Architectuur in Context B: Geschiedenis van de stedenbouw
Les 1: Wat is een stad?
Enkele tegenstellingen:
a) Delhi: Zeer dicht bevolkte en drukke stad met veel inwoners. Gepaard met lage welvaart
Houston: eveneens hoge bevolkingsgraad, maar de bevolking niet zo dicht tegen elkaar wat gepaard gaat met
hoge welvaart
b) Landbouwgronden (open) <-> Stedelijke bebouwing (gesloten)
Stadskeren en steden kennen een blijvende expansie waardoor de grens tss landbouwgronden en stedelijke
bebouwing vervaagt. Meer mensen gaan wonen in stad wat leidt tot daling plattelandsleven ook wel
plattelandsvlucht genoemd.
Blijven de steden groeien dan zal men steeds meer afhankelijk worden van een kleiner en kleiner wordende
landbouwgemeenschap.
1) Wat zijn de kenmerken van een stad
a) Lewis Mumford
• Hij heeft een filosofische kijk op het stadsbeeld en vertrekt vanuit de mens als middelpunt
• De stad in zijn gehele omvang een geografische plexus, economische organisatie, institutioneel proces,
• De stad bevat kunst maar is een kunst op zich
• Sociale feiten primordiaal en de fysische organisatie van een stad moet de sociale noden vervullen en ook
aanvullen.
b) Louis Wirth
• Wetenschappelijke kijk op de stedenbouw en de mens als studie object
• Welke invloed heeft het stedelijke leven op de mens
• ‘Terwijl de stad de karakteristieke meetkundige plaats vormt van de stadsplanning, is de stedelijke modulus
van het leven niet ingeperkt door de stad. Voor sociologische doeleinden, is de stad een relatief grote,
dichtbezette en permanente vestiging van heterogene individuen.’
Met andere woorden in een stad vindt men veel meer mensen dan in een dorp wat gepaard gaat met een
enorme diversiteit. De combinatie van diversiteit en permanentie maakt een stad.
• Een stad is niet enkel een ruimtelijk fenomeen maar het heeft ook sociale en culturele gevolgen.
Wat is verstedelijking?
Verstedelijking houdt in dat er een shift ontstaat in de compositie van de bevolking. Het aantal mensen
die in de stad wonen stijgt en het aantal mensen die landelijk wonen gaat omlaag.
Urban (stedelijke) Rural (landelijke)
-Afhankelijk -Onafhankelijk
-Tijd voor (zelf)ontwikkeling -geen vrije tijd en dus geen (zelf)ontwikkeling
2) Mumbai
• Geeft de gevolgen/uitdagingen weer van een te snelle verstedelijking
• Hoog aantal kansarmoede (kloof tussen rijk en arm)
• Lucht- en watervoorzieningen enorm vervuild door hoge uitstootcijfers verkeer
3) Verstedelijking = 1
,(Perspectieven op stedenbouw in deze cursus)
- Morfologisch: Stad als een ruimtelijk artefact; zoeken naar patronen in ontstaan, ontwikkeling en planning.
- Socio-cultureel: Stedenbouw als planning en macht; de ruimtelijke neerslag van maatschappelijke verhoudingen.
- Stedenbouw als discipline: Uiting van artistieke expressie of sociale kritiek. De bebouwde omgeving wordt gezien
als wetenschappelijk studie-object.
4) Geschiedenis van de stedenbouw
In de evolutie van de mens zijn er 3 revoluties:
1. ‘Neolithische revolutie’: Van een nomadische jagerscultuur is men overgegaan naar een sedentair,
agrarische bestaansvorm.
2. ‘Stedelijke revolutie’: Het ontstaan van een complex, hiërarchisch maatschappijsysteem gebaseerd
op productie en handel. De eerste steden volgens dit principe zouden ontstaan zijn in Irak.
3. ‘Industriële revolutie’: Grootschalige transformaties door mechanische productie en transport.
De stedelijke revolutie volgens Childe:.
- Grootte en dichtheid volgens UR: 30 000 inwoners.
- Diversiteit moet aanwezig zijn in de stad.
- Complexe maatschappelijke organisatie met als notie het ‘algemeen belang’.
- Economisch moet er handel aanwezig zijn over langere afstand.
De industriële revolutie volgens Childe:.
- De steden die men eerder kende als agrarische, zelfvoorzienende nederzettingen worden
langzaamaan meer en meer productiesteden.
