SOCIOLINGUÏSTIEK
INHOUDSTAFEL
• Inleiding
o Voorbeelden
o Varianten, variëteiten, variatie
o Definitie
▪ Socio-
▪ Linguistiek
▪ Coordinatie
▪ Literatuur
▪ Ontstaan
▪ Afbakening
o Relevantie
• Intersprekervariatie (variatie tussen (groepen))
o Landmarks Labov
▪ Wie?
▪ Martha’s Vineyard
• Wat is Martha’s Vineyard?
• Welke klankverandering bestudeert Labov?
• Welk materiaal gebruikt Labov?
• Hoe variatie meten?
• Welke factoren beïnvloeden de variatie?
• Interpretatie
• Kritiek
▪ New York City
• Onderzoeksvragen
• Methode
• Resultaten
o Evolutie in variationeel onderzoek
▪ Ingrediënten van variationeel onderzoek
• Vernacular
• Prestige
• Stratificatie
• Taalgemeenschap
• Dataverzameling
• De variabele en de variabele context
• De kwantitatieve methode
▪ Drie golven van variationeel onderzoek
o Regionaal & sociaal dialect
▪ Sociaal dialect
• Tussentaal in Vlaanderen
• Case studies & methodes
▪ Regionaal dialect
• Dialectologie als vertrekpunt
• Regionale verschillen meten
▪ Resultaten eigen onderzoek
1
,• Intrasprekervariatie (variatie binnen taalgebruik van 1 spreker)
o Context
o Publiek
o Case study: kopiegedrag
• Taalattitudes
o Wat?
o Hoe meten?
▪ Societal treatment
▪ Directe methodes
▪ Indirecte methodes
o Speaker evaluation paradigm
o Affective priming
• Multimodale variatie
o Inleiding & mini-onderzoekje
o Variatie in articulatoren
o Culturele/regionale variatie
o Gendervariatie
o Sociaal
2
,Inleiding
1. Voorbeelden
Er wordt niet altijd op dezelfde manier talig gedrag gesteld.
- BV: Als zijn papa de telefoon aanneemt, en de spreker is bekend voor hem, neemt hij automatisch zijn/haar
dialect over. Hij doet dit echter niet als de spreker aan de andere zijde voor hem onbekend is. =
Aanpassingsgedrag, kopiegedrag.
- BV: Als zijn dochter vlogt, doet ze dat in het Noord-Nederlands, terwijl ze anders algemeen Nederlands spreekt.
- BV: slide 10, 2 video’s, dezelfde spreker in een andere context. Video 1: formele setting, gebruik van algemeen
NL, tweeklanken; Video 2: informele setting, gebruik van tussentaal
2. Varianten, variëteiten & variatie
Basic observatie: niet iedereen spreekt/schrijft altijd op dezelfde manier.
Verschillende manieren om iets uit te drukken = taalvarianten
- “gij” vs. “jij”
- /me:/ vs. /mei/
- Hallo vs. yuuw
Taalvarianten op verschillende talige niveaus:
- Systematische verschillen
- Typisch te maken met fonologie, morfologie, lexicologie, syntax of meer pragmatische niveaus van taal.
- Een verschil in uitspraak, flexie, verschillende woorden om hetzelfde concept aan te duiden, woordvolgorde, register.
Combinatie van taalvarianten vormen samen een taalvariëteit:
- Standaardtaal
- Dialect
- Jongerentaal
- Vaktaal
- Tussentaal
* Variant 1: Noord-NL en variant 2: NL in Vlaanderen.
*fonologie: klanken, klankcombinaties, intonatiepatronen in woorden en zinnen
*morfologie: verbuiging en vervoeging van woorden + wijze waarop (door afleiding en samenstelling) ze worden gevormd
*lexicologie: leer van woordbetekenis en afleiding
*syntax: de manier waarop woorden en zinnen worden geconstrueerd
Analogie met mode:
- Kleding is contextafhankelijk.
o Mensen kunnen in eenzelfde context ander gedrag stellen.
o Bijvoorbeeld, een kostuum aandoen naar een formeel event,
maar iemand anders zou misschien een jeansbroek dragen
(= interspreker variatie).
o Bijvoorbeeld, Bart De Wever draagt in verschillende context,
iets anders (= intraspreker variatie).
