Klassieke sociologische theorie
Inleiding
Wat is dat eigenlijk, een theorie?
theorie en model
● Theorie
- Definitie: algemene verklaring van welomschreven verzameling feiten of
gebeurtenissen, zo mogelijk bevestigd door consistente dataverzameling of
experimenten
- Iets aanschouwen, iets helder zien. Je zegt wat je precies ziet.
Verzameling van feiten en gebeurtenissen waar je een uitspraak over doet.
Je moet datgene wat je ziet kunnen openstellen voor toetsing bv.
experimenten.
● Model
- Definitie: Visuele, verbale of wiskundige representatie van een
wetenschappelijk idee of theorie
- Bijvoorbeeld Darwin, Watson & Crick,...
theorie en paradigma
● Paradigma
- Letterlijk: ‘voorbeeld’
adhv een voorbeeld open je de deur naar een heleboel toepassingen die je
op een gelijkaardige manier kan uitvoeren
Bv. het vervoegen van werkwoorden
- Sociologisch paradigma
● Definitie: een basisvoorbeeld dat sociale fenomenen helpt te
begrijpen en verklaren.
● Bijvoorbeeld: Ruil, conflict, samenwerking, ‘betekenis’,...
1
,- Paradigma volgens Kuhn
→ Kritiek op ‘kennis als groeiende boom’
Hij zegt dat kennis niet altijd groeit als een boom en heeft kritiek hierop.
Soms kappen mensen de boom om en lopen weg van oude kennis
(revolutie/breukmomenten) ipv erop voort te bouwen.
Faze 1 Normale wetenschap als oplossen van puzzels
Er bestaat een bepaald kader van uitgangspunten waaruit
alle wetenschappers vertrekken.
Dus je legt eerst de hoekjes van uw puzzel, dan de zijkanten
(nu heb je een kader).
Faze 2 Anomalieën en wetenschappelijke ontdekkingen
Er ontbreken nog puzzelstukjes in het midden en de
wetenschap bestaat eruit om die puzzel op te vullen.
Faze 3 Crisis en wetenschappelijke ontdekkingen
Soms kunnen er bepaalde stukjes niet geplaatst worden in
de puzzel (kader klopt niet meer). We moeten dat kader
weggooien en vertrekken vanuit een ander uitgangspunt
(revolutie). Lijkt op politieke revolutie, door nieuwe
generaties want de oude houden zich vast aan het oude
kader.
Faze 4 Nieuwe faze van ‘normale wetenschap
Eenmaal het nieuwe kader is aanvaard. Dan begint deze
cyclus opnieuw.
- De hoofd paradigma's
→ Je kunt uit paradigma’s wel vertrekken maar je kan ze niet
ondergronden.
→ Twee basisvragen:
1. Is sociaal gedrag vrij of gedetermineerd?
2. Gaat sociaal gedrag uit van individu of collectieve actor?
● De ruil vertrekt altijd vanuit een behoefte en een voorkeur
en dat is altijd individueel.
Je koopt iets uit voorkeuren, het is iets dat al gekozen is
voor je keuze is gemaakt. Je zit er al mee voor je de keuze
maakt in de winkel bv. seksuele voorkeur
2
, ● Conflict tussen groepen en klassen. Je wordt geboren in
een bepaalde groep en ben je bijna gedwongen om op deze
manier te handelen.
●
● Samenwerking/functionalisme = Grotere gehelen werken
samen (systemen), samenwerken tussen organen. Men gaat
er in de regel vanuit dat er sprake is van vrijheid omdat dat
collectieve lichaam zelf waarde en doelen kan stellen.
● Zin/betekenis (Symbolisch interactionisme) = vrij en
individu
→ Vertrekt vanuit het uitgangspunt dat handelen van
mensen in sociaal verband in de eerste plaats betekenisvol
is. Ze zijn de hele tijd bezig met gedeelde
achtergrondkennis te veronderstellen of iets te uiten
(symbolen,..) en zo een zinvolle interactie teweeg te
brengen.
theorie, stroming, traditie cf R. Nisbet, The Sociological Tradition
● Stroming = Stroompje van ideeën die een bepaalde richting uitgaan.
● traditie
- Praktijken of ideeën die van generatie op generatie worden doorgegeven.
- Typisch kenmerk = jongeren kijken ernaar met een soort van vroomheid
(je bent er toch aan gebonden, ook al weet je ondertussen beter)
→ Nisbet: Ook in sociologie bv. De ideeën van comte inspireren
nog steeds.
3
, ● Sociologisch denken werd gevoed door:
- erfenis van positivisme
De grote sprong die men heeft gemaakt in de natuurwetenschap
ook in de studie van de menselijke samenleving te maken. Die
sociologie zou een soort van overkoepelende wetenschap moeten
zijn, een wetenschap van de samenleving en een meta wetenschap.
- sociale problemen
19e eeuw is een eeuw van gevolgen uit de industriële revolutie. Het
besef is gestegen en ze wilden er iets aan doen.
- wens om ‘eigen tijd’ te begrijpen
Er is een soort van reflectie op de eigen tijd.
Ontwikkeling van de sociologische theorie
Klassieke fase: eigenzinnige auteurs
(1845-1920)
Comte, Marx, Durkheim, Weber, Simmel, Mead
→ Dit waren mensen die zelf bewustzijn hadden en de pretentie hadden om
wetenschap te stichten of in ieder geval de grondslag ervan te leggen. Ze hebben
op hun eigen manier de wetenschap van de sociologie opgesticht. Ze stonden in
deze fase nog enigszins los van elkaar.
Moderne fase: paradigmata
(1920-1980)
functionalisme / conflicttheorie / ruiltheorie / symbolisch interactionisme…
Parsons, Merton, Dahrendorf, Homans, Blumer, Goffman …
→ Naast elkaar bestaande duidelijke paradigma’s
→ Poging om toch een klein beetje eenheid te brengen tussen de grondleggers.
Bv. Parson die probeerde syntheses te maken
4