DEEL I - PSYCHOFARMACA
Prof. Van Bocxlaer
1. INLEIDING
Psychofarmaca = de stoffen/ de (genees)middelen die de geest/ het brein beïnvloeden. Het is een
fenomeen dat niet meer weg te denken is uit de samenleving, en ook reeds zeer lang bestaat.
1. De geneesmiddelen: stoffen met therapeutische kwaliteit
2. De drugs: stoffen die worden gebruikt voor het genot
→ Eigenlijk is dit gewoon één grote groep
Opmerking: het gaat niet enkel over illegale drugs, ondanks we hier wel op inzoomen in het
opleidingsonderdeel DF
INGRIJPENDE OMWENTELINGEN
Er zijn heel wat ingrijpende omwentelingen in de 20e eeuw: twee belangrijke
1. De ontwikkeling van nieuwe chemische stoffen die een opmerkelijk effect op de geest
hebben
2. De explosieve toename in onze kennis van hoe onze hersenen, zowel op cellulair als op
moleculair niveau
→ Verweven met elkaar: stoffen met een nieuwe en verrassende uitwerking op de hersenen
helpen nog onvermoede facetten van organisatie en functie van het brein aan te lichten
De aanwezigheid en het gebruik van (illegale) drugs en genotsmiddelen is diep doorgedrongen in
onze samenleving
➢ We worden allemaal geconfronteerd met drugs en druggebruik, en de maatschappelijke
gevolgen ervan
➢ Bovendien is druggebruik nog steeds groeiend
Opmerking: Er bestaat een artificieel onderscheid tussen illegale en legale drugs → vanuit een
psychofarmaca-standpunt is dit geen relevant onderscheid, het is louter een juridisch onderscheid
1
,1.1 CIJFERS
Deze cijfers zijn vrij oude data, maar we zien
duidelijk een stijgende lijn in het gebruik en de
frequentie van psychofarmaca
➢ Uiteraard zijn er regionale verschillen
en bepaalde tendensen m.b.t. de
gebruikte producten
➢ Zeker in het laatste decennium is het
productengamma sterk uitgebreid en
is de frequentie en snelheid waarmee
nieuwe, synthetische drugs ontstaan,
exponentieel toegenomen
Als we kijken naar meer recente cijfers,
zien we echter wel langzaam een zeker
plateau, een zekere afvlakking van het
druggebruik
➢ Er is eindelijk een soort van
status quo
➢ Maar, de vraag is uiteraard of
deze afvlakking zich zal
verderzetten
Opmerking: Het is niet omdat we een
afvlakking zien, dat het geen probleem
meer is en dat er geen aandacht meer
moet aan worden besteed
Opmerking: We zien een plateau in de
frequentie van het druggebruik, maar
absoluut niet in de soorten drugs
The big five
➢ Cocaïne
➢ Cannabis
➢ Amfetamine
➢ XTC
➢ Heroïne
2
,De perceptie m.b.t. druggebruik staat
voor een stuk in contrast met de
wetenschappelijke cijfers omtrent
druggebruik, drug-afhankelijkheid en
de behandeling van drugafhankelijke
personen → zie tabel voor studie
➢ Kolom 1: Jaarprevelantie van
jaarlijkse gebruikers
➢ Kolom 2: jaarprevalentie van
afhankelijke gebruikers
➢ Kolom 3: behandeling voor
jaarlijkse gebruikers
➢ Kolom 4: behandeling voor
afhankelijke gebruikers
Bijvoorbeeld: tabac (nicotine) → aantal jaarlijkse gebruikers en afhankelijke gebruikers is hetzelfde,
wat erop wijst dat nicotine een zeer grote afhankelijkheid kent
Bijvoorbeeld: alcohol → aantal jaarlijkse gebruikers ligt veel hoger dan het aantal afhankelijke
gebruikers, wat erop wijst dat het een veel minder groot verslavend middel is
Opmerking: vrij oude cijfers
1.2 PRIMAIRE MAATSCHAPPELIJKE FOCUS
1. Alcohol: de belangrijkste maatschappelijke focus is alcohol
➢ 14% dagelijkse gebruikers
➢ 6% overconsumptie
o Vrouwen → meer dan 14 eenheden per week
o Mannen → Meer dan 21 eenheden per week
➢ Binge drinken (vnl. bij jongeren en jongvolwassenen): zeer veel drinken op een korte tijd
→ Alcohol als zogenaamde legal high
2. Tabak (roken)
➢ Daling (in vergelijking met vroeger), maar nog steeds problematisch
➢ Het is immers zeer verslavend
3
,1.3 EPIDEMIOLOGIE
ALGEMENE VASTSTELLINGEN
Epidemiologische conclusie uit een aantal van deze cijfers
➢ Hoge prevalentie van middelenproblematiek
➢ Zeer grote gevolgen van middelenproblematiek (bv. maatschappelijke kost van roken en
alcohol is zeer hoog)
➢ Aantal verslaafden opvallend lager dan aantal gebruikers
o Belangrijk onderscheid tussen (1) verslaafden (drug-afhankelijken) en (2) gebruikers
(druggebruikers)
o Bv.: stepping-stone theorie (i.e. starten met een softdrug en eindigen met een
verslaving) is achterhaald omwille van het belangrijk onderscheid tussen
“verslaafden” en “gebruikers”
o Focus ligt vnl. op de probleemverslaafden, waardoor gewone gebruikers onder de
radar terechtkomen
o Schatting dat ongeveer 6% van de gebruikers, ook verslaafd zijn
➢ Hoe komt het dat er een verslaving kan ontstaan?
