Samenvatting zwaartepunten in het vermogensrecht; goederenrecht en verbintenissenrecht; cijfer 8
17 vues 1 fois vendu
Cours
Verbintenissenrecht
Établissement
Hogeschool Van Amsterdam (HvA)
Book
Zwaartepunten van het vermogensrecht
Dit is een samenvatting van zwaartepunten in het vermogensrecht. Hier heb ik de belangrijkste hoofdstukken samen gevat als het aankomt op het verbintenissen en goederenrecht. Dit is de kennis die nodig is voor het tentamen van de HvA.
Beknopte en volledige jurisprudentie JBD1 vermogensrecht, goederenrecht, verbintenissenrecht
Tentamen samenvatting JBD1 ! 8.3 gehaald ! met flowcharts vermogensrecht, goederenrecht en verbintenissenrecht
Super duidelijk samenvatting van het goederenrecht. Samengesteld uit het boek, werkcolleges en hoorcolleges!
Tout pour ce livre (115)
École, étude et sujet
Hogeschool van Amsterdam (HvA)
HBO-Rechten
Verbintenissenrecht
Tous les documents sur ce sujet (55)
Vendeur
S'abonner
fadia19
Avis reçus
Aperçu du contenu
Hoofdstuk 2
Absolute rechten op goederen
Paragraaf 1 Inleiding
Een van de belangrijkste absolute rechten is het eigendom. Dit is geregeld in Boek 5 en wordt volgens artikel 1 het meest omvattende recht dat een
persoon op een zaak kan hebben, genoemd. Lid 2 bepaalt verder dat de eigenaar vrijstaat met uitsluiting van eenieder van de zaak gebruik te maken.
Hij heeft dus al het recht op het genot van een zaak en kan anderen van dit genot uitsluiten. Daarentegen kan hij ook het genot aan anderen toestaan.
Hij kan hiervoor een tegenprestatie vragen, maar ook ‘om niet’. De eigenaar heeft naast het vrije genot ook het recht op een andere tot eigenaar van
die zaak te maken, oftewel de ander over de zaak te laten beschikken. Dit beschikkingsrecht kan hij ook door een ander laten uitoefenen.
Dit genots- en beschikkingsrecht van de eigenaar is niet onbeperkt. Dit wordt genoemd in art. 5:1 lid 2. Hierin wordt genoemd dat de eigenaar het
vrije gebruik van zijn zaak heeft, maar dit mag dan niet in strijdt zijn met rechten van anderen en andere regels. Als anderen ook het recht op gebruik
van een zaak hebben, dan beperkt dit het vrije gebruik door de eigenaar. Verder zijn er ook wettelijke regelingen die dit recht beperken en tot slot ook
nog beperkingen door het ongeschreven recht. Hierbij gaat het vooral over wat maatschappelijk aanvaardbaar is.
Onder misbruik van (eigendoms)recht. De eigenaar die zijn eigendomsbevoegdheden op een manier uitoefent dat tegenover zijn belang een
onevenredig grote schade bij een oplevert, schendt een betamelijkheidsregel. In art. 3:13 lid 1 wordt de algemene bepaling met betrekking tot
misbruik van bevoegdheid uitgewerkt. In lid 2 staan een aantal voorbeelden, zoals het gebruiken om een ander te schaden.
Artikel 5:2 geeft de eigenaar van een zaak de bevoegdheid die zaak op te eisen van iemand die haar zonder recht houdt, oftewel revindicatie. De
speciale toepassing van de absoluutheid van het recht van de eigenaar wordt ‘zaaksgevolg’ of ‘droit de suite’. Een ander voorbeeld van een absoluut
recht van een eigenaar, is dat de eigenaar de hem toebehorende zaak kan opeisen als hij zij zich onder een failliete persoon bevindt. De eigenaar is
o.g.v. van zijn recht ‘separatist'. Een andere term die ook wel eens wordt gebruikt is ‘droit de préférence’.
Een absoluut subjectief vermogensrecht op een zaak
Het recht van de eigenaar is een ‘absoluut subjectief vermogensrecht’, het recht van de schuldeiser uit een verbintenis is een ‘relatief subjectief
vermogensrecht’. Het objectieve recht geef de schuldeiser het subjectieve recht om bijvoorbeeld nakoming te vorderen. Zowel het recht van de
eigenaar als het recht van de schuldeiser zijn (subjectieve) vermogensrechten, op geld waardeerbare rechten. In artikel 3:6 BW staat een omschrijving.
