Deze samenvatting is van toepassing voor het vak 'Wijsbegeerte en Ethiek' dat wordt gegeven in de derde bachelor van Toegepaste Economische Wetenschappen aan de KUL.
Samenvatting Wijsbegeerte en Ethiek
Wat is de ethiek?
= de systematische en kritische studie van de moraliteit
Soorten ethiek
Descriptieve ethiek
-> Empirisch onderzoek (sociologisch of antropologisch) naar de acceptatie of afwijzing van
waarden in samenlevingen, gemeenschappen of beroepsgroepen
vb) waarom beschouwen steeds meer mensen vlees eten als onethisch?
-> Moreel-psychologisch onderzoek naar morele beslissingen of de rol van emoties in de
moraliteit
bv) spelen intuïties een grotere rol bij morele beslissingen dan ethische reflectie?
Normatieve ethiek
= “Wat zouden we moeten doen”?
vb) waarom mag je niet discrimineren?
-> Hierbij heeft ethische reflectie een groot belang aangezien we deze vragen proberen te
beantwoorden door kritisch na te denken (niet obv emoties of tradities)
Algemene normatieve ethiek
= stelt vragen over de fundamenten van morele regels
-> welke morele regels/principes moeten we aanvaarden en waarom?
-> formuleert algemene criteria die op verschillende casussen toepasbaar zijn
Toegepaste normatieve ethiek
= voortzetting van de algemene normatieve ethiek in specifieke maatschappelijke context
bv) vraagstuk uit de medische wereld: moet een arts de patiënt altijd volledig inlichten over
de behandeling?
Meta-ethiek (niet belangrijk)
= meta-ethiek dient als studie van een hogere orde
bv) wat betekenen woorden zoals “goed”, “kwaad”,...
Waarom ethiek?
Ethische dilemma’s
= situatie waarin een individu (of groep) moet kiezen tussen verschillende ethische waarden
die niet tegelijk gerespecteerd kunnen worden
-> Ethiek wordt gebruikt als toetssteen:
1. Geeft echter geen sluitende antwoorden
2. Helpt met duidelijkheid scheppen in deze situaties
3. Doet ons kritisch nadenken over eigen opvattingen
Immoraliteit of a-moraliteit?
Immoraliteit
= datgeen wat moreel verkeerd of verboden is
,vb) een konijn martelen
A-moraliteit
= datgeen wat buiten het gebied van de moraliteit ligt en dus weinig met het moreel goede of
slechte te maken heeft
vb) rechts of links van de weg rijden
-> Wat er in het gebied van immoraliteit of a-moraliteit valt kan verschillen tussen
tijdsperiodes heen
Feiten en waarden
David Hume:
“We kunnen niet zomaar van feiten naar waarden gaan”
vb) het is niet omdat mensen egoïstisch zijn dat ze daarom egoïstisch zouden moeten zijn
Naturalistische drogreden (= naturalistic fallacy)
= verwarren van feiten met morele oordelen
-> Feiten kunnen daarentegen wel moreel relevant zijn voor waardeoordelen maar we
moeten de morele aannames achter de feiten verduidelijken
vb) het is immoreel om om ingewikkelde financiële producten aan minderjarige
consumenten te verkopen -> waarom? -> minderjarigheid van consumenten (feit) is moreel
relevant omdat minderjarigen niet in staat zijn om ingewikkelde producten te begrijpen en
dus autonoom instemmen met een contract (norm)
-> Je hebt dus een extra argument nodig om van een feit naar een norm te gaan
Ethisch redeneren
= hoe bouw je een overtuigend argument op en over welke argumentatietechnieken beschikt
de ethicus?
