Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Final Grondslagen macro-economie €3,99
Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Final Grondslagen macro-economie

 0 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Samenvatting van het boek Macroeconomics (H1 t/m H7 en H10 t/m H13) en de collegeslides.

Dernier document publié: 6 année de cela

Aperçu 2 sur 13  pages

  • Non
  • H1 t/m h7 en h10 t/m h13
  • 15 mai 2018
  • 20 mai 2018
  • 13
  • 2017/2018
  • Resume
avatar-seller
Macro-economie
H1
Economen gebruiken verschillende manieren om de prestates van economieën te meten  mate
van inflatie: hoe snel prijzen stjgen + mate van werkloosheid: werkloze deel vd samenleving + reële
bruto binnenlands product: totale inkomen verdiend binnen landsgrenzen ongeacht natonaliteit,
aangepast naar het prijsniveau. Periodes waarin het bbp valt: mild  recessie, anders depressie 
gaan gepaard met enorme werkloosheid. Dalende prijzen = deflatie. Economen gebruiken modellen
om economische variabelen te verklaren  endogene variabelen die worden bepaald via het model/
exogene variabelen die worden gegeven binnen het model  exogene variabelen beïnvloeden
endogene variabelen. Market clearing = marktevenwicht  vraag = aanbod  economen gebruiken
dit in hun modellen  prijzen veranderen dus snel = flexibel = lange termijn. Echter, prijzen/lonen
zijn vaak star = korte termijn. Micro-economie bestudeert huishoudens/bedrijven hun keuzes om nut
te maximaliseren etc.. Brede economische actviteiten zijn het gevolg van deze beslissingen  micro
en macro sterk verbonden.

H2
Gross domestic product (GDP)翶 = bruto binnenlands product (BB)翶  totale inkomen of besteding
output van goederen/diensten van een land (binnen landsgrenzen)  meten door te kijken naar óf
de geldstroom van bedrijven naar huis óf andersom  die moet gelijk zijn  marktwaarde van alle
finale goederen/diensten geproduceerd binnen een economie in een bepaalde periode  BBP = (Pa
x Qa) + (Pb x Qb). Verkoop gebruikte goederen niet meetellen + toevoegingen aan voorraad wel
meetellen + verkoop uit voorraad niet meetellen + alleen waarde eindproducten meetellen (door alle
toegevoegde waardes op te tellen)  dus het BBP is ook de som van alle toegevoegde waardes. Er
wordt vaak ook gebruik gemaakt van geschate waardes = imputed values. Het BBP omvat bijv. ook
niet geldstromen in de zwarte economie. Nominaal BB) = BBP gemeten met huidige prijzen. Reële
BB) = waarde van goederen gemeten met constante prijzen van het basisjaar. Ook BBP meten met
de BB)-deflator = nominaal BBP/reëel BBP  meet de prijs van output t.o.v. prijs van basisjaar. BBP
kan verdeeld worden in 3 brede categorieën uitgaven:

 Consumptieve bestedingen  partculiere bestedingen  (niet/semi)-duurzame goederen/
diensten + non-profitorganisates = C + algemene overheidsconsumptes = O.
 Bruto kapitaalvorming = totale investeringen  bestedingen aan productefactor kapitaal
(vaste actva/woningen) + goederen voor toekomstg gebruik (voorraden) = I.
 Netto uitvoer  export – import = E-M.
 Y = BBP = C + I + G + NX  Y = C + I + O + E-M.

Andere manieren om inkomen te meten  bruto nationaal product = totale inkomen verdiend door
dat land zijn productefactoren  BBP + buitenlandse ontvangsten – buitenlandse betalingen 
binnen én buiten landsgrenzen. Netto nationale product = BNP – afschrijvingen (consumpte van vast
kapitaal). Het BBP etc. kunnen ook seizoensgebonden aangepast worden, omdat per seizoen er een
andere vraag naar ieder product is. Andere manier prijzen meten naast BBP-defator  de
consumentenprijsindex = C)I meet de kosten van het levensonderhoud  prijzen van allerlei
verschillende goederen in één gemiddelde = (Qa x Pa huidig)/(Qa x P basis) + (Qb x Pb huidig)/(Qb x
Pb basis). Verschillen tussen de CPI/BBP-defator  BBP-defator meet de prijzen van alle
geproduceerde goederen/CPI meet alleen de goederen gekocht door consumenten + BBP-defator
omvat alleen binnenlandse geproduceerde goederen (niet geïmporteerde goederen)/CPI wel + CPI
maakt gebruik van een constante goederenbundel = Laspeyres-index  infate wordt overschat
/BBP-defator wordt deze jaarlijks aangepast = )aasche-index  infate wordt onderschat (want

, wordt geen rekening gehouden met een daling vd welvaart door het substtueren van producten).
Verder overschat de CPI infate door: introducte nieuwe goederen  stjging waarde geld  niet
doorberekend in lager CPI + veranderingen in kwaliteit niet doorberekend.

Werkloosheid meten via ‘claimant count’: het aantal mensen tellen die werkloosheidsuitkeringen vd
overheid geniet. Dit aantal + aantal mensen dat inkomstenbelastng betaalt = totale
beroepsbevolking = ‘labour force’ = werklozen + beroepsbevolking. Werkloosheidcijfer = werklozen/
beroepsbevolking. Betrouwbare manier om dit te meten is door enquêtes/steekproeven te doen 
opdelen in categorieën: werkend – werkloos – niet-beroepsbevolking/economisch inactef (niet
kunnen/willen werken). )articipatiegraad = beroepsbevolking/potentële beroepsbevolking (15-75
jaar  exclusief gevangenen etc.).

H3
)roductiefactoren zijn de inputs om goederen/diensten te produceren  kapitaal K en arbeid L 
constante hoeveelheid  productiefunctie: Y = F(L,K)  constante meeropbrengsten  toename
vd inputs met een bepaald percentage zorgt voor een toename vd output met hetzelfde percentage.
Aanname dat output ook constant is = Y. De verdeling van het natonale inkomen is bepaald door de
factorprijzen  loon = wages = W + rent = R  zijn de prijzen P. Om te beslissen hoeveel factoren
toegepast moeten worden, moet gekeken worden naar de keuzes van een bedrijf. Aannames: het
bedrijf is competitief met weinig invloed op de marktprijzen (zijn gegeven) + het bedrijf streef naar
winstmaximalisatie = omzet – arbeidskosten – kapitaalkosten = PY – WL – RK = PF(K,L) – WL – RK.
Marginaal product van arbeid = M)L = extra output dat een bedrijf krijgt van een extra unit arbeid,
bij een constant gegeven level kapitaal = F(K,L + 1) – F(K,L). (helling productefuncte). De meeste
productefunctes hebben een afnemend marginaal product  het marginaal product van arbeid
daalt als de hoeveelheid arbeid stjgt. Verandering in winst door een extra unit arbeid in te zeten =
(P x MPL) – W = ∆winst = ∆omzet - ∆ kosten. Optmale inzet van arbeid bij: MPL = W/P. W/P is het
reële loon. Voor kapitaal geldt hetzelfde  MPK = F(K+1,L) – F(K,L) en MPK = R/P met reëel rente. De
vraag naar productefactoren van het bedrijf is optmaal als het marginale product vd
productefactoren gelijk is aan de reële factorprijs. De economische winst = Y – (MPL x L) – (MPK x K)
 Y = (MPL x L) + (MPK x K) + economische winst. F(K,L) = (MPK x K) + (MPL x L). De eerder
genoemde aannames winstmaximalisate/constante RTS/concurrente willen zeggen dat er een
economische winst is van 0. Accounting winst = economische winst + (MPK x K).
 totale output is verdeeld tussen de betalingen aan kapitaal en de betalingen aan arbeid, die
afangen van hun marginale productviteiten. Een speciale productefuncte: Cobb-DPouglas functie
 F(K,L) = A KαL1-α  constante meeropbrengsten. MPL = (1-α) A KαL1-α en MPK hetzelfde idee 
stjging kapitaal laat MPL stjgen en MPK dalen. Y/L = gemiddelde arbeidsproductviteit + Y/K =
gemiddelde kapitaalproductviteit.

Gesloten economie  neto export is altjd 0  Y = C + I + G. Consumptie C: C(Y – T = besteedbaar
inkomen)  consumptiefunctie. T zijn de belastngen die door de overheid geheven worden.
Huishoudens besteden hun inkomen aan consumpte/besparingen. De marginale neiging tot
consumptie M)C = hoeveel extra consumpte er wordt genoten als het besteedbare inkomen stjgt
met €1 (1 eenheid)  0-1  helling consumptefuncte. Investeringen I: bedrijven + huishoudens
doen investeringen  hangen af van de rente (bij hogere rente zijn minder investeren winstgevend
genoeg). Nominale rente: investeerders betalen deze om geld te mogen lenen. Reële rente:
nominale rente gecorrigeerd voor de infate. I = I(r)  investeringsfunctie  dalend want negatef
verband. Overheidsbestedingen G: exclusief overdrachtsinkomens want worden niet gemaakt om
extra economische output te behalen, maar hebben indirect wel invloed. Als G=T  ‘balanced

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur aj99. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

66184 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 15 ans

Commencez à vendre!
€3,99
  • (0)
Ajouter au panier
Ajouté