Het verschil tussen de twee ligt echter bij de werking ervan. De schuldeiser heeft een relatief recht, oftewel het werkt tegenover één persoon. De
eigenaar maakt gebruik van het absoluut recht, oftewel dit recht werkt tegenover iedereen.
Ook in het object van het recht bestaat er een groot verschil tussen een vorderingsrecht en een eigendomsrecht. Bij het vorderingsrecht heeft de
schuldeiser recht op een door de schuldenaar te verrichten prestatie. Het object bij een vorderingsrecht is altijd een prestatie. Voorbeelden hiervan
zijn het betalen van de koopprijs, het in eigendom overdragen van een zaak of zich onthouden van concurrentie. Art. 5:1 lid 1 BW definieert eigendom
als het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben. Het object bij het eigendomsrecht is dus altijd een zaak.
Kortom, zodra een subjectief de volgende drie kenmerken heeft, heet het een zakelijk recht
1. Een absoluut subjectief recht
2. Het is een vermogensrecht
3. Het heeft een zaak tot object
Eigendom is een voorbeeld van een absoluut recht op een goed
Art. 3:2 definieert zaken als de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Het begrip zaak maakt op haar beurt deel uit van de
omschrijving van het in art. 3:1 genoemde goed. Hierin staat dat goederen bestaan uit alle zaken en alle vermogensrechten. Wat een vermogensrecht
is, staat in 3:6. Men kan slecht een zaak in eigendom hebben. Dit komt omdat 5:1 lid 1 bepaalt dat het begrip eigendom uitsluitend voor zaken is
gereserveerd. Verder, zoals goed een overkoepelend begrip van zaak is, is ‘toebehoren aan’ het overkoepelende begrip van ‘in eigendom hebben’. In
plaats van eigenaar van een goed, spreken we van rechthebbende op een goed. Zo wordt er aangegeven dat aan hem het meest volledige recht op
het goed toekomt. Deze rechthebbende kan in beginsel zijn recht op dat goed aan tegen iedereen inroepen, zoals een eigenaar dat ook doet bij zijn
zaak. Het recht van de rechthebbende op een goed dat geen zaak is, is even absoluut als het recht van de eigenaar op de zaak.
1
, Hoofdstuk 5
Bezit
Paragraaf 1 + 2 Bezit en detentie
Bezit is heel belangrijk in het goederenrecht. Bezit en eigenaarschap lijkt enorm veel op elkaar, maar bezit is nooit eigendom. Titel 3.5 is legt dan ook
bezit en houderschap uit. Tussen deze twee zit ook een verschil. Bij houderschap houdt iemand een goed wanneer hij over dat goed macht uitoefent.
Er zijn twee categorieën van het begrip houden:
1. Men houdt het goed voor zichzelf. Art. 3:107 lid 1 noemt dit bezit. Wie voor zichzelf houdt, is bezitter. Het houden van een goed voor
zichzelf wit zeggen dat de houder geen ander als rechthebbende op het goed erkent en/of respecteert.
2. Men houdt het goed voor een ander. Het houden van een goed voor een ander wil zeggen dat men die ander als rechthebbende op het
goed erkent en/of respecteert. Hiervoor is echter geen apart begrip in het BW. Om spraakverwarring te voorkomen, noemen we
houderschap voor een ander detentie. Degene die dan dat goed houdt, heet de detentor.
Of iemand een goed houdt en of hij dat voor zichzelf doet of voor een ander, is naar verkeersopvatting op grond van uiterlijke feiten te beoordelen,
volgens art. 3:108. Met verkeersopvattingen wordt algemeen gangbare, objectieve maatstaven bedoeld. Omdat bij toepassing daarvan de uiterlijke
feiten tot uitgangspunt dienen, is de interne wil om het goed voor zichzelf houden zonder betekenis. Beslissend zijn dan de uiterlijke feiten, waaraan
in het verkeer een erkenning van bezit wordt geknoopt. Er is dan een verschil tussen bezitsdaden en gedragingen van een detentor.
Bezitsdaden zijn te verdelen in feitelijke handelingen en rechtshandelingen. Verder is houden niet
hetzelfde als onder zich hebben. Noch voor bezit, noch voor detentie hoeft de bezitter respectievelijk
de detentor het goed feitelijk onder zich te hebben. Bezit en detentie kunnen beide worden verdeeld
in onmiddellijk of middellijk. Dat het voor het bezit en houderschap niet noodzakelijk is dat de macht
over het goed rechtstreeks wordt uitgeoefend, blijkt ook uit art. 3:107 lid 2-4. Daaruit leren we dat
dit ook kan via een ander, die het goed voor hem houdt. Er is dan sprake van middellijk bezit of
middellijke detentie.