o Reden van verslaving: niet het product, maar het zit in de mens → intrinsieke
kwetsbaarheid (genetisch?) en/of protectieve factoren (beschermende factoren)
→ Het is de interactie tussen die intrinsieke factoren, omgevingsfactoren en andere
elementen (zoals het product) die bepalend zullen zijn (cf. model van Zinberg met de drie
M-en)
4
,1.4 MIDDELENAFHANKELIJKHEID
➢ Druggebruik en -verslaving wordt bepaald door veel meer dan louter de stof (cf. de stof is
slechts een klein deel van het probleem)
➢ Ook intrinsieke kwetsbaarheid, protectieve factoren… spelen een rol → 3-M model
Model van Zinberg (3-M model)
1. Middel = drug
2. Mens = set (factoren in het individu)
3. Milieu = setting (factoren in fysieke en sociale omgeving)
Verslavingsdeskundigen stellen vast dat ‘verslaving’ niets meer te maken heeft met het middel (o.a.
drugs, maar ook gokken, gamen…)
→ Alles gaat m.a.w. veel breder dan louter dat middel, die stof (opmerking: deze lessenreeks
(partim J. Van Bocxlaer) zal wel vnl. over het middel, de drugs gaan)
“Psychofarmaca” is eigenlijk een beter concept dan “drugs/middel”, omdat het een
allesomvattende term is (i.e. (genees)middelen die op de psyche ingrijpen)
1.5 DRUG – GENEESMIDDEL?
Terminologie: de term ‘drug’, ‘geneesmiddel’… kan zeer variabel geïnterpreteerd worden
➢ Het onderscheid tussen ’drug’ en ‘geneesmiddel’ is een kunstmatig/artificieel onderscheid
→ in essentie gaat het allemaal om de zogenaamde “psychofarmaca” (m.a.w. voor een
farmacoloog is dit één grote groep, is dit hetzelfde, is er geen grens tussen beide)
➢ Bovendien is het zo dat bepaalde producten in de loop der tijd van “categorie” veranderen
voorbeeld: heroïne → oorspronkelijk een geneesmiddel (hoestsiroop), maar heel veel
neveneffecten en het is uiteindelijk een drug geworden, die op de illegale drugmarkt wordt
verkocht
Drug = producten die men zonder ernstige reden inneemt om zijn gevoelens, zijn bewustzijn te
veranderen en waardoor men aan zijn persoon en/of aan de gemeenschap schade berokkent
A. Zonder ernstige reden → geneesmiddel neem je omdat je bv. ziek bent, een drug neem je
vnl. recreatief
B. Verandering in het bewustzijn
C. Schade: aan de persoon zelf of aan de gemeenschap
Opmerking: geen enkele definitie is perfect, zo zegt bv. bij puntje A) het opiaat iets anders, want als
hij stopt met de drugs kent hij ontwenningsverschijnselen die vreselijk ambetant zijn en pijn doen, en
als je die drug neemt, gaan ze weg (dus m.a.w. een ernstige reden om het te nemen)
5
, 1.6 INDELINGEN
VROEGER
1. Softdrug <> harddrug
➢ Artificieel onderscheid, puur juridisch (niet gefundeerd)
➢ Gebruikt om te vergoelijken (“het zijn toch maar softdrugs, dus er zal wel niet echt een
gevaar aan verbonden zijn”)
2. Onderscheid o.b.v. effect
Onderdrukken/ verdoven van het Voorbeeld: tranquillizers,
1. Psycholeptica opiaten, GHB…
centraal zenuwstelsel
Stimuleren van het centraal Voorbeeld: cafeïne, cocaïne,
2. Psychoanaleptica amfetaminen…
zenuwstelstel → ‘Stimulansia’
Verstoren van het centraal Voorbeeld: LSD, hallicunogene
3. Pscyhodysleptica paddenstoelen, XTC…
zenuwstelsel → ‘’Hallicunogenen’
Opmerking: binnen deze groepen moet je rekening houden met verschillen in intensiteit, sterkte…
SINDS KORT NIEUWE INDELING
O.m.w. van de New Psychotropic Substances (NPS, nieuwe psychoactieve stoffen), wordt de
opdeling in 3 groepen in vraag gesteld
→ Ontwikkeling van een nieuw model (oorspronkelijk afkomstig uit Engeland, omgezet naar
Belgische context door Sciensano)
Het Drugwiel
Dit wiel kent 7 categorieën
(1) Stimulantia (cf. oude categorie, pscyhoanaleptica)
(2) Hallucinogenen (cf. oude categorie, pscyhodysleptica)
(3) Opioïden (cf. oude categorie, dempende stof, psycholeptica)
(4) Verdovende stoffen (cf. oude categorie, dempende stof, psycholeptica)
(5) Empathogenen (cf. nieuwe stof)
(6) Dissociatieven (cf. nieuwe stof)
(7) Cannabinoïden (cf. nieuwe stof)
6