Wetenschappen en techniek
1. Indeling van de levende organismen
1.1 het 5-rijken systeem
1.1.1 het rijk van de ééncelligen
− Ze zijn ééncellig.
− Ze kunnen zich autotroof (ééncellige wiertjes) of heterotroof (eencellige diertjes) voeden.
− Ze planten zich geslachtelijk en / of ongeslachtelijk voort, vb.: amoebe,
pantoffeldiertje, éénoogwiertje, ...
1.1.2 het plantenrijk
− Planten zijn meercellig, meerdere cellen staan in verband tot elkaar en vormen weefsels
(bv. dekweefsel), weefsels samen vormen organen (vb. wortel), organen vormen stelsels
(vb. wortelstelsel).
, − Al hun cellen bezitten een celwand die uit cellulose is opgebouwd.
− Ze voeden zich autotroof, d.w.z. ze nemen energiearm (anorganisch) voedsel op uit hun
omgeving en maken zelf energierijke (organische) stoffen d.m.v. fotosynthese
(producenten).
− Ze bezitten bladgroen.
− Ze planten zich geslachtelijk of ongeslachtelijk voort.
− Vb.: bomen, kruiden, meercellige wieren, grassen, varens, ...
1.1.3 het dierenrijk
− Dieren zijn meercellig, meerdere cellen staan in verband tot elkaar en vormen weefsels
(vb. spierweefsel), verschillende weefsels samen vormen organen (vb. hart), organen
samen vormen stelsels (transportstelsel).
− Hun cellen bezitten geen celwand.
− Ze voeden zich heterotroof d.w.z. ze nemen energierijk (organisch) materiaal op uit hun
omgeving waaruit ze de energie halen (om te bewegen, om zich voort te planten,
(consumenten).
− Ze planten zich geslachtelijk of ongeslachtelijk (bladluizen) voort.
− Vb.: spin, kat, vis, mug, slang, zeeanemoon, spons, regenworm, ...
1.1.4 het rijk van de zwammen
− Meercellig (paddenstoelen) of ééncellig (gisten).
− Ze voeden zich heterotroof, nemen hun voedsel op door absorptie (ze hebben
dus geen spijsverteringsstelsel zoals de dieren, maar nemen voedsel op door-
heen hun celmembraan en zetten dit om in anorganische stoffen (reducenten);
− De cellen met celwand bevatten chitine (= hoorn) (dus geen cellulose). Ze
kunnen zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voortplanten,
− vb. bakkersgist, vliegenzwam, eekhoorntjesbrood, champignon, schimmel op "
brood, ...
1.1.5 het rijk van de bacteriën
Eencellig maar we hebben bij deze organismen te maken met een heel eenvoudige cel, d.w.z.
dat het erfelijke materiaal in een bacteriecel niet omgeven is met een membraan. De cel bevat
dus geen echte kern, maar los kernmateriaal.
• Autotroof of heterotroof;
• Voornamelijk ongeslachtelijke voortplanting door middel van splitsing,
• Vb. melkzuurbacteriën die in onze mond suikers omzetten in zuren, bacteriën
die keelontsteking of longontsteking veroorzaken (streptokokken).
Bacterie:
o Eéncellig organisme
Geen celkern
Erfelijk materiaal zweeft rond in cytoplasma
, Zichtbaar onder microscoop
Kunnen zich snel vermeerderen
Virus
o Zijn geen echte ‘levende’ organismen omdat ze niet zelfstandig kunnen leven
Ze leven in andere cellen en gebruiken het materiaal van die cel
Ze zijn pathogeen of berokkenen schade aan de gastheer
Voorbeelden: griep, HIV-virus, pokken,…
Microbe
o verzamelnaam voor alle organismen die we niet met het blote oog kunnen
zien en meestal één of andere ziekte veroorzaken
= bacteriën, virussen en ééncelligen
Walvis
Vaars
Zeester
Inktvis
Pinguïn
Hooiwagen
, Mijt
Wants
Salamander
Krab
Kreeft
Zeepaardje
Hagedis
Bloedzuiger
Rups
Aaltje
De voedselkringloop