GOEDERENRECHT-2023 Britt Koeklenberg
DEEL 1: ALGEMEEN DEEL
TITEL 1: SITUERING VAN HET GOEDERENRECHT
Het burgerlijk recht regelt grosso modo personen, goederen en verbintenissen.
Personen: geregeld in P&F
o Niet in geld waardeerbare of niet-vermogensrechtelijke aspecten inzake de persoon
of niet-patrimoniale verhoudingen tussen personen in een familiale verhouding
Het vermogensrecht regelt de patrimoniale of in geld waardeerbare verhoudingen tussen personen
onderling of tussen personen en een goed.
Verbintenissen: regelt de patrimoniale verhoudingen tussen personen
Goederen: regelt het regime van goederen
o Enerzijds de studie van de zakelijke rechten
o Anderzijds de studie van de goederen zelf
Goederen zijn een categorie van voorwerpen, namelijk voorwerpen die voor toe-eigening vatbaar
zijn (art. 3.41 BW). Enkel goederen kunnen voorwerpen zijn van zakelijke rechten (art. 3.7 BW).
De drie kernbepalingen van het burgerlijk wetboek, en meteen ook de fundamentele principes van
het burgerlijk recht, zijn:
1. (individuele) eigendom (art. 544 BW)
2. Contractvrijheid (art. 1134 BW) en testeervrijheid (art. 967 BW)
3. Foutaansprakelijkheid (art. 1382 BW)
Het goederenrecht onderging 3 evoluties sinds 1804:
1. Duidelijke tendens naar dematerialisering van het goederenrecht
2. Vermaatschappelijking en socialisering
3. Toenemende flexibilisering en instrumentalisering
Het goederenrecht is principieel van aanvullend recht. De wilsautonomie geldt, behalve indien het
om definities gaat of indien de wet anders bepaalt (art. 3.1 BW.
TITEL 2: TEMPOREEL TOEPASSINGSGEBIED – BOEK 3 BW
HOOFDSTUK 1. PRINCIPE: EERBIEDIGENDE WERKING PER 1 SEPTEMBER
Principe: 1 september 2021 intreding nieuwe goederenrecht (boek III)
Uitzondering voor onderdelen van art. 3.30 BW inzake onroerende publiciteit: enkele
nieuwigheden inzake onroerende publiciteit treden pas in werking op een datum die bij koninklijk
besluit zal worden bepaald, ten laatste op 1 juli 2022.
Het uitgangspunt van het nieuwe boek 3 is de eerbiedigende werking.
1
,GOEDERENRECHT-2023 Britt Koeklenberg
De wet is van toepassing op alle rechtsfeiten en rechtshandelingen die hebben
plaatsgevonden na haar inwerkingtreding.
o Feiten: vb. de inbezitneming van goederen, aanbrengen van beplanting of
bouwwerken…
o Rechtshandelingen: het ijkpunt is het stellen van de rechtshandeling, ongeacht op
welke datum die rechtshandeling gevolgen sorteert
Vb: erfpacht of vruchtgebruik wordt gevestigd op 30 augustus 2021 met
ingang op 1 oktober 2021 tenzij anders bedongen, is het nieuwe boek 3
daarop niet van toepassing
De wet is dus niet van toepassing op:
o De toekomstige gevolgen van rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben
plaatsgevonden voor haar inwerkingtreding
o Rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden na haar
inwerkingtreding die betrekking hebben op zakelijke rechten die ontstaan uit een
rechtshandeling die of rechtsfeit dat heeft plaatsgevonden voor haar
inwerkingtreding.
Deze bepaling is niet van dwingend recht, er wordt uitdrukkelijk voorzien in afwijkingsmogelijkheden
voor de betrokkenen (“tenzij partijen anders zijn overeengekomen”).
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGIMES INZAKE OVERGANGSRECHT
Er is een bijzondere regeling inzake het overgangsrecht voor verkrijgende verjaring en voor
horizontale eigendomssplitsingen.
AFDELING 1. BIJZONDERE REGELING VOOR VERKRIJGENDE VERJARING
Art. 37 wet 4 februari 2020: “Wanneer de verjaring is beginnen lopen voor de inwerkingtreding van
de nieuwe verjaringstermijnen waarin deze wet voorziet, begint de verjaring slechts te lopen vanaf
deze inwerkingtreding. De totale dur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer bedragen dan
deze die van toepassing was voor de inwerkingtreding van deze wet.”
Dit betekend dat de verjaring zowel naar oud als naar nieuw recht moet worden berekend en dat het
eerste verjaringsmoment de verjaring doet intreden.
Vb: Jan koopt op 15 december 2017 een onroerend goed van een beschikkingsonbevoegde
en beschikt per hypothese over een verjaringsbezit en een wettige titel die voldoet aan de
voorwaarden om zich te beroepen op de tienjarige verjaringstermijn van artikel 2265 oud
BW. Op grond van het oude recht zal hij de verkrijgende verjaring kunnen inroepen vanaf 16
december 2027. Onder het nieuwe recht geldt voor een deugdelijk bezit te goeder trouw van
een onroerend goed ook een tienjarige termijn (art. 3.27, eerste lid BW), die begint te lopen
vanaf zijn inwerkingtreding. Aangezien ogv het nieuwe recht de verjaring pas intreedt op 1
september 2031, vindt in dit voorbeeld de verjaring plaats op grond van het oude recht.
AFDELING 2. BIJZONDERE REGELING VOOR HORIZONTALE EIGENDOMSSPLITSINGEN
(OPSTAL)
2
,GOEDERENRECHT-2023 Britt Koeklenberg
Een belangrijke nieuwigheid is de mogelijkheid van eeuwigdurende opstalrechten.
