Uitgebreide samenvatting van het vak Milieu-economie en-beleid, gedoceerd door Prof. Bleys. Zowel het boek, de slides, de extra topics als de nota's tijdens de les werden hierin verwerkt. De samenvatting is gestructureerd volgens les (1-11).
MILIEU ECONOMIE EN – BELEID
Academiejaar 2017-2018
Prof. Brent Bleyts
Anke Bracke
,LES 1: DUURZAME ONTWIKKELING
1.1. INLEIDING
→ Onder ‘economie’ verstaan we de wetenschap van de schaarste. Bij de ontwikkeling van de economische theorie
werd de natuur helaas niet steeds als een schaars middel gezien. Dat betekent dat het ook geen prijs of waarde
had, zodat er lang weinig tot geen rekening gehouden werd met milieufactoren.
→ De noodzaak om natuurlijke hulpbronnen en milieugoederen en -diensten mee te nemen in de economische
theorie werd pas erkend vanaf de jaren ’60. Dit resulteerde in twee stromingen:
Milieu-economie: voert onderzoek naar de economische effecten van nationaal of lokaal milieubeleid. In het
bijzonder wordt de focus gelegd op de kosten en baten van verschillende milieubeleidsmaatregelen om
luchtvervuiling, slechte waterkwaliteit, toxische stoffen, afval en het broeikaseffect tegen te gaan.
Ecologische economie: onderzoeksgebied dat zich bezighoudt met het onderzoeken van de invloed en de
onderlinge verbondenheid van de ecologie, de zogenaamde biosfeer, en de economie. Het brengt dus
verschillende vakgebieden samen (transdisciplinair en interdisciplinair). De ecologische economie heeft een
bredere visie op milieuproblemen met aandacht voor de lange termijn, en heeft vooral aandacht voor de
optimale schaal van de economie (macro-niveau).
→ Milieu-economie staat dichter bij de traditionele economische modellen (prijzen) en gebruikt daarvoor klassieke
economische tools (CBA, WTP, …). Dit onderzoeksveld hanteert ook doorgaans een engere visie op het
milieuprobleem. Enkele belangrijke concepten:
Marktfaling
Externaliteiten
Publieke goederen en gemeenschapsgoederen
Waardering van schade
1.2. BASISBEGRIPPEN
→ Vervuilende stoffen of polluenten kunnen onderverdeeld worden in twee categorieën:
Natuurlijke vervuilende stoffen: het gevolg van natuurlijke processen (vb. rottende planten, pollen, as en
gassen bij vulkaanerupties).
Antropogene vervuilende stoffen: het gevolg van menselijke activiteit (vb. verbrandingsgassen, chemisch
afval van textielververijen of roetuitstoot van auto’s). Vooral deze stoffen worden in de milieueconomie
bestudeert, en dan vooral die stoffen die een negatieve impact hebben op de natuur.
→ De bronnen van vervuiling kunnen heel divers zijn. Er zijn verschillende onderverdelingen:
Mobiele bronnen: vervoersmiddelen zoals auto’s of vliegtuigen (luchtverontreiniging).
Niet-mobiele bronnen: verwarmingsinstallaties of rioolwaterzuiveringsinstallaties (luchtverontreiniging)
Puntbronnen: een vaste, eenduidige plaats van lozing zoals afvalwaterpijpen (waterverontreiniging).
Diffuse of niet-puntbronnen: een verspreide uitstoot van vervuilende stoffen. Ze kunnen dan ook niet
eenduidig geïdentificeerd worden, zoals bijvoorbeeld de landbouwactiviteit (waterverontreiniging).
,→ Om de grootte van de schade correct in te schatten is het ook erg belangrijk om te weten of de vervuilende stoffen
cumulatief zijn of niet:
Cumulatieve stoffen: de schade is een functie van de totale stock van emissies. Niet enkel de uitstoot
gedurende één periode, maar de totale opslag van de polluent in de omgeving is relevant. Broeikasgassen
zoals CO2 blijven tot 200 jaar actief en veroorzaken dus schade op lange termijn. Ook zware metalen
accumuleren in de grond of in het lichaam en zorgen voor langdurige effecten. Andere voorbeelden zijn
radioactief afval en plastic.
Niet-cumulatieve stoffen: zijn slechts een korte tijd actief en dus snel afbreekbaar. Voorbeelden hiervan zijn
reukhinder en troposferische ozon. Ook organisch afval dat in water wordt geloosd is een voorbeeld van niet-
cumulatieve vervuiling. Na de lozing wordt het afval aan allerlei chemische processen onderworpen die het
afval tot zijn samenstellende delen reduceren en het zo veel minder schadelijk maken.
→ Ook de reikwijdte van de emissies kan verschillen:
Lokale milieuproblemen: stank, watervervuiling, huishoudelijk afval en smog.
Regionale milieuproblemen: zure regen.
Mondiale milieuproblemen: het gat in de ozonlaag en de opwarming van de aarde.
1.3. DE MILIEUVERSTORINGSKETEN
→ Tussen de initiële economische activiteit en de uiteindelijke impact hiervan op het milieu zitten verschillende
stappen. Daarom spreekt men van een verstoringsketen. Het is een model/manier om de milieuproblematiek
beleidsmatig te benaderen. De Vlaamse administratie gebruikt dit concept bij de milieu- en natuurrapportering
(MIRA en NARA).
→ Het beleid op verschillende niveaus en dus manieren bijsturen:
Curatief: schade opruimen.
Effectgerichte maatregelen: zorgen dat schade beperkt blijft (vb. alleen overdag). End-of-pipe benadering.
Brongerichte aanpak: zorgen dat er minder wordt uitgestoten (vb. gebruik van andere stoffen of recyclage).
Sturen van voorkeuren en technologie: men meer belang doen hechten aan milieu en dus propere
technologieën.
, → Een equivalent aan de verstoringsketen is de DPSIR-keten, een Engelstalig concept dat staat voor Driving forces,
Pressure, State, Impact en Respons. Concreet gebruikt men dit model om de verschillende milieu- en
natuurindicatoren te situeren. Een voorbeeld van dit concept uit het Vlaamse milieurapport:
D: het aantal wegvoertuigen in Vlaanderen.
P: emissie van broeikasgassen per sector in Vlaanderen.
S: variatie in de atmosferische CO2-concentratie.
I: piekmoment stuifmeelproductie bij berk en grassen in Vlaanderen.
R: aantal toegekende CO2-emissierechten in Vlaanderen.
1.4. COLLAPSE – VANDAAG EN VROEGER
→ Economische groei is vaak nefast voor de kwaliteit van ons leefmilieu. Brengt het huidige gebruik van natuurlijke
grondstoffen de welvaart van onze nakomelingen dan niet in gevaar?
→ “Collapse: How societies choose to fail or succeed” (2005) van Jared Diamond. Hij voert een vergelijkend
(comparatief) onderzoek naar de ineenstorting van maatschappijen vroeger en nu. Waarom hebben bepaalde
maatschappijen gefaald en anderen succes geboekt?
Hij onderscheidt 5 factoren die bijdragen aan een ineenstorting of ‘collapse’:
Klimaatverandering
Vijandige buren
Ineenstorting van essentiële handelspartners
Milieuproblemen
Aanpassingsproblemen (milieukwesties)
Alle factoren (behalve ‘vijandige buren’) hebben te maken met overbevolking ten opzichte van een duurzaam
draagvlak. Hij wijst er wel op dat milieu niet altijd een rol speelt bij instortingen! Soms zijn militaire en
economische factoren ook voldoende.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Ankebrackeugent. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.