist omdat het er altijd geweest is, en dan is
Abraham verloren.’ Johannes de silentio kan concluderen dat het verhaal van Abraham een
voorbeeld is van teleologische suspensie van het ethische. Abraham staat boven het algemene,
anders is hij niets anders dan een moordenaar. ‘Hij is als enkeling hoger komen te staan dan het
algemene. Dat is de paradox die zich niet laat mediëren.’ Als de enkeling de sprong naar het geloof
heeft gemaakt, wordt het ethische opgeschort. Het is dus niet zo dat de enkeling zelf het ethische
suspendeert, want dit geschiedt bij de gratie Gods. Het geloof suspendeert het ethische. Abraham
handelt bijvoorbeeld niet uit zichzelf, maar uit liefde voor God.
Ook in Problema II speelt het ethische een grote rol. De vraag die nu centraal staat is: ‘Bestaat er
een absolute plicht tegenover God?’ Net als bij Problema I opent Johannes de silentio met een korte
analyse die, als ze correct blijkt, het gelijk van Hegel zou bevestigen. ‘Het ethische is het algemene en
in die zin is het weer het goddelijke. Men heeft daarom gelijk als men zegt dat elke plicht in de grond
van de zaak een plicht tegenover God is.’ Maar als het hier bij blijft heb je als mens dus helemaal
geen enkele plicht tegenover God. Dit komt omdat als ik bijvoorbeeld de daklozen help, ik in
verhouding sta tot die daklozen, en dus niet in een verhouding tot God. Het klopt alleen dat elke
plicht eigenlijk een plicht tegenover God is als God synoniem is voor het algemene. Als dit klopt heeft
Hegel gelijk. Hegel stelt in zijn filosofie het uiterlijke boven het innerlijke, het ethische boven het
geloof. ‘Het geloof daarentegen is de paradox dat de innerlijkheid hoger is dan de uiterlijkheid(…).’
Deze innerlijkheid is van een hele andere orde dan de uiterlijkheid. Juist de ethiek vraagt nu van ons
als mens dat we ons uitdrukken in de uiterlijkheid, en de innerlijkheid zoveel mogelijk loslaten. Maar
zoals eerder aangegeven sta je als enkeling boven het algemene. De enkeling heeft een verhouding
tot het absolute, en vanuit deze verhouding kan de enkeling vorm geven aan zijn of haar verhouding
tot het algemene. In de paradox van het geloof heeft de enkeling dus ook een absolute plicht
tegenover God en deze plicht is hoger dan de ethiek. Allicht verwacht de ethiek dan dat ik de
daklozen help, maar ik moet Gods ondoorgrondelijke wegen volgen, ook als dat in strijd is met mijn
ethische plicht. Deze paradox ligt buiten het algemene en kan daarom niet worden gemedieerd.
Ethisch gezien zou Abraham zijn zoon lief moeten hebben, en Abraham zou Isaak zeker niet mogen
vermoorden. Deze ethische band is echter relatief als men haar bekijkt vanuit een absolute
verhouding tot God. Abraham wordt in deze situatie beproefd, we spreken hier over een beproeving.
,Deze beproeving heeft twee opvallende kanten die Johannes de silentio het ‘hoogste egoïsme’ en
‘absolute overgave’ noemt. Aan de ene kant is het menselijke gedrag in de beproeving bijzonder
egoïstisch. Abraham doet het op een bepaalde manier ook vooral voor zichzelf. Daar staat tegenover
dat het ook een absolute overgave is, want Abraham doet volledig wat God van hem vraagt, zonder
daar iets op af te dingen.
Voor Johannes de silentio is het duidelijk dat er een absolute plicht is tegenover God, en dat deze
plicht bestaat in de paradox dat ‘de enkeling als deze enkeling hoger is dan het algemene en dat hij
als de enkeling in een absolute verhouding tot het absolute staat – of er heeft nooit geloof bestaan,
omdat het er altijd al was, en dan ook is Abraham verloren’.
In Problema III bespreekt Kierkgaard onder andere de verhouding tussen het religieuze en het
ethische, aan de hand van de vraag: ‘Kon Abraham het ethisch verantwoorden dat hij zijn voornemen
voor Sara, Eliëzer en Isaak verborg?’ Johannes de silentio opent dit deel met een redenatie die veel
gelijkenissen heeft met de redenaties die we bij Problema 1 en 2 aantroffen. Namelijk, ‘Op zich is het
ethische het algemene en als het algemene is het weer het openbare’. De ethiek vraagt van de
enkeling om uit de verborgenheid in de openbaarheid te treden, want ‘in zijn onmiddellijke
bepaaldheid van zintuigen en ziel is de enkeling de verborgene.’ Maar, zoals we ondertussen als lezer
wel voelen aankomen, er bestaat dus wel degelijk een gerechtvaardigde verborgenheid. En die
rechtvaardiging ligt dan nogmaals in het feit dat de enkeling juist als enkeling hoger is dan het
algemene. We gaan op zoek naar een antwoord op de centrale vraag van Problemata III aan de hand
van een andere vraag. Hoe zou men moeten handelen? Moet men zwijgen of moet men spreken? De
ethiek zal stellen dat de held moet spreken. Dit spreken kost geen wezenlijke moeite, want met het
spreken treedt hij in de openbaarheid en eenieder zal hem begrijpen. Pas als hij er toe besluit te
zwijgen is hij als enkeling hoger dan het algemene. De situatie zou lastiger zijn als alleen de held de
situatie kan begrijpen, als de boodschap alleen voor hem (begrijpelijk) is. Spreken zou dan niet
kunnen, of in ieder geval geen zin hebben, omdat niemand hem zal begrijpen. Zwijgen is dan eerder
lijden. ‘Zijn zwijgen zal dan niet berusten op het feit dat hij zich als de enkeling in een absolute
verhouding tot het algemene wilde stellen, maar dat hij als de enkeling geplaatst was in een absolute
verhouding tot het absolute.’49 In het ethische zwijgen plaatst hij zich dus in een absolute
verhouding tot het algemene, in het religieuze zwijgen plaatst hij zich in een absolute verhouding tot
het absolute. Op de laatste pagina geeft Johannes de silentio zijn conclusies. Ironisch genoeg krijgt de
tragisch held alle eer en begrijpt men Abraham niet. ‘Maar hij die God liefheeft geeft geen tranen
nodig, geen bewondering.’ God vergeet niet.
