Thema 6: Armenzorg en sociaal beleid
Marco H.D. van Leeuwen, ‘Logic of Charity: Poor Relief in Preindustrial Europe’, Journal of
Interdisciplinary History 24, 4 (1994), pp. 589-613
In dit gastcollege gaan we dieper in op wat de relatie is tussen armenzorg en sociaal beleid. Het artikel
van Marco van Leeuwen gaat over liefdadigheid in pre-industrieel Vroegmodern Europa.
Met welke ontwikkelingen uit de Vroegmoderne Tijd heeft proletarisering te maken? Dit proces heeft
onder andere te maken met de opkomst van kapitalistische productiemethoden die aan de
industrialisering voorafgaan, zoals bijvoorbeeld de huisnijverheid. In de vorige tekst zagen we dat ook
de enclosure beweging een rol speelde in het proletariseringsproces.
,De Engelse term voor armenzorg is poor relief. Vaak worden termen als charity, liefdadigheid, welfare
en zelfs sociale zekerheid door elkaar gebruikt. Dit zijn allemaal relatief rekbare begrippen. Doorgaans
zien we charity als de behoefte van de rijken om voor de armen te zorgen. Als we het hebben over
armenzorg dan hebben we het ook meer over die controlerende kant, maar in principe worden in de
historiografie alle termen door elkaar gebruikt. De armenzorg in die Vroegmoderne periode was iets
totaal anders dan wat we vandaag kennen met de sociale zekerheid. Wie vandaag de dag zijn werk
verliest kan een uitkering krijgen, ouderen krijgen een pensioen en wie ziek valt kan een beroep doen
op de ziekenkas. In de Vroegmoderne Tijd was armenzorg geen recht, het was iets dat men moest
aanvragen. Er moest over onderhandeld worden er wel aanspraak op mocht maken. Het ging hem
erover of he wel een goed leven had geleid, of buiten je eigen schuld om arm was geworden, of je een
crimineel was, enzovoort. Dit onderhandelingsproces staat centraal in de les van vandaag.
In de historiografie ziet men de 16de eeuw als een transitieperiode voor de armenzorg. Dit was een
langdurig proces dat reeds eeuwen eerder in gang was gezet. Toch is het pas in de 16de eeuw dat deze
transitie duidelijk zichtbaar wordt voor ons, aangezien ze nu ook een uiting zal vinden in wetgeving.
De armenzorg wordt met andere woorden in de 16de eeuw gecodificeerd. Dit betekent dat bestaande
gebruiken en constructies in wetteksten worden gegoten. Wat houdt deze transitie dan in? In eerste
instantie gaan we van een het christelijke idee van liefdadigheid Aanvankelijk namen kerken en
kloosters de armenzorg op zich vanuit het christelijke idee van liefdadigheid. Geleidelijk aan zal er
zich een toenemende rationalisering voor doen van die zorg. Dit rationaliseringsproces heeft
verschillende implicaties teweeggebracht. Zo zal er in toenemende mate een onderscheid worden
gemaakt tussen zij die armenzorg verdienen en zij die dit niet verdienen. Men maakte dus een
onderscheid tussen ‘waardige’ en ‘onwaardige’ armen. Zo zal een vrouw die weduwe is geworden en
voor de kinderen moet zorgen bestempeld worden als een ‘waardige’ arme. Dit komt omdat ze er niet
zelf voor heeft gezorgd dat ze armenzorg nodig heeft. Het tegenovergestelde zijn ‘onwaardige’ armen.
Dit zijn mensen waarvan men vindt dat het hun eigen schuld is dat ze arm geworden zijn. Het gaat dan
vooral om mensen die wel in staat zijn om te werken, maar in de plaats daarvan op straat gaan bedelen.
Het onderscheid tussen waardige en onwaardige armen is een onderscheid dat in de praktijk gemaakt
wordt en dit veranderd ook naargelang de samenleving, tijd en plaats. In het kader van die
rationalisering zien we dat in de 16de eeuw die transitie zich voltrekt als het idee ontstaat dat de
waardige armen gesteund moeten worden, maar dat het voorkomen moet worden dat mensen gaan
profiteren van de armenzorg. Onwaardige armen krijgen dan ook te maken met allerhande vormen van
repressie. Zo worden ze vaak in werkhuizen geplaatst, waar ze dan moesten werken om steun te krijgen.
Men wou vermijden dat onwaardige armen zouden profiteren van de armenzorg.