• Mumford: Op dit ogenblik worden alle 4 de natuurlijke limieten, die de groei van de steden tegenhielden, verworpen
en ontstond er een versnelde/explosieve verstedelijking
a) Het geringe aanbod aan voeding liet vroeger een beperkte groei van de steden toe, maar door de industriële
revolutie kreeg men een continue toestroom van voedingsstoffen.
b) Op militair vlak had men de stadsomwalling niet langer nodig want de groei van de steden ging tot buiten
de omwallingen.
c) Het transport werd gemechaniseerd waardoor men eveneens langere afstanden kon overbruggen.
d) Men was niet langer afhankelijk van de energiebronnen zoals water, wind en paard. Men kon genieten van
de laatste nieuwe uitvindingen zoals motoren, licht etc.
Suburbanisatie en Sprawl.
Sprawl: stedelijke wildgroei.
suburbanisering: houdt in dat mensen net buiten de stad zones bezetten om er te gaan wonen, dit waren vooral mensen van
adelijke afkomst. >< urbanisatie.
=> het voordeel van een samenleving buiten de stadsmuren is de open ruimte die wordt gecreëerd en zo de
mensen een open leefomgeving biedt. Maar elk voordeel heeft zo z’n nadeel, de open ruimte die men in het begin
verkreeg werd alsmaar meer en meer versnippert. Dit heeft zo z’n nasleep in Vlaanderen, je kan nergens naar de
horizon kijken zonder dat er bebouwing te zien is.
2
,Les 2: De stad in de klassieke oudheid
De Polis (Grieken)
• Intieme relatie met natuur en geografie
• Kleinschalig: beperkt aantal inwoners (waarom?)
• Publieke gebouwen (stoa, theater, tempels, stadion) structureren het stedelijke weefsel; woningen zijn klein
en eenvoudig
• Agora (= marktplaats), die het politiek centrum vormt
• Bestuurd door staat/burcht
• Acropolis: tempelcomplex
In essentie is de Polis geen doel, maar een soort middel om een bepaalde soort van leven te garanderen.
Hoe komt het dat de Polis’ klein bleven, aangezien steden de neiging hebben om uit te groeien?
Deze verklaring is te vinden in 3 verschillende gebieden.
1. Geografie: Het ruwe reliëf bemoeilijkt het transport van punt A naar B.
2. Economisch: er is nauwelijks handel, laat staan handel tussen de steden. Men
functioneerde op zichzelf.
3. Historisch: De Grieken hadden het geluk dat ze lang niet werden aangevallen of te
kampen hadden met natuurrampen. Kortom er heerste een periode van vrede.
1) Organisch gegroeide steden: Athene
• Gegroeid vanuit Acropolis als centrum
• Omwalling als bescherming en culturele grens
• De Agora heeft zijn bestaan te danken aan de religie
o Handelaars bleven slapen aan voet akropolis -> ontwikkeling marktplein
o De Agora die zo ontstond werd een plek van ontmoeting en handel
2) Geplande steden
• Bewuste beperking van inwoners aantal
• Grid patroon/dambordpatroon
o Uniformiteit
o Gelijkheid
• Plato’s inzicht
Hippodamus van Milete (498-408 BC)
• Organisatie v/d stad ≈ organisatie v/d staat
o Sociale zonering: soldaten, arbeiders, boeren
o Functionele zonering: sacraal, privaat, publiek
o Beperking inwonersaantal (10.000)
• Introductie ‘grid’ (dambordpatroon)
o Korrel > huizenblok 30x52m
o Symbool/instrument van democratie/gelijkheid?
3
, Priene (Turkije)
• Gebouwd op steile helling
o Niet op steilste gedeelte
o Gebouwd op basis van topografie
• Gebouwd als modelstad
• Publieke gebouwen (theater, agora, …) structureren het
weefsel en zijn scenografisch ingepland
o Theater verteld volk iets over de polis
• Hippodamische structuur tot limiet gedreven
• Dambord patroon doorgetrokken tot op onregelmatig reliëf
• Reliëf blijft behouden en wordt niet vernield voor de aanleg van de stad
• Stadsomwalling niet volledig doorlopend -> helling is eigen deffentie/afscherming -> te stijl
3) Rome onder de Keizers (200-300)
• Problemen van de grootstad:
o Overbevolking: slaven, immigratie
o Ontoereikende transportmiddelen
▪ Verbod op transport overdag door Julius Caesar
o Grondspeculatie en woningnood
o Luchtverontreiniging, lawaai, criminaliteit
• Openbare werken als ‘antidotum’
o Waterhuishouding (cloaca maxima voor hygiëne en geen ziektes)
o Panem en Circenses (=brood en spelen) brood verdeeld onder burgers om
tevreden te houden en spelen voor amusement met nieuwe infrastructuren
zoals hypodroom, circus en amfitheater.
4) Forum Romanum
• Forum: agora + acropolis
o Oplossing voor rust & ontspanning voor elite (anders nachtlawaai transport)
o Politiek, commercieel en religieus centrum
o Graadmeter rijkdom en macht Keizer (hoe groter hoe meer machtsvertoon)
5) Romeinse stadsplanning
• Aquaducten, riolering, thermen (Pont du Gard, Cloaca Maxima, Thermen van Carracalla)
• Vitruvius bouwt volgens grindplan -> inspiratie van Hippodamus van Milete
• Radiaalplan of dambordpatroon?
