Samenvatting Klassieke oudheid examen juni
Hoofdstuk 1: de voege ijzertijd: “de donkere eeuwen” (1200-750 V.Chr.)
De Myceense beschaving stortte in (c.1200). De paleiseconomie stortte in en kwam nooit
meer terug net zoals het gebruikte schrift (lineair B). Dit schrift werd pas ontdekt bij
opgravingen in de 19e eeuw en ontcijferd in 1952. De paleizen werden verwoest met
uitzondering van Knossos en Tiryns, de bevolking trok naar de westkust van klein Azië
(ionische volksverhuizing), deze hebben later in sterke mate bijgedragen tot de heropleving
van de Griekse cultuur. Over deze maatschappij is er weinig geweten, men moet zich
baseren op de Ilias en Odysseus en archeologische vondsten. De Trojaanse oorlogen
worden in de Myceense periode gesitueerd maar de maatschappij die Homerus beschrijft
heeft weinig kenmerken met deze maatschappij. Homerus beschrijft waarschijnlijk de
maatschappij waarin hij leeft. In die tijd was de koning geen heerser van de paleiseconomie
maar leiders van agrarische huishoudens en bezaten zij de militaire macht. In zijn epossen
speelden steden weldegelijk een belangrijke rol wat kan wijzen op een de opkomende
stadstaten. Het waardepatroon van de aristocratie heeft een grote invloed gehad op de
Griekse mentaliteit: edelen moesten sterk en mooi zijn = Olympische spelen. Omdat er
bronnen ontbreken staat 1100-900 bekend als de donkere eeuw, de laatste jaren groeit onze
kennis echter dankzij opgravingen (Lefkandi op Euboea). De elite onderhield contact met het
oostelijk mediterraan gebied waarbij het eiland Cyprus een belangrijke rol in speelde
(Mycene en Feniciërs)
Hoofdstuk 2: De Archaïsche periode (750-500 v.Chr.)
1. Inleiding
In de 8ste eeuw werd de basis gelegd voor een nieuwe bloei v/d Griekse beschaving, een
nieuwe cultuur met een eigen karakter. De archaïsche tijd valt samen met het tijdperk van de
voor-Aziatische rijken waardoor Griekenland niet losstaat van de wereld rondom zich zie
voorbeelden p. 73). De archaïsche periode was er een van nieuwe ontwikkelingen en
verandering op demografisch, sociaal, cultureel en militair terrein. Deze veranderingen
hangen nauw samen en hebben uiteindelijk de Griekse samenlevingsstand tot stand
gebracht.
2. Veranderingen op demografisch en economische terrein
In de 8ste eeuw heeft zich een herstel voorgedaan van nederzettingen. Hutten worden huizen,
tempels van hout worden tempels ins teen, dorpen worden steden. Uit de grafcultuur kan
men afleiden dat er zich op grote schaal een elite profileert. Van de 10 e tot 5e eeuw heeft zich
een gestage bevolkingsgroei voor gedaan. Door de toenemende bevolking moeten ook meer
monden gevoed worden, dit werd bereikt door een verandering in de landbouw. Nieuwe
landbouwgrond werd ontgonnen en een grote variëteit aan gewassen werd verbouwd
waardoor het houden van vee minder belangrijk werd. Sommigen zochten hun geluk in de
handen en piraterij. Zeehandelaars bij Homerus zijn Feniciërs terwijl dit bij Hesiodus Grieken
zijn. Dit wijst erop dat Homerus de Griekse wereld idealiseert en Grieken afbeeldt grootgrond
bezittende helden en geen minderwaardige handelaars.
2.1. De polis
In de 8ste eeuw ontstonden de polis, (stadstaat met omliggende landerijen) een politieke
organisatievorm en een samenlevingseenheid. Belangrijker dan de stad zijn de burgers
(Polita). Een polis wordt gekenmerkt door een klein grondgebied, stedelijk administratief
centrum waar het centrale heiligdom en de agora (later werd de agora ook een marktplaats
,zich bevond. De Acropolis was een verhoging waar men zich in tijde van gevaar kon
terugtrekken. De polis werd bestuurd door functionarissen (meestal van adel) met elk hun
eigen taak (bv. Legerleiding). Niet elke polis had dezelfde staatsvorm maar er was wel geen
koning meer met uitzondering van Sparta; een aristocratie. Grondeigendom werd
gerechtvaardigd door familieaanspraken, dit bevorderde het denken in het denken van de
oikos die moest behoren tot een aanzienlijk geslacht dat van een fameuze voorouder moest
afstammen. Geleidelijk aan werd het zijn v/e polis-burger belangrijker dan lid te zijn v/e
geslacht. De polis streefde naar vrijheid en autonomie, het leven in een polis werd
beschouwd als het ideale bestaanswijzen. In een groot rijk leven wouden voorkomen maar
kwam wel voor. Polis in KA maakte tot 479 deel uit van Perzië en Athene. Vanaf 338
kwamen alle poleis onder heerschappij van Rome of Macedonië. In minderontwikkelde delen
bleven stamstructuren populair; het ethnos gemeenschappen die militair samen werkten,
hierin kon en polis ontstaan. Griekenland was nooit een eenheid maar kenden een
gemeenschappelijke taal, religie en tradities. Wanneer wij kijken naar de Griekse wereld
rekenen we Feniciër hier ook bij, zij kenden ook stadstaten een gemeenschappelijke taal en
religie. De Grieken hebben hier veel van overgenomen en hebben de Feniciërs de weg
gewezen opzoek naar nieuwe handelscontacten en woongebieden.