Deductie
= van twee premissen een conclusie afleiden
vb)
premisse 1: Bert is een mens
premisse 2: alle mensen zijn sterfelijk
conclusie: Bert is sterfelijk
Mogelijkheden:
1. Als de premissen waar zijn en de deductie is geldig dan moet de conclusie ook waar
zijn
2. Als de deductie geldig is en de conclusie is onwaar dan moet één van de premissen
ook onwaar zijn
3. Als de conclusie onwaar is en de deductie is geldig dat is minstens één van de
premissen dat ook
4. Als het mogelijk is dat de conclusie onwaar is en de premissen beide waar zijn dan is
de deductie ongeldig
vb ongeldige deductie)
premisse 1: Bert is sterfelijk
premisse 2: alle mensen zijn sterfelijk
conclusie: Bert is een mens
,-> klopt niet want in dit geval kan Bert ook een dier zijn
Impliciete premissen
= tot een conclusie komen aan de hand van deductie maar één van de premissen niet
expliciet vermelden
Verschil tussen geldig (valid) en correct (sound):
-> een correctie deductie is geldig als het vertrekt vanuit ware premissen
vb van een geldige deductie maar geen correcte)
premisse 1: dieren zijn pimpelpaars
premisse 2: buidelratten zijn dieren
conclusie: buidelratten zijn pimpelpaars
Logische valstrikken
1. Equivocatie = eenzelfde woord heeft verschillende betekenissen in verschillende
premissen (zo kan het woord bank dubbel geïnterpreteerd worden)
2. Cirkelredenering = de waarheid van de conclusie wordt al verondersteld in één van
de premissen
Inductie vs abductie
Inductie
= op basis van herhaalde waarnemingen een algemene wet of principe te formuleren
vb) als je elke keer roze eenhoorns ziet dan kan je besluiten dat alle eenhoorns roos zijn
-> een inductief argument is echter nooit sluitend (op een dag kan je misschien wel een
groene eenhoorn zien)
Abductie (= “interference to the best explanation”)
= vertrekt net zoals inductie vanuit herhaalde observaties maar laat ruimte voor
verschillende verklaringen waarbij de theorie wordt gekozen die de feiten het best verklaart
Gedachte-experimenten
= hypothetische situaties die ons doen nadenken over onze morele intuïties
vb) het trolleyprobleem
-> een tram rijdt op 5 mensen af maar als je de hendel overtrekt dan sterft er maar één
persoon, wat doe je?
(merendeel van de mensen gaat hendel overtrekken)
-> stel dat je ipv een hendel moet overtrekken iemand van een brug moet duwen, zou je
deze persoon van de brug duwen om de 5 mensen te redden
(merendeel van de mensen gaat persoon niet duwen)
Functie van morele intuïties
- Helpen theorieën ondersteunen
- Functioneren ook als tegenvoorbeelden voor een theorie (soms gaan onze intuïties
sterk in tegen theorieën)
- Ze doen ons nadenken over moreel redeneren (waarom hendel overhalen maar niet
persoon duwen?)
, - Helpen moreel argument te ontwikkelen (als je een kind ziet verdrinken in een vijver
spring je erin om het kind te redden, zelfs als je beste pak dan vies zou worden,
maar ga je het leven van een kindje in Afrika redden?)
Speciale morele argumenten
1. Universalisering = test de moraliteit van de handeling door te veronderstellen dat
iedereen zou zo redeneren (je steelt omdat je geen geld op zak hebt, als iedereen dit
zou doen is dit onwenselijk dus is de handeling dat ook)
2. Hellend vlak (“slippery slope”) = een onschuldige handeling zou kunnen leiden tot
verstrekkende gevolgen (kindje krijgt slokje bier aan zatte nonkel, is op zich niet erg,
maar als iedereen dit gaat geven kan dat eventueel leiden tot dronkenschap)
Beroepsethiek en ethische conflicten
Beroepsethiek
= verzameling van principes, normen en standaarden die eigen zijn aan een beroep
Morele normen of principes
Beroepsspecifiek = morele normen eigen aan het beroep
vb) dokters moeten de gezondheid van patiënt bevorderen
Vakoverschrijdend = morele normen bij elk beroep toepasbaar
vb) corruptie wordt in alle beroepen veroordeeld
Professionele standaarden
= standaarden voor het goed uitoefenen van een beroep
-> professionalisme (streven naar hoogste morele en professionele standaarden van het
beroep)
Deontologische codes
= codes die de beroepsethiek vastleggen
- Geven houvast
- Zijn nooit de definitieve interpretatie van de beroepsethiek
- Zijn abstract genoeg zodat er ruimte is voor discussie en interpretatie
Gevaren:
1. Loophole ethics = de code letterlijk volgen en tegelijkertijd de geest van de code
overtreden (“het is verboden om geld te geven aan derden” -> de code zegt niks over
geschenken)
2. Kunnen aanleiding geven om het morele minimum te doen
3. Geven richtlijnen die je kan volgen zonder ze te geloven
Rollenconflicten
= elk individu combineert verschillende sociale rollen (professional, werknemer, burger,
vriend,...) die verschillende plichten en normen inhouden, we spreken van een rollenconflict
wanneer deze plichten en normen tegen elkaar strijden bij het maken van een keuze
Botsen van beroepsnormen (professional) en algemene normen (burger)
-> Beroepsgeheim en discretieplicht zijn hierbij de klassieke voorbeelden
vb) een arts komt erachter dat een patiënt met aids zonder hoesje in het poesje gaat
=> Doet ons nadenken over de speciale status van beroepsnormen
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur reinoudpaesen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.