Bewegingspromotie voor patiënt en therapeut 1
Persoonlijke weerbaarheid en belastbaarheid
Doelstellingen van de cursus
Competentiematrix VUB
Promotor van een gezonde levensstijl voor patiënt en therapeut
Voorbeeldfunctie
Gezondheidsconsulent
Voorbereiding voor het fysieke beroep kinésitherapeut(e) – hef- en tiltechnieken
Preventie van blessures tijdens het sporten
Valpreventie voor patiënt en therapeut
Inhoud
1. Training van fysieke ftheid
1.1. Inleiding
“Training is een oefenproces waarmee een verbetering in een welbepaald doelgebied
wordt nagestreefd.” Het motorisch prestatievermogen wordt gekenmerkt door de
wisselwerking van verschillende factoren, wat training en zo complex maakt.
Sportmotorisch prestatievermogen:
- Persoonlijkheidsfactoren: motivatie
- Lichamelijke basiseigenschappen: 4 onafhankelijke componenten (zie verder)
- Constitutionele factoren: bepaald door genen of je iets kan of niet
- Technische VH en tactisch inzicht: vb. hoe iets oprapen als je maar op 1 been kan
steunen
Lichamelijke basiseigenschappen:
= relatief onafhankelijke factoren en kan men in 4 componenten opsplitsen
- Kracht: wordt bepaald door het aanpassingsvermogen* van het actief
bewegingsapparaat**
- Uithouding: wordt bepaald door het aanpassingsvermogen van het cardio-
respiratoir systeem
- Snelheid: is de resultante van de wisselwerking tussen spier- en zenuwstelsel
- Lenigheid: wordt bepaald door de actieradius van het bewegingsapparaat
*Aanpassingsvermogen: ontwikkeling van spieren
**Actief bewegingsapparaat: Lig, Mm, Artt, botten
1.2. Energielevering bij inspanning
De spiercel bezit de eigenschap om chemische energie (zenuwimpuls met vrijmaken Ca-
ionen) om te zetten in mechanische arbeid (spiercontractie). Dit kan door het splitsen van
energierijke fosfagenen, waarbij adenosinetrifosfaat (ATP) een centrale rol speelt.
ATP is in de spiercel beperkt, dus moet de spiercel beroep doen op andere
energiebronnen en aërobe energielevering.
1
,CP: creatine-fosfaat
Lactacied: melkzuur
Interactie van de verschillende energiesystemen bij bewegen:
Heropladen van de batterij (= resynthese van ATP) kan op 3 manieren:
- Door splitsing van energierijke fosfaten
- Door anaërobe glycolyse met vorming vanlactaat
- Door aërobe verbranding mbv zuurstof
Kortstondige inspanningen: energie geleverd door reserve ATP
Langdurige inspanningen: ernergie geleverd aëroob
Tussenin: deels anaëroob en deels aëroob
1.3. Het uithoudingsvermogen
Het uithoudingsvermogen is de eigenschap om een welbepaalde inspanning zo lang
mogelijk vol te houden. Men onderscheidt verschillende vormen van uithouding:
- Algemeenlokaal uithoudingsvermogen: algemeen uithoudingsvermogen als 1/6 tot
1/7 van de totale spiermassa aan de beweging brengen
- Algemene uithouding (aspecifek of niet sportafhankelijk)/specifeke uithouding
- Statische/dynamische uithouding (wordt bepaald door contractievorm van de
spieren)
- Aërobe/anaërobe uithouding (wordt bepaald door de aard van de energielevering)
– men spreekt van aëroob UHV als bij dynamische prestaties (fetsen, lopen,
zwemmen…) de energielevering overwegend aëroob verloopt door verbanding
van substraten van zuurstof.
Het aëroob vermogen is de exponent van het maximaal zuurstoftransportsysteem waarbij
volgende componenten belangrijk zijn:
- Longgerelateerde componenten zoals ademminutenvolume, maximale
longcapaciteit
- Hartgeredelateerde componenten zoals HF, slagvolume, hartdebiet
- Op weefselniveau: Hb gehalte en de zuurstofextractie thv de spieren
1.3.1. Aërobe en anaërobe grens
De resultante van de maximale transportcapaciteit voor zuurstof vindt men in de
maximale zuurstofopname = maximale hoeveelheid O 2 die het organisme per
tijdseenheid kan verbruiken.
Test: via maximale inspanningstest op fetsergometer
Waarden: niet-sporters: gemiddeld VO2 max = 3,2l/min vs. topsporters 5l/min
Het evalueren van het aëroob uithoudingsvermogen op grond van de maximale
zuurstofopname is slechts een schakel in het geheel.
Het is belangrijker in de praktijk en op het veld om te weten bij welke fractie van het
maximaal prestatievermogen (maximaal zuurstofopname) een atleet een inspanning
gedurende een lange tijd kan volhouden – de aandacht moet dus uitgaan naar het
bepalen van de aërobe en anaërobe grens en de hiermee overeenstemmende
polsfrequentie.
Zowel de ventilatiemethode als lactaatmetingen worden daarvoor gebruikt, waarbij
beiden een identiek beeld geven.
Wanneer men melkzuur bepaalt bij een atleet die opeenvolgende inspanningen levert
met progressief toenemende intensiteit, dan zal bij lichte belastingen het
melkzuurgehalte weinig of niet toenemen. De eerste verhoging situeert zich bij een
concentratie van 2mmol/l. dit punt stemt overeen met de aërobe drempel.
Vanaf een concentratie van 4 mmol/l zal het melkzuurgehalte zeer sterk toenemen omdat
de energielevering overwegend anaëroob verloopt. Een inspanning dan deze grens kan
men slechts korte tijd volhouden = anaërobe grens.
Een lactaatconcentratie van 4mmol/l bepaalt dus de grensintensiteit waarop atleten in
staat zijn om gedurende lange tijd een inspanning vol te houden (van 20 à 60 min).
Vooral het gebruik van de hartfrequentie kan ervoor zorgen dat de training efciënter
wordt.
2
, Naarmate men traint op 2 of 4 mmol/l is er een verschillend oefenefect:
- Bij 2 mmol gebeurt de inspanning volledig aëroob. Er wordt weinig of geen MZ
gevormd. Men traint over lange afstanden met een pols tussen 140 en 160 slagen/
minuut = extensieve duurtraining. Dit zal voornamelijk het aëroob vermogen
vergroten (toename VO2 max, energieverbruik voornamelijk door verbranding van
vetten).
- Bij een hogere intensiteit wordt MZ gevormd, dit is de 4mmol grens. Men traint
over kortere afstanden met HF van 170 slagen/min = intensieve duurtraining. Hier
worden voornamelijk koolhydraten verband.
1.3.2. Praktische implicaties
- Eerst anaëroob trainen dan aëroob – opbouwen met intervaltraining
- Start to run voor absolute beginners: lopen en stappen afwisselend
- Hartslag gecontroleerd indien mogelijk
- Inspanningstest
- Alternatief: 220-leeftijd als anaërobe grens
- Tip: praten/zweten
- Geef advies naar patiënten: doe wat je graag doet (vb. opbouw adhv sportspelen)
2. Sportletsels en preventie
2.1. Inleiding
“If we could give every individual the right amount of nourishment and exercise, not too
little and not too much, we would have found the safest way to health” – Hippocrates
460-373 v.C.
2.2. Oorzaken van letsels
Over de oorzaak van letsels zijn heel wat onderzoeken, echter in grote lijnen vinden we
volgende indeling bij alle onderzoekers terug:
- Intrinsieke factoren:
o Biomechanische afwijkingen (vb. excessieve pronatie, beenlengteverschil)
o Orthopedische problemen (vb. meniscusprobleem)
o Algemene systeemaandoeningen (vb. MS, cerebral palsy, diabetes)
- Extrinsieke factoren:
o Trainingsafhankelijke factoren (60 à 80%) (vb. intensief, geen opwarming)
o Omgevingsfactoren (vb. ondergrond, temperatuur)
o Uitrusting (vb. loopschoenen)
2.3. Soorten sportletsels
Letsels zijn natuurlijk afhankelijk van de beoefende sport:
- Sporten met nadruk op beweeglijkheid en snelheid: letsels zoals strains en
avulsiefracturen*
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur charlottepaerewyck. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.