, Een ander onderdeel van die rationalisering is dat de zorgfondsen gecentraliseerd worden. Waar er vroeger allerhande fondsen en liefdadigheidsinstellingen bestonden, zal er in de 16de
eeuw doorgaans één armenbeurs per parochie ingericht worden. Deze moest dan de armenzorg reguleren op het lokale niveau. Het gaat dus om een centralisering op lokaal niveau. Die
armendis krijgt ook de aanvragen tot armenzorg binnen. Deze kan dus zelf beslissen of iemand waardig werd geacht en of iemand wel in deze parochie armenzorg mag aanvragen. Deze
bepaalde ook hoeveel er bedeeld mocht worden. Er is dus een veel sterkere controle op de bedeling van steun aan armen. In 1531 wordt door Karel V bepaald dat de lokale parochies
verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van zijn eigen armen. Het was dus enkel bij de parochie waar men woonde of geboren was dat men aanspraak kon maken op steun. Een van
de belangrijke implicaties van het rationaliseringproces is dus dat de armenzorg gecentraliseerd wordt op het niveau van de parochie. Daarnaast is in de Vroegmoderne periode het
onderscheid tussen de wereldlijke en de kerkelijke autoriteit niet geheel duidelijk. Er is dan ook helemaal geen onderscheid tussen, dit komt pas veel later. In veel van die lokale
zorginstellingen zien we dan ook dat de kerk vaak betrokken is. Zo kan bijvoorbeeld een priester het hoofd zijn van een lokale armendis. Wat belangrijk is om te weten is dat de armendis
per definitie niet de verantwoordelijkheid van de kerk is. De armendis is verantwoordelijk voor de armenzorg, de kerk in mindere mate. Er komen ook nieuwe zorgvoorzieningen, hierin
zijn de werkhuizen een belangrijk aspect. Hier kwamen de waardige armen in terecht. Mensen die armenzorg verdienden kregen voortaan niet langer zomaar wat te eten, wat geld, of
onderdak. Ze werden in werkhuizen geplaatst zodat ze moesten werken voor die steun. Men moest werken in ruil voor onderdak en eten, op die manier was er meer controle. Zo kon
men er zeker van zijn dat ze hun bijdrage leverden aan de samenleving omdat ze die armenzorg ontvingen. Hier hangt ook een element van repressie aan vast. In de literatuur over deze
16de eeuwse transitie wordt Engeland vaak als voorloper beschouwd. Het is dan ook daar dat de Old Poor Law rond 1600 werd ingesteld. We noemen dit de ‘oude’ armenwet omdat in
1834 de ‘nieuwe’ armenwet er wordt ingesteld. Veel van het onderzoek naar armenzorg heeft zich dan ook gericht op Engeland.
We gaan nu over tot het bespreken van de factoren van die transitie. In Engeland was de staatsvorming
natuurlijk verregaand en zien we dat de armenzorg op nationaal niveau gereguleerd is. Op nationaal
niveau werd bijvoorbeeld besloten dat er belastinggeld naar de armenzorg moest gaan. Wie op welke
plaats armenzorg kon ontvangen werd er eveneens op nationaal niveau beslist. De staatsvorming was
in Engeland dus relatief sterk, terwijl dit in andere gebieden minder het geval is. Daar zien we dan ook
meer regionale en lokale verschillen. We zien deze verschillen natuurlijk ook terug in Engeland.
Staatsvorming wil niet zeggen dat lokale autonomie plots verdwijnt.
Een ander proces is de proletarisering die in deze periode plaats vond. Deze Proletarisering, samen met
de enclosure beweging, maakt dat het belang van armenzorg als een response strategy zal toenemen.
Het kon een manier zijn om perioden van crisis te overleven. Volgens de neomarxistische stroming zou
armenzorg de proletarisering zelfs doen toenemen hebben. Van zodra men loonarbeid aanvult met de
mogelijkheid tot steun van de lokale parochie, zal loonarbeid ook aantrekkelijker worden. De armen
weten immers dat ze een beroep kunnen doen op die armenzorg wanneer ze dit nodig hebben,
bijvoorbeeld wanneer andere bronnen van inkomsten wegvallen.
Een derde belangrijke factor is de polarisering die in de samenleving plaats heeft. De kloof tussen arm
en rijk wordt groter. Men heeft ook behoefte aan sociale controle op die groeiende groep van armen.
Dit kan gebeuren door het aanbieden van overlevingsstrategieën, zoals het werkhuis.
Een volgende factor die een rol speelde in deze transitie zijn de Reformatie, het Humanisme en de
Verlichting. Deze houden de verschillende cultureel geïnspireerde overwegingen in. Deze vonden niet
gelijktijdig plaats, maar zorgden er wel voor dat de armenzorg veranderde. Uit de Reformatie zien we
natuurlijk die christelijke naastenliefde. Ook in het Humanisme en de Verlichting zien we het idee terug
dat iemand die heel zijn leven hard heeft gewerkt, later ook steun moet verdienen wanneer die het nodig
heeft. Het onderscheid tussen waardige en onwaardige armen wordt hier weer benaderd.