2.2. Kolonisatie
Er zijn geen kusten aan de MZ en ZZ waar de Grieken geen nederzettingen hebben gehad.
Over de oorzaken van deze kolonisatie bestaat discussie: uitlaatklep voor de
bevolkingsgroei, oplossing voor interne adellijke conflicten, … De kolonisatie vooronderstelt
een zekere Griekse handel en scheepvaart en kennis van de Geografie van de MZ. De
oudste Griekse nederzettingen werden als handelsmotief gesticht maar de meeste kolonies
zijn Griekse nederzettingen en werden gesticht op vruchtbaar terrein vandaar de grote
hoeveelheid an de kusten van Italië en de ZZ, Z-I werd bij groot Griekenland gerekend
(Napels, Paestum, …). De term kolonie is eigenlijk fout, de apoikia was een onafhankelijke
polis die slecht morele en religieuze banden onderhield met de moeder. Pas vanaf de 6 e
eeuw groeiden van deze nederzettingen uit tot echte Griekse steden. Kolonies hebbende
handel bevorderd en zorgde dat het tekort in koren in G kon worden verzadigd waardoor de
verdere behoefte aan kolonisatie minder werd nu voedsel van overzee aangevoerd kon
worden en ook omdat de kolonisatie stuitte op verzet van Perzen, Etrusken, … De handel
bevorderde de nijverheid in de steden: bouw van boten, vervaardigen van ceramiek.
Hierdoor konden grotere tempels gebouwd worden wat werk gaf. De meeste stadsbewoners
waren boeren die hun grond buiten de stad hadden met uitzondering van de echt grote
steden.
3. Veranderingen op sociaal terrein
De economische en demografische ontwikkelen hadden invloed op sociaal gebied.
Er ontstonden nieuwe rijken: mensen die zich op een of andere manier hebben
kunnen verrijken d.m.v. handelen, overstappen naar nieuwe productievere gewassen
Hierdoor kregen kleine boeren het moeilijker omdat zij zich geen opbrengst loze jaren
permitteren (olijfbomen en wijnstokken dragen eerst geen vrucht). Velen van hen
moesten lenen om hun graan opnieuw te zaaien waardoor zij in schuldgebondenheid
geraakten (konden de lening niet terugbetalen en hun lichaam diende als
onderpand).
4. Verandering op militair terrein
Oorlogvoering (meestal grensconflicten waarbij er werd geplunderd en 1 a 2 gevechten
werden geleverd) was in handel van de adel, in de loop van de AP ging deze monopolie
,verloren omdat rijken en grote boeren in staat waren zich te bewapenen (helm, borstpantser,
scheenbeschermers en speer en twee schilden). De soldaten werden Hoplieten genoemd
waarbij men geen paard bezat. De Hoplieten streden in falanx (i.t.t. de adel) waar het van
belang is dat deze gesloten zodat de achterkant beschermd bleef, dit grote solidariteit en een
samenhorigheidsgevoel. Vanaf de 7e (Sparta) en 8e (Athene) eeuw leverde ook de middenklasse
hoplieten.
5. Veranderingen op cultureel domein
In deze periode werd de basisi gelegd voor de Griekse schilder, bouw en beeldhouwkunst,
de literatuur, godsdienst en filosofie.
5.1. Het alfabet
De Grieken hebben in de 10e of 9e eeuw het alfabet van de Feniciërs overgenomen, de
precieze datum is onbekend. Een belangrijke vernieuwing is de toevoeging van klinkers aan
dit alfabet door de Grieken. Dit is ook overgenomen door de Romeinen en Etrusken en in de
versie van het Latijns alfabet vandaag nog gebruikt wordt om talloze talen mee te schrijven.
Het doel van de introductie van het alfabet is niet helemaal duidelijk.
5.2. De literatuur
De oudste geschriften zijn luisterliteratuur die werden voorgelezen en gememoriseerd
vandaar dat ze in poëzie zij geschreven, dit geld ook voor politieke pamfletten (Solomon) en
de werken v/d filosofen. De werken van Homerus waren ontzettend belangrijk voor de
Grieken, zijn epen waren als een bijbel en verplichte leerstof. Homerus beschrijft de wereld
v/d adel in de donkere eeuwen. Zijn weergave van de adellijke competitieve mentaliteit en de
voorstelling van Goden als antropomorfe wezen die ook volgens de aristocratie leefde is een
grote invloed op het Griekse denken. Zijn werk doet denken aan de Gilgames-epos: grote
epen, lange schriftelijke en mondelinge overlevering tot een compositie, mythisch verleden
met een historische kern met een hoofdrol voor heldendaden, avontuurlijke reizen en
eeuwige roem, direct contact tussen goden en mensen en horen tot de verplichte leerstof.
Hesiodus geeft ons inzicht in lagere klassen. Hij geeft ons een handleiding van het
boerenbedrijf, beschrijft de hardheid van het boerenbedrijf en hekelt de uitbuiting der edelen
die door omkoperij het recht verkrachten. Zij theogonie is belangrijk voor de Griekse goden
en hij vertelt iets over zijn eigen levensomstandigheden, maar veel persoonlijker was de
lyriek (korte gedichten over de gemoedstoestand van dichter en reflecties over de
maatschappij) van de 7e eeuw. In tegenstelling tot in het ONO vernoemen de auteