Hoofdstuk 1: terminologie, classificatie en diagnostiek
1. Inleiding
Kinderen met gedrags- en emotionele problemen sterk in de belangstelling: meer dan vroeger, hoe
ondersteunen, wie zijn het, oorzaken?
2. Terminologie en definiëring
Heel veel termen door elkaar gebruikt maar het zijn geen synoniemen
2.1 Terminologie: gedrags- en emotionele problemen vs gedrags- en emotionele stoornissen
Gedrags- en emotionele problemen: zichtbaar ongewoon of abnormaal gedrag of emoties, los van ernst,
oorzaak of context. Zowel internaliserende (storend voor jezelf) als externaliserende (storend voor
omgeving) problemen. Dus storend gedrag en emotionele problemen = probleemgedrag
1. Lichte, tijdelijke problemen:
a. als reactie op nieuwe situaties
b. gedragingen die slechts bij bepaalde situaties of personen zich voordoen
c. gedragingen die leeftijds- of fasegebonden zijn
1. Ernstige, langdurige tot blijvende problemen: chronische problemen; frequenter en intenser + over
meerdere domeinen vh leven, niet context-gebonden
= gedrags- en emotionele stoornissen
Dus iedere stoornis is een gedrag/emotioneel probleem maar niet omgekeerd! .
Gedrags- en emotionele stoornissen zijn GEEN ontwikkelingsstoornissen
Ontwikkelingsstoornis = aandoening die bij kind voor belemmering van normale ontwikkeling
zorgt waardoor verloop vertraagd of verstoord wordt bv ADHD, ASS
Daardoor wel meer kans op ges
Beide termen geven indruk dat probleem/stoornis vooral in kind zit, maar gedragsproblemen vaak
uitgelokt/versterkt door omgeving!
Reactie kind afhankelijk van pedagogisch klimaat: als die niet adequaat is waardoor
probleem/stoornis optreedt kunnen we beter spreken van opvoedingsproblemen
= gestoord interactieproces dat kan leiden tot gep bij kind en/of handelingsverlegenheid
bij ouders/opvoeders
= verontrustende leefsituatie (VLS)
2.2 Aandachtspunten bij definiëring
Gaat altijd over zichtbaar ongewoon/abnormaal gedrag maar wat is dat dan? Heel moeilijk om exacte
criteria te formuleren want zijn geen eenduidige, objectieve entiteiten
Maar: gedragingen/emoties van
– een welbepaald kind
– die op een welbepaald moment in de tijd
– door welbepaalde personen uit de omgeving van het kind
– in een welbepaalde socio-economische en culturele context
als storend, ongewenst of ongewoon worden genoemd
Dus: altijd rekening houden met ontwikkelingsperspectief, continuümgedachte, context, informant
o Ontwikkelingsperspectief: gedrag is adequaat en gepast voor bepaalde leeftijd
waardoor het dan wel getolereerd wordt vb. woedebui bij kleuter
!vereist behoorlijke kennis over normale ontwikkeling vh kind
o Continuümgedachte: gep verschillen kwalitatief meestal niet van gedrag ‘normale kind’,
alle kinderen gedragen zich wel eens zo
Daarom gedrag op continuüm plaatsen afhankelijk van ernst, intensiteit en chroniciteit
Opvallend: bij kinderen met gep altijd frequenter, intenser, langduriger en in verschillende
situaties
o Context: gedrag niet los te koppelen van situatie waarin het zich voordoet
!uitzoeken of gedrag zich in 1 of meerdere contexten voordoet
o Informant: beoordeling gedrag niet los te koppelen van beoordelaar
, Wie geeft probleem aan? Bv ouder maakt inschattingsfout want gedrag wel gepast voor leeftijd -> !
pedagogisch advies noodzakelijk, anders kunnen op lange termijn toch problemen ontstaan
2.3 Definiëring probleemgedrag
“We spreken van probleemgedrag als ouders, leerkrachten en andere personen dit gedrag beschouwen als
strijdig met de door hen en de samenleving gehanteerde normen en regels en/of wanneer deskundigen dit
gedrag als problematisch beoordelen op basis van valide kenmerken inzake psychische (on)gezondheid.”
Aan bepaling of er sprake is v probleemgedrag, ligt steeds een beoordeling aan de grondslag:
Beoordeling: mensen rondom kind vinden gedrag al dan niet problematisch (vanuit eigen
ervaringen, normen en samenleving bepaald vanuit sociale kijkwijzen (= algemeen aanvaarde
waarden en normen; tijd en cultuurgebonden) en wetgeving
2 vormen van probleemgedrag
3. Classificatie
Door grote verscheidenheid aan problemen/stoornissen is er behoefte aan classificatie
Classificatie = systematisch ordenen en groeperen van problemen op basis van gelijke eigenschappen en
onderlinge relaties (niet hetzelfde als diagnostiek: daar zoekt men nr inzicht in individuele problematiek bij
kind, niet enkel benoemen)
Doel: gemeenschappelijke taal ontwikkelen voor onderlinge communicatie tussen professionals, ouders en
ruimer; de samenleving (verstaan we hetzelfde?) = belangrijk voor diagnose en behandeling
2 soorten classificatie
1. Klinisch-psychiatrische classificatie:
Psychiatrische stoornissen = onafhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten, met voor elke
stoornis diagnostische en differentiaal diagnostische criteria
Indien voldaan aan nodige criteria: stoornis classificeren
= categoriaal: men heeft een stoornis of heeft ze niet
bv. DSM-5 (met problemen onderverdeeld in domeinen, ICD (International Classification of
Diseases)
DSM-5-TR: Diagnostic and statistical manual of mental disorders
= systeem om problematieken van individuen te beschrijven en te classificeren in stoorniscategorieën
o 5de versie: geen Romeins cijfer meer, 3 delen: uitleg over indeling/uitgangspunten, de
22 domeinen en classificaties die nog niet opgenomen zijn, nieuwe namen voor
stoornissen, meer dimensioneel gepresenteerd (nog steeds categoriaal maar mate van
ernst voor symptomen)
o Inmiddels: DSM-5-TR: herziene versie sinds nov 2022, geregeld in praktijk gebruikt
De 22 domeinen:
1. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (o.a. verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis, ADHD,
leerstoornissen, tic-stoornissen….)
2. Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen
3. Bipolaire-stemmingsstoornissen
4. Depressieve-stemmingsstoornissen
5. Angststoornissen
,6. Obsessieve-Compulsieve en verwante stoornissen
7. Trauma-en stressor-gerelateerde stoornissen (met o.a. reactieve hechtingsstoornis, posttraumatische
stressstoornis,…)
8. Dissociatieve stoornissen
9. Somatisch symptoomstoornis en verwante stoornissen
10. Voedings-en eetstoornissen
11. Stoornissen in de zindelijkheid (o.a. enuresis & encopresis)
12. Slaap-Waak Stoornissen
13. Seksuele disfuncties
14. Genderdysforie
15. Disruptieve, impulsbeheersings-en andere gedragstoornissen (oppositioneel- opstandige stoornis,
normverschrijdend-gedragsstoornis, periodiek explosieve stoornis, …)
16. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
17. Neurocognitieve Stoornissen (o.a. Alzheimer, delirium,…)
18. Persoonlijkheidsstoornissen (o.a. borderline, paranoïde, antisociale PS)
19. Parafiele stoornissen (o.a. exhibitionisme, pedofilie,…)
20. Overige psychische stoornissen
21. Bewegingsstoornissen en andere bijwerkingen van medicatie
22. Andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
1. Empirisch-statistische classificatie:
Uitgangspunt: psychometrische invalshoek
Multivariate analyses van gegevens uit steekproeven die gebruik maken van
Gedragsvragenlijsten (=inventaris van probleemgedrag, betrokkene beoordelen gedragingen)
Achenbach System of Empirically Based Assesmet (ASEBA)
o Berust op gedragsvragenlijsten: Chil Behavior Checklist (CBCL) voor ouders, Teacher
Report Form (TRF) voor leerkrachten en Youth Self-Report (YSR) door zichzelf
Bv CBCL
o Doel: over gedrag van individuen zoveel mogelijk informatie verzamelen uit
verscheidene bronnen
beoordelen op gelijkenissen en verschillen
globale indruk van de problematiek
o Adhv multivariate analyses op de 3 lijsten worden clusters van samen voorkomende
probleemgedragingen afgebakend => 8 syndroomschalen
o Klinische score: score die afwijkt vd norm -> dan is verdere opvolging genoodzaakt
(=screening, geen diagnose!)
o Dimensioneel: ieder syndroom is een continuüm waarop ieder individu een relatieve
plaats inneemt t.o.v. andere
=> laatste jaren: opmerkelijke toenadering tssn de 2 classificaties, beide systemen voor- en nadelen
4. Diagnostiek
- Diagnostiek: proces v aanmelding tot conclusie; hypothesen afgetoetst adhv instrumenten, doel aard
problematiek achterhalen om zo gepast ondersteuningsaanbod te formuleren
- Ondersteuning: methoden ingezet om kind concreet te helpen
4.1 Diagnostiek in enge en ruime zin
In enge zin:
- Formele diagnose stellen: info over ernst, type en prognose v probleem
- Classificerende onderkennende diagnostiek
In ruime zin:
- Handelingsgerichte indicerende diagnostiek
- Oorzaken en diagnose + inschatting ondersteuningsmogelijkheden
, - Diagnostisch proces: gegevensverzameling, hypothesevorming, toetsing en indicatiestelling
4.2 Voor- en nadelen van het stellen van een diagnose
Voordelen:
- Opluchting & begrip en erkenning vanuit omgeving
- Schuldgevoel bij ouders weggenomen
- Communicatie tssn professionals makkelijker
- Toegang tot ondersteunende instanties en/of voorzieningen + financiële tegemoetkoming
Nadelen:
- Hokjes denken
- Etiket kleven
- Persoon reduceren tot stoornis, risico stigmatisering
- Persoon zelf gaat zich nr label gedragen
Orthopedagogisch perspectief:
- Stellen v diagnose mag nooit doel op zich zijn: altijd in functie van ondersteuning
- Niet enkel oog voor beperkingen/uitdagingen maar ook voor sterktes en context
- Centraal: focus op kind achter label in al zijn facetten
Hoofdstuk 2: personen met gedragsstoornissen
1. Inleiding
Domein van de disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen in DSM-5
Specifiek: oppositioneel-opstandige stoornis, normoverschrijdend-gedragsstoornis en periodiek
explosieve stoornis -> de gedragskenmerken, prevalentie en comorbiditeit
Etiologie gedragsproblemen/stoornissen, diagnostiek v stoornis en ondersteuningsvormen
2. Gedragsstoornissen in de DSM-5
Bevinden zich onder domein: disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen
= problemen zelfbeheersing m.b.t. emoties en gedrag, op zodanige wijze dat rechten van andere
geschonden worden en/of betrokkene in conflict komt met maatschappelijke waarden en normen
of gezagsfiguren
Stoornissen die onder dit domein vallen:
- Oppositionele-opstandige stoornis (ODD)
- Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD – conduct disorder)
- Periodiek explosieve stoornis
- Antisociale-persoonlijkheidsstoornis
- Pyromanie
- Kleptomanie
- Andere (on)gespecifieerde
Verschil in mate waarin nadruk ligt bij problemen: 2 types zelfbeheersing
1. Externaliserend spectrum: onbeheerst gedrag waarbij rechten v andere of maatschappelijke
normen geschonden worden bv agressie – CD
= problematiek primair tot uiting in verstoorde relatie met omgeving: GOG
2. Internaliserend spectrum: slecht gecontroleerde, disproportionele emoties bv woede-uitbarsting –
periodiek explosieve stoornis
Tssn de 2 uiteinden: oppositioneel-opstandige stoornis (zowel onbeheerst gedrag als emotie;
boosheid, irritatie en ruziezoekend en ongehoorzaam gedrag)
Anti-sociale persoonlijkheidstoornis: verlengde van CD in volwassenheid
Kleptonamie (stelen) en pyromanie (brandstichten): minder impulsbeheersing, doel om
innerlijke spanning te verminderen, gevoel v opwinding gevolgd door voldoening