• Mix van theorie, pragmatiek & magie
• Relevantie?
o Weinig voor de eigen tijd
o Mythische toetssteen tijdens Renaissance
6) Standaardplan van een Romeinse gestichte stad
• Vierkant of rechthoekig grondplan
• Symmetrisch met duidelijk centrum op de kruising van de 2 assen
o Vb.: Timgas Algerije, Het Castrum (militaire stad)
4
,7) Stedenbouw als instrument van de Romeinse kolonisatie
• Netwerk van steden (met Rome als ruimtelijk centrum)
o Steden hadden militaire en bestuurlijke steunpunten
• Centruiatio (700 x 700m als maat voor de territoriale indeling) om territorium te delen
• Infrastructuur (wegen) = sneller transport militaire troepen + handel (leiden allemaal naar Rome)
8) De stad in de provincie: Pompei
• Forum dat als universeel standaard wordt
beschouwd
• Verbind grote gebouwen op plan
o Enorme zuilengalerij onttrekt zicht van
deze gebouwen en vestigt aandacht op de
tempel van Jupiter
9) Conclusie: Steden in de Oudheid
• Organisch gegroeide hoofdsteden (Rome, Athene)
o Centra van consumptie, religie, bestuur
o Beperkt economisch belang
o Levensvatbaar enkel dankzij sterke autoritaire structuur
• Nieuwe steden: gridplanning
o Grieken:
▪ rationeel stedenbouwkundig instrument met idealistische dimensie
▪ maatschappelijke orde op basis van gelijkheid en uniformiteit.
o Romeinen:
▪ praktisch en pragmatisch instrument ifv imperialistische kolonisatiepolitiek
5
, Les 3: ‘Stadslucht maakt vrij’? De Middeleeuwse stad en de
opkomst van de middenklasse
1) De Middeleeuwen (476-1453)
• 4e-9e eeuw: ‘duistere middeleeuwen’
o Noorden: invallen Vikings; Zuiden: Moren
o Verval van het Romeins stedennetwerk door invallen Moren
• Dominantie Rooms-katholieke kerk (Laatste vorm van georganiseerd gezag)
o Cultureel, politiek, economisch
o Het voormalige maatschappelijke patroon waar iedereen gelijk was en iedereen evenveel bezit had
verdween en het feodalisme kwam in de plaats.
• Feodalisme, standenmaatschappij {Vorst & (land)adel (3%) – Clerus (2%) – Lijfeigenen (95%)}
• De oorzaak van de Val van het Romeinse Rijk was dus eerder economisch dan militair.
2) Nieuwe verstedelijking vanaf de 11e eeuw
• Factoren:
o Politieke stabiliteit,
o Verbeterde landbouwtechnieken
o Demografische hausse (tot 1350)
o Heropleven internationale handelsstromen (Pirenne)
• Socio-economische transformatie
o Kapitalisme/geldeconomie > ontstaan van de ‘middenklasse’ (‘poorters’); onderhandelt eigen sociale,
juridische, politieke rechten en vrijheden.
• Ontstaan nieuwe steden:
o Organisch: uit ‘pre-stedelijke kern’
▪ ‘Fau-bourgs’, ‘suburbs’: nederzetting bij abdij of burcht
▪ Heropleven oude Romeinse nederzettingen – Gesticht/gepland: handels- en defensiesteden
o Gesticht/gepland: handels- en defensiesteden
Naast deze factoren ontstaat er eveneens een socio-economische transformatie. er ontstaat een nieuwe klasse
genaamd de middenklasse. Met hun eigen sociale, juridische en politieke ‘vrijheid’. Deze nieuwe sociale klasse is
volledig opgebouwd rond de geldeconomie. Ze is vooral opgebouwd uit rondtrekkende handelaars die zich vestigden
aan burchten en abdijen.
3) Organische ontwikkeling rond bestaande burcht of abdij
• Centraal staat hier interactie met het relief en de topografie
• Burchten en abdijen liggen vaak op een heuvel
• Vaak multi-polariteit
• Weg naar de top van relatief open bebouwing naar dichte bebouwing
vb.: Brussel ontstond op kruising v/d handelswegen Keulen-Brugge met de Zenne
o Later verhuisde de burcht en kapel bovenop de berg
o Handelaren bleven achter aan de voet van de berg
▪ Bepaalt vandaag nog steeds de topografie van de stad
o 2 omwallingen aanwezig
o Dichtheid binnen de omwallingen
minder groot (brandveiligheid)
6
Multi-polariteit