Vaak is de bezitter van een goed ook de rechthebbende van het goed. Bezit is namelijk de
weerspiegeling in de feiten van het recht van de rechthebbende. Onder omstandigheden kunnen
beide posities echter uit elkaar raken. De rechthebbende heeft dan het recht om weer in bezit van
het goed te worden gesteld. Daartoe kan hij het goed onder de bezitter opvorderen.
Paragraaf 3 Nadere wettelijke regels voor de vaststelling van bezit
In beginsel is de vraag of iemand een goed voor zichzelf of voor een ander houdt, beantwoord door de verkeersopvattingen. Maar daarnaast zijn er
ook nog andere regels. De beantwoording dient namelijk te gebeuren met inachtneming van de op art. 3:108 volgende wettelijke bepalingen.
1. Iemand die een goed houdt wordt volgens art. 3:109 vermoed bezitter te zijn. Omdat er hier alleen maar wordt vermoed, kan er
tegenbewijs worden geleverd.
2. De bezitter van een zaak stelt haar te beschikking aan een ander. Dan is de vraag of diegene nu detentor of bezitter wordt. Dat hangt van
de strekking van de onderliggende rechtsverhouding af. Strekt de rechtsverhouding ertoe dat wat de ander zal verkrijgen, hij voor de
bezitter zal gaan houden, dan wordt o.g.v. art 3:110 de ander detentor van wat hij ter uitvoering van die rechtsverhouding in ontvangst
neemt. Beschikbaarheidstelling o.g.v. bruikleen, huur, vruchtgebruik, pand, enz. leidt dus tot detentorschap van de ontvanger. De wil van
de ontvanger is hier echter irrelevant. Ook in het geval dat hij bij de ontvangst van de zaak, deze in strijd met de rechtsverhouding in bezit
wil nemen, wordt hij volgens art. 3:110 nooit bezitter.
3. Verder is nu de vraag: kan iemand zichzelf van detentor tot bezitter maken (is bezitsinterversie mogelijk). In beginsel nee. Een detentor kan
zich niet door een enkele wilswijziging van detentor tot bezitter maken en daarmee de bezitter zijn bezit ontnemen volgens art. 3:111. De
ratio van dit artikelen is dat niemand zijn bezit moet kunnen verliezen zonder dat hij dit kan merken of zonder dat er uiterlijk iets
verandert.
Paragraaf 4 bezitsverkrijging en bezitsverlies
Volgens art. 3:112 zijn er drie wijzen van bezit verkrijging. Deze zijn niet limitatief, er worden vaak ook nog andere gebruikt.
- Inbezitneming. Art. 3:113 lid 1 bepaalt dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Het door
machtsverschaffing voor zichzelf gaan houden van andermans zaak noemt men ook wel toe-eigening of occupatie. Denk hierbij aan een
visser die een vis in bezit neemt door hem te vangen.
- Bezitsoverdracht. De verkrijging via bezitsoverdracht is geregeld in art. 3:114 en art. 3:115. De bezitsoverdracht vindt plaats doordat de
bezitter de verkrijger in staat stelt die macht over het goed uit te oefenen, die hijzelf over het goed kon uitoefenen.
- Opvolging onder algemene titel. Art. 3:116 bepaalt dat hij die een ander onder algemene titel opvolgt, daarmee die ander opvolgt in diens
bezit en houderschap, met alle hoedanigheden en gebreken daarvan.
Een eenmaal begonnen bezit duurt voort, zolang het niet door een ander is verkregen of het door de bezitter kennelijk is prijsgegeven zegt art. 3:117
lid 1 en 2. Bezitsverlies kan zowel vrijwillig als onvrijwillig zijn.
Paragraaf 5 Bezit te goeder trouw
Een bezitter is te goeder trouw, als hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen, volgens art.
3:118 lid 1. Voldoet het bezit niet aan het vereiste van art. 3:118 lid 1, dan is er sprake van bezit niet te goeder trouw. Bezit te goeder trouw berust op
de onjuiste vooronderstelling dat men rechthebbende is. Uit ar. 3:118 lid 1 jo. 3:11 valt af te leiden dat wil iemand te goeder trouw zijn, hij niet alleen
moet menen dat de situatie zo is als hij denkt, maar dit in de omstandigheden van het geval ook redelijkerwijze mag menen. Goede trouw is dus een
subjectief begrip (wat meende hij?) met een sterk objectief element (mocht hij dit redelijkerwijze ook menen).
