2023/24
CONTRACTENRECHT VERDIEPT
(OVERIGE) LITERATUUR
MAUD VAN HAAREN
Radboud Universiteit
,Inhoudsopgave
Blok 1 – Autonomie, informatie, relativiteit in het contractenrecht ..................................................................................................... 2
Van Boom 2020, H1, 2 en 3 ............................................................................................................................................................................. 2
J. Hijma, ‘Wilsgebreken bij een meerpartijenovereenkomst’, in: C.C. Breedveld-de Voogd e.a. (red.), De meerpartijenovereenkomst,
(BWKJ 29), Deventer: Wolters Kluwer 2014, p. 111-126 ................................................................................................................................. 2
M.V.R. Snel, Klassiekers: Catoochi – de overeenkomst met een ongeoorloofd karakter, ORP 2022/127, p. 25-32 ......................................... 2
K.J.O. Jansen, Informatieplichten (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2012 (Serie Recht en Praktijk nr. CA5), par. 2.1.2, 3.6.13 t/m 3.6.19 ..... 2
J.E.S. Hamster, ‘Vijftig tinten groen – de vele civiele kleuren van greenwashing’, NTBR 2022/49, p. 436-444............................................... 3
J. Graafland, ‘Ethics and economics’, London: Routledge 2022, p. 31-42 ....................................................................................................... 4
C. P. Gillette, ‘Standard form contracts’, in G. De Geest (red.), Contract Law and Economics, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2011,
p. 115-123 ........................................................................................................................................................................................................ 4
Blok 2 – Risico-allocatie.................................................................................................................................................................... 5
R.J. Tjittes, ‘Toerekening van kennis aan een rechtspersoon – rechtspraak over regel en uitzondering’, in: Geschriften vanwege de
Vereniging Corporate Litigation 2021-2022, Deventer: Kluwer 2022, p. 423-445 .......................................................................................... 5
T. Jonkers, Risicoverdeling in geval van zaaksbeschadiging na een ongeldige koop naar Nederlands en Duits recht: de billijkheid van
6:204 lid 1 BW, NTBR 2020/20, p. 143-152 ..................................................................................................................................................... 7
Asser/Sieburgh 6-I 2020/354 t/m 361 (toerekening tekortkoming krachtens verkeersopvatting) ................................................................. 7
J.J. Dammingh, De risicoverdeling tussen partijen bij de koop van een woning, WPNR 2021/7348, p. 916-923 ........................................... 8
W.H. van Boom, ‘Ruilverhouding, wederzijdse dwaling en onvoorziene omstandigheden’, NTBR 2023/24, p. 235-239 ............................. 10
W.L. Valk, ‘Uitleg en het onderscheid tussen autonome en heteronome normen’, in: A.G Castermans e.a. (red.) Ex libris Hans
Nieuwenhuis, Deventer: Kluwer 2009, p. 391-402 ........................................................................................................................................ 11
A. Thier, ‘Legal History’, in: Hondius & Grigoleit (red.), Unexpected Circumstances in European Contract Law, Cambridge: Cambridge
University Press, p. 15-32 .............................................................................................................................................................................. 12
Blok 3 – Remedies .......................................................................................................................................................................... 13
Van Boom 2020, hoofdstuk 4 ......................................................................................................................................................................... 13
J.H.M. Spanjaard, ‘Cancelcultuur en cancelclausules’, Contracteren 2022/2, p. 78-82................................................................................. 16
J.J.A. Braspenning, ‘Uit de praktijk’, TvC 2020/2, p. 104-109 ........................................................................................................................ 17
C.M.D.S. Pavillon en L.B.A. Tigelaar, ‘Een prijskorting voor de consument bij gebrekkige informatieverstrekking: een onevenredige
sanctie’, NTBR 2022/28, p. 229-242 .............................................................................................................................................................. 17
S. van Dijk & M. van ’t Ende, ‘De recente invloed van het Unierecht op het Nederlandse contractenrecht’, NTBR 2022/15, p. 106-119 .... 19
J. Stuyck, ‘Enforcement and Compliance: An EU Law Perspective’, in: Micklitz e.a. (red.), The Foundations of European Private Law,
Oxford: Hart Publishing 2011, p. 513-530 ..................................................................................................................................................... 23
W.H. van Boom, Twee arresten over ‘winstafroming’ ex artikel 6:104 BW, Ars Aequi 2011/2, p. 118-125 (jurisprudentiereader).............. 23
W.H. van Boom & C.M.D.S. Pavillon, Meer kans in de staatsloterij? (HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:178; Stichting Exploitatie
Nederlandse Staatsloterij / Stichting Loterijverlies.nl), Ars Aequi 2015/10, p. 784-793 (jurisprudentiereader)........................................... 23
Blok 4 – Balans, onbalans en ketenverantwoordelijkheid................................................................................................................... 24
Van Boom 2020, H5 en 7 ............................................................................................................................................................................... 24
G. A. Akerlof, ‘The Market for “Lemons”: Quality Uncertainty and the Market Mechanism, The Quarterly Journal of Economics, Aug.,
1970, Vol. 84, No. 3, p. 488-500 .................................................................................................................................................................... 28
S.F. ter Brake, Het voorstel voor de richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence, TvOB 2022-3, p. 75-85 .............................................. 28
M. de Koning & R.M. Sinke, ‘ESG-compliance in een toeleveringsketen; een juridische verkenning’, Bb 2022/22, p. 72-80 ........................ 29
Van Boom 2020, H10 ..................................................................................................................................................................................... 30
H. Kolenbrander, Het non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst anno 2023, Contracteren 2023/1, p. 28-36 .......................... 33
W.H. van Boom, ‘Ruilrechtvaardigheid en privaatrecht’, rede Nijmegen 2023 ............................................................................................. 34
1
,Blok 1 – Autonomie, informatie, relativiteit in het contractenrecht
Van Boom 2020, H1, 2 en 3
Inleiding
Eén omvattende hoofdvraag: wat is de plaats van het vermogensrecht binnen de juridische infrastructuur
van onze marktsamenleving? Regulering is het geheel aan regels dat markten faciliteert en geleidt, dat
voorwaarden stelt voor toegang tot en het verlaten van de markt, en dat de algemene en sectorale
spelregels voor gedrag van marktdeelnemers stelt. Regulering moet gerechtvaardigd worden door
afwijkingen in de ‘echte’ markt van de theoretische, ideale markt.
Boeken 3, 5, 6 en 7 BW vormen de kern van het geschreven vermogensrecht, onder te verdelen in goederen-
en verbintenissenrecht. Echter geeft het BW geen volledige weergave van het vermogensrecht als zodanig.
Er ontbreken meerdere aspecten, zoals het verband tussen goederen- en verbintenissenrecht; belangrijke
beginselen en ontwikkelingen zoals maatschappelijke vrijheden (bv. vrijheid van vestiging); het feit dat het
vermogensrecht zélf meerlagig is (denk aan verdragenrecht, EU-recht maar ook soft law); en de context van
het vermogensrecht. Laatstgenoemde verwijst naar het functioneel rechtsgebied, waarin altijd sprake is van
een mengsel van verschillende rechtsgebieden/-bronnen (bv. bouwrecht). Al met al is het van belang om
verder te kijken dan enkel het BW.
(Zie HC 1 voor het overige).
J. Hijma, ‘Wilsgebreken bij een meerpartijenovereenkomst’, in: C.C. Breedveld-de Voogd e.a. (red.), De
meerpartijenovereenkomst, (BWKJ 29), Deventer: Wolters Kluwer 2014
(Zie HC 1).
M.V.R. Snel, Klassiekers: Catoochi – de overeenkomst met een ongeoorloofd karakter, ORP 2022/127
(Zie HC 1).
K.J.O. Jansen, Informatieplichten (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2012 (Serie Recht en Praktijk nr. CA5),
par. 2.1.2, 3.6.13 t/m 3.6.19
Opkomst informatieplichten in het contractenrecht
Ontwikkeling van informatieplichten tot zelfstandig leerstuk lijkt te zijn begonnen in het contractenrecht
(m.n. art. 6:228 en 7:928 e.v. BW). Vooral de verhouding tussen de mededelings- en onderzoeksplicht speelt
een grote rol in dit rechtsgebied. Als hoofdregel werd (in 1998) vooropgesteld dat de mededelingsplicht van
de verkoper boven de onderzoeksplicht van de koper prevaleert, met als nadere uitwerking dat die regel
ook strekt bescherming van de onvoorzichtige koper. Meer recente jurisprudentie bevestigt dit.
Verhouding wederzijdse informatieplichten
Er bestaat discussie over de verhouding tussen wederzijdse informatieplichten bij dwaling en meer i.h.b.
over de vraag of informatieplichten tegelijkertijd kunnen rusten op zowel de dwalende als diens wederpartij.
Deze doctrine is verdeeld in de traditionele benadering, die de vraag ontkennend beantwoord, tegenover
de moderne benadering, die de vraag bevestigend beantwoord. Laatstgenoemde is de heersende leer en
beschouwd de wederzijdse informatieplichten bij dwaling als zelfstandige grootheden.
Waar het ‘digitale’ karakter van de dwalingsvraag dwingt tot het tegen elkaar wegstrepen van wederzijdse
informatieplichten, laat het ‘analoge’ karakter van art. 6:101 BW (eigen schuld) een co-existentie en
onderlinge afweging toe. Tegen die achtergrond wil de heersende leer ruimte laten voor een potentiële
overlap tussen wederzijdse informatieplichten. Volgens Jansen verdient deze benadering niet de voorkeur.
2
, De meest klassieke regel is dat de waarheidsplicht van art. 6:228 lid 1 sub a BW boven de onderzoeksplicht
uit lid 2 prevaleert. Negen van de tien keer zal de informatieplicht ook moeten prevaleren boven de
onderzoeksplicht van de dwalende. Tegelijkertijd eist de HR dat de feitenrechter een uitzondering op de
prioriteitsregels aanvaardt door in concreto de onderzoeksplicht te laten prevaleren boven de
informatieplicht van de wederpartij. De prioriteitsregels door de HR zijn bedoeld als globale instructie aan
de feitenrechter. Echter moet de juridische betekenis van de prioriteitsregels (naar oordeel van Jansen)
worden gerelativeerd, in die zin dat er geen goede grond bestaat om aan het prevaleren van de
onderzoeksplicht zwaardere motiveringseisen te stellen dan aan het prevaleren van de mededelingsplicht.
Prioriteitsregels dienen ter regulering van het processuele debat, in die zin dat een wegens schending van
een informatieplicht aangesproken wederpartij zich niet enkel onder verwijzing naar de onderzoeksplicht
van de dwalende kan verweren. Uitgangspunt blijft dat de verhouding tussen wederzijdse
informatieplichten bij dwaling slechts de basis van de concrete omstandigheden van het geval kan worden
beoordeeld.
Conclusie
Dwaling wordt wel omschreven als een spanning tussen waan en werkelijkheid. Het gaat bij dwaling om de
vraag wie het risico van de werkelijkheid draagt. Probleem is dat die vraag in abstracto niet kan worden
beantwoord, terwijl zij door toespitsing op het concrete geval haar principiële lading verliest.
Informatieplichten geven het dwalingsvraagstuk nader vorm. Het risico van de werkelijkheid rust namelijk
op de partij die wegens schending van een informatieplicht verantwoordelijk is voor de dwaling in kwestie.
Heeft de dwalende zijn onderzoeksplicht uit hoofde van art. 6:228 lid 2 BW geschonden, dan blijft de dwaling
voor zijn eigen rekening. Maar heeft de wederpartij een waarheids-, mededelings- of onderzoeksplicht uit
hoofde van art. 6:228 lid 1 BW geschonden, dan draagt zij het risico van de werkelijkheid. Beoordeling
hiervan vergt een tweezijdige benadering, waarbij de wederzijdse verantwoordelijkheden van betrokken
partijen in het licht van hun gerechtvaardigde verwachtingen over en weer dienen te worden vastgesteld.
Beslissend zijn de verkeersopvattingen, ingevuld met verscheidene gezichtspunten. Deze hebben telkens
betrekking op de aard van de rechtsverhouding, de aard van de betrokken informatie en de aard van de
betrokken belangen. Ze krijgen kleur in het licht van de casuïstiek waaruit zij zijn afgeleid.
J.E.S. Hamster, ‘Vijftig tinten groen – de vele civiele kleuren van greenwashing’, NTBR 2022/49
Greenwashing gaat om duurzaamheidclaims die in werkelijkheid niet blijken te kloppen. Een product, dienst
of onderneming wordt duurzame eigenschappen toegedicht die zij in werkelijkheid niet of in mindere bate
blijkt te hebben. Dit is een probleem, aangezien (1) ondernemingen hierdoor daadwerkelijke actie
ontlopen/uitsletten en toch profiteren van de duurzaamheidstrend bij consumenten en (2) het bijdraagt
aan versterkt scepticisme bij consumenten over duurzaamheidsclaims wat ten nadele werkt van
ondernemingen die daadwerkelijk met duurzaamheid bezig zijn.
De centrale vraag in dit artikel luidt: is het nationale verbintenissenrecht voldoende geëquipeerd om een
rechtsingang te bieden voor greenwashing? Hamster concludeert uitdrukkelijk dat het burgerlijk recht een
solide instrumentarium lijkt te bieden om deze problematiek aan te pakken. De verscheidenheid aan
mogelijke remedies biedt een uitkomst voor verschillende casusposities.
Rechtsnormen die worden geschonden door greenwashing:
- OHP bieden een solide instrument om greenwashing als onrechtmatig te kunnen kwalificeren als
rechters bereid blijken deze regeling te interpreteren aan de hand van de Richtsnoeren van de
Commissie. Focus ligt op de vraag of de objectieve consument/handelaar de ovk zonder
misleidende greenwashing ook zou hebben gesloten.
3