=> Taal en mode zijn analoog met elkaar, ze zijn subtiel in hoe ze veranderen.
3
, Wie kiest wat?
! Begrippen: intersprekervariatie & intrasprekervariatie:
- Intersprekervariatie: variatie tussen (groepen) sprekers (jongeren ≠ ouderen, Vlamingen ≠ Nederlanders)
- Intrasprekervariatie: variatie binnen taalgebruik van 1 spreker (bv.: een nieuwslezer aan de eettafel thuis)
Sociale betekenis van varianten:
- Aan taalgebruik, kleeft betekenis.
o BV – beluisterd 3 fragmenten, je gaat kenmerken kunnen kleven aan wat je hoort, bv ‘jong/oud,
vrouw/man, dialect=afkomst, karakteristieken, …'
Conclusie:
− Variatie is omnipresent: is geen ‘uitzondering’, maar ook niet ongeregeld: een set aan regels (vaak onuitgesproken)
− Variatie is overal; we hanteren het ook non-stop: we passen ons de hele dag door aan, aan de context.
o Het is geen uitzondering, er is niet zoiets als ‘het Nederlands’ en alles wat daarvan afwijkt is onjuist.
− Context (inclusief spreker en ontvanger) bepaalt de variatie.
Context bepaald voor een groot stuk de variatie, gedrag past zich aan de context aan.
− Ook sociale betekenis, die iets zegt over hoe je staat tegenover diegene waarmee je spreekt of iets over jou.
=> context bepaald taalgebruik, maar taalgebruik bouwt mee die context op (wisselwerking sociologie en linguïstiek)
3. Definities
3.1 Definitie: Socio- linguistiek
Initieel: aparte wetenschappen ‘sociologie’, ‘linguïstiek’. Nu: wisselwerking tussenbeide.
→ Talig gedrag zal voor een stuk de sociale werkelijkheid mee opbouwen:
‘wat betekent het om een jongere, een man of vrouw, gamer, … te zijn?’
→ Talig pasje om tot die ‘club’ te behoren.
→ Gedeeltelijk identiteit creëren o.b.v. taalgebruik.
→ Dagelijks beweeg je je door een netwerk aan contexten en groepen, overlappende netwerken van
groepen en je taalgebruik pas je aan om daar doorheen te kunnen laveren. Taalgebruik bouwt mee aan
groepen.
Socio-
- Sociale context georganiseerd in een netwerk van overlappende sociale (sub)groepen.
- 1 persoon behoort tot meerdere groepen (verschillende types/groottes):
o BV - iemand kan zowel de prof, de papa, de Standardsupporter, de Vlaming/Belg, one of the guys, … zijn.
Hele dag door beweeg je je door een sociaal landschap (= netwerk van verschillende groepen, die deels
kunnen overlappen BV – meeste proffen zijn ook Vlaming)
=> Groepsaffiliatie uitdrukken/prijsgeven door taalgebruik.
Linguïstiek/taalkunde
Visie 1: “woordenboek + grammatica = taal”
Woorden en regels om die woorden met elkaar te combineren.
→ Dit is tekortdoen aan taal, want zo ontken je bijna het volledige domein van pragmatiek.
*pragmatiek: onderdeel van de taalkunde dat zich bezighoudt met de bestudering van de invloed van de context op de
manier waarop een boodschap/zinnen interpreteert. Te maken met het maken van inferenties. BV: het is ijskoud op kantoor,
en iemand komt binnen en zegt "het is hier wel heel koud", maar wat er eigenlijk bedoeld wordt is "kan het raam dicht"
4