, In 1849, zes jaar na het verschijnen van het boek Vrees en beven schrijft Søren Kierkegaard in zijn
dagboek:"O, als ik eenmaal dood ben zal alleen Vrees en beven al genoeg zijn om mijn naam als
schrijver onsterfelijk te maken. Dan zal het gelezen worden. En ook zal het in andere talen vertaald
worden. De lezer zal welhaast huiveren vanwege de verschrikkelijke hartstocht die hij in het boek
aantreft."
Hoe er verder ook tegen Kierkegaard wordt aangekeken, zeker is dat in de twintigste eeuw deze
indrukwekkende tekst talloze reacties heeft opgeroepen en in filosofie, literatuur en theologie zijn
sporen heeft nagelaten. Op dit moment staat de tekst in de belangstelling bij postmodernen van
diverse pluimage.
Vrees en beven is onder andere een eerste aanzet als het gaat om de problematiek van geloven. Er
over nadenkend hoe het toch komt dat zijn tijdgenoten daar zo snel mee klaar zijn, komt Kierkegaard
tot de conclusie dat ze het zicht op wat geloven eigenlijk is totaal zijn kwijtgeraakt. Allereerst is
geloven verzeild geraakt in het vluchtige gezelschap van gevoel, stemming, kortom het domein van
de 'onmiddellijke ervaring'. Maar het is ook in de handen van de 'speculatieve denkers' terecht
gekomen, die het een plek geven in hun wetenschappelijk systeem en denken er daarmee klaar te
zijn.
Vrees en beven verscheen onder het pseudoniem Johannes de silentio. Deze Johannes onderzoekt
in Vrees en beven of het mogelijk is dat het ethische wordt opgeschort, zodat een religieuze eis het
ethische niet alleen overstijgt maar zelfs tegenspreekt. De silentio's 'lyrische dialectiek' handelt over
de held van het geloof, Abraham, een uitzondering, door de silentio bewonderd maar niet begrepen.
Een ook nu nog relevant onderzoek, want Kierkegaard kiest om het thema 'geloven' te onderzoeken
zijn uitgangspunt in het verhaal van Abraham die de opdracht krijgt zijn zoon te offeren, een centraal
verhaal in die drie monotheïstische godsdiensten. De keuze voor het pseudoniem 'Johannes de
silentio' is veelzeggend: Johannes 'van' of 'vanuit' de stilte. De stilte, het zwijgen, het niet kunnen
spreken, het je niet verstaanbaar kunnen maken speelt in Vrees en Beven een grote rol. De
principiële onzegbaarheid van het wezenlijke, de laatste onkenbaarheid van het menselijk innerlijk,
het zijn in dit boek terugkerende thema's.
In de hedendaagse filosofie is een terugkeer naar de thema's van de religie te zien. Daarin speelt
het verhaal over het offer van Abraham een belangrijke rol. Kierkegaard werd door dit verhaal
geïnspireerd tot het schrijven van Vrees en beven (1843). De Franse filosoof Derrida bijvoorbeeld
herneemt in Donner la Mort (1992) de vragen van Kierkegaard op een heel eigen wijze en gaat
uitvoerig in op Vrees en Beven.
Gezien de ondertitel van het boek, 'dialectische lyriek', roept Kierkegaard met Johannes de silentio
een dichterlijk denker in het leven. Ook Johannes gelooft in het denken, hij wenst zelfs een strikt
analyserend denken te hanteren, maar hij vindt dat je daarmee niet alles kunt zeggen, dat er een
koppeling moet zijn naar het concreet door mensen geleefde leven. Daarom illustreert hij de
verschillende stappen en wegen van zijn denken met voorbeelden en vertellingen. Voortdurend
roept hij verhalen op uit de Griekse mythologie, uit de canonieke en apocriefe bijbelse geschiedenis
en uit de wereldliteratuur, van volkssprookjes en sagen tot romans. Zijn geestelijke vader, de
schrijver Søren Kierkegaard, heet niet voor niets de vader van het existentialisme. Ook hij wil bij het
leven het denken niet vergeten, vooral over jezelf en je eigen daden, en bij het denken niet vergeten
dat je een elke dag concreet levend mens bent.