Art. 38 wet 4 februari 2020:
Art. 38, §1: eeuwigdurende opstalrecht
o Elke overeenkomst die een opstalrecht vestigt, of iedere andere overeenkomst die
afwijkt vn de verticale natrekking, die gesloten is voor de inwerkingtreding van deze
wet en die voldoet aan de vereisten van een eeuwigdurende opstalrecht
(omschreven in art. 3.180, tweede lid, 2° BW), van rechtswege geacht een
eeuwigdurende opstalrecht te vestigen als deze is gesloten zonder bepaling van de
duurtijd of voor een onbepaalde duurtijd.
Enkel eigendomssplitsingen die na 1 september 1971 werden gevestigd,
‘genieten’ deze overgangsregeling (eigendomssplitsing mag niet langer dan
50 jaar voor 1 september 2021 zijn gecreëerd).
Art. 38, §2: een opstalrecht van meer dan 50 jaar, doch niet langer dan het nieuwe maximum
van 99 jaar
o Elke overeenkomst die een opstalrecht vestigt of iedereen andere overeenkomst die
afwijkt van de verticale natrekking, die gesloten is voor de inwerkingtreding van deze
wet en die voldoet aan de vereisten omschreven in art. 3.180, tweede lid, 2° BW
waarvan de duurtijd langer is dan 50 jaar, maar de maximumduurtijd voorzien in art.
3.180, eerste lid BW niet overschrijdt, geldig is voor de contractuele
overeengekomen duurtijd.
HOOFDSTUK 3. ANTICIPATIEVE TOEPASSING VOOR INWERKINGTREDING
De eerbiedigende werking geldt onder voorbehoud dat de partijen anders zijn overeengekomen (art.
37, §1, lid 2 wet 4 februari 2020). De mogelijkheid werd geboden om reeds te anticiperen op het
nieuwe recht in rechtshandelingen die worden gesteld voor 1 september 2021.
TITEL 3: VERMOGENSLEER
HOOFDSTUK 1. BEGRIP EN SAMENSTELLING VAN VERMOGEN
Vermogen = juridische universaliteit of algemeenheid van alle in geld waardeerbare rechten en
plichten van een persoon, dit zijn bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen (schulden)
van een persoon (art. 3.35, eerste lid BW).
Het vermogen bevat zowel de in geld waardeerbare activa, als de in geld waardeerbare passiva van
een persoon.
1. Alle in geld waardeerbare vermogensrechten
a. Zakelijke rechten
i. Eigendomsrechten
ii. Zakelijke gebruiksrechten
b. Schuldvorderingen
i. Chirographaire, bevoorrechte of uitgerust met een zakelijk zekerheidsrecht
c. Intellectuele eigendomsrechten
3
, GOEDERENRECHT-2023 Britt Koeklenberg
De vermogensrechten moeten in geld waardeerbaar zijn, maar de geldwaarde is niet relevant. Alles
wat niet in geld waardeerbaar is valt buiten het vermogen, zoals persoonlijkheidsrechten. Het
vermogen is het centrale begrip in de afdwinging van verbintenissen. Het vermogen is alle activa,
goederen, alle rechten en plichten…
Johnny is een garagist en in zijn vermogen heeft hij een activa: een aantal zakelijke rechten
(garage, auto, auto onderdelen…) en ook vorderingsrechten (buitenverblijf dat hij in
vruchtgebruik heeft verhuurd hij en heeft hij vorderingsrecht op zijn huur), maar ook een
passiva: hij heeft zijn woning gekocht maar niet volledig betaald, want hij is een lening
aangegaan (persoonlijke rechten).
Uitzonderlijk kunnen bepaalde aspecten die door de persoonlijkheidsrechten worden beschermd,
wel het voorwerp uitmaken van een vermogensrecht. Vb: iemand kan instemmen met de
commercialisering van een afbeelding of van een intellectuele vrucht.
De activa zijn: zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten. De passiva zijn de
persoonlijkheidsrechten, de schulden.
Terminologie:
Voorwerpen < goederen < zaken
Voorwerpen (art. 3.38 BW) muv personen en dieren (art. 3.39 BW)
Goederen: voorwerpen die toe-eigenbaar zijn (art. 3.41 BW) = mogelijk voorwerp zakelijk
recht (art. 3.7 BW)
Lichamelijke goederen (art. 3.40 BW) = zaken
o Onlichamelijke goederen:
1. Intellectuele rechten
2. Zakelijke rechten
3. Verbintenissen / persoonlijke rechten
HOOFDSTUK 2. KENMERKEN EN FUNCTIES VAN HET VERMOGEN
2. Persoon
De juridische persoonlijkheid is het geheel van rechten en verplichtingen van een persoon.
Een rechtssubject of persoon = drager van rechten en verplichtingen
De patrimoniale rechten en verplichtingen vormen het vermogen van een persoon:
a) Elk persoon heeft een vermogen
b) Enkel personen hebben een vermogen
c) Personen hebben in beginsel slechts 1 vermogen (art. 3.35, tweede lid BW)
a. Een persoon is 1 en ondeelbaar, dus een persoon kan maar 1 ondeelbaar
vermogen hebben (art. 3.36 BW).
b. Een schuld rust op het vermogen van een persoon en op heel het vermogen
van een persoon. Maw als iemand een schuld niet kan voldoen, dan kan de
schuldeiser die schuld uitwinnen op het vermogen. Dit zal in de regel zijn
beslag leggen op een goed, dan het goed verkopen en de opbrengst krijgen.
4