Verder is er ook nog iets als het onderzoek plicht. Wanneer de omstandigheden van het geval redelijkerwijs reden geven tot twijfel ten aanzien van
zijn recht, dan is onderzoek vereist zodat deze twijfel aan het zijn van rechthebbende opheft. Wordt de twijfel niet door nader onderzoek opgeheven,
dan heeft dit tot gevolg dat er geen sprake is van bezit te goeder trouw, wanneer achteraf blijkt dat de bezitter niet de rechthebbende op het goed is.
2
, Voor de vraag naar de goede trouw is in beginsel het moment van bezitsverkrijging beslissend. Ontdekt de bezitter op een later tijdstip dat niet hij
maar een ander rechthebbende op het goed is, dan verander dat niets aan zijn bezit te goeder trouw, volgens art. 3:118 lid 2. Concluderend, de goede
trouw is geen bestaansvoorwaarde voor bezit te goeder trouw, maar ontstaansvoorwaarde. Verder is de tegenpartij die het bezit opeist, verplicht aan
te tonen dat de bezitter niet te goeder trouw was al wil hij zijn spullen terug. Dit volgens art. 3:118 lid 3.
Paragraaf 6 Rechtsgevolgen van bezit
Het feit dat men een bezitter kan zijn, heeft ook zijn rechtsgevolgen. Er zijn een paar belangrijke rechtsgevolgen:
- De processuele functie van bezit
- Normaliter is de bezitter dus ook de rechthebbende van het goed. In het bezit van een goed – een feitelijke toestand – weerspiegelt zich
het zijn van rechthebbende op dat goed – de rechtstoestand. Art. 3:119 lid 1 sluit daarbij aan door te bepalen dat de bezitter wordt
vermoed rechthebbende te zijn. Door dit bewijsvermoeden verkeert de bezitter in een gunstige positie wanneer iemand die zich erop
beroept de rechthebbende te zijn, het bezit opeist. De tegenpartij moet bewijzen dat zij rechthebbende is en dit noemt met de processuele
functie van bezit
- Volgens art. 3:109 wordt de houder vermoed bezitter te zijn en de bezitter wordt volgens art. 3:119 als rechthebbende gezien. Beide
artikelen bewerken in hun onderlinge samenhang handhaving van de feitelijke positie. Degene die de feitelijke macht over het goed
uitoefenend, wordt voor rechthebbende gehouden totdat het tegendeel is bewezen.
- Leveringsfunctie bij roerende zaken, niet-registergoederen
- We zagen al eerder dat bezit een belangrijke rol speelt bij de eigendomsoverdracht van roerende zaken, niet-registergoederen. Dit komt
omdat in het bezit van een roerende zaak zich het zijn van de eigenaar weerspiegelt. Door bezit van de zaak te verschaffen voldoet de
eigenaar het voor eigendomsoverdracht gestelde vereiste van levering. Zie art. 3:90. Door deze bezitsverschaffing stelt de vervreemder de
verkrijger in staat zich naar buiten toe als eigenaar te legitimeren.
- Rechtsverschaffende functie bij verkrijging door verjaring
- Het is zo dat de rechthebbende kan eisen dat hij weer in het bezit van het goed wordt gesteld als een ander dat goed dat van hem is,
houdt. Gebeurt dat om de een of andere reden niet, dan laat het recht na verloop van tijd de rechtstoestand weer aansluiten bij de
feitelijke toestand. Zij maakt uiteindelijk de bezitter ook daadwerkelijk rechthebbende. Dit is geregeld in afdeling 3.4.3.
- Vergoedingsrechten van de bezitter tegenover de rechthebbende
- De rechthebbende op een goed kan, wanneer hij daarvan het bezit heeft verloten, het bezit opeisen onder de bezitter. Art. 3:120 en 3:121
kennen de bezitter die het goed weer aan de rechthebbende moet afgeven, onder voorwaarden bepaalde vergoedingsrechten toe. Deze
zijn het omvangrijkst voor de bezitter te goeder trouw.
- Bezitsbescherming
- Volgens art. 5:2 kan de eigenaar zijn zaak opeisen van eenieder die haar onder recht houdt, oftewel revindicatie. Art. 3:125 lid 1 kent de
bezitter in geval van bezitsverlies of -stoornis een overeenkomstige rechtsvordering toe, de zogenaamde bezitsactie. Deze
bezitsbeschermingen komt aan iedere bezitter toe, ook die niet te goeder trouw.
- Bijzondere aansprakelijkheden
- Bezit kent niet alleen lusten, maar ook lasten. In een aantal gevallen is de bezitter van een potentieel gevaarlijk object, wanneer dit gevaar
zich realiseert, aansprakelijk in diens kwaliteit van bezitter.
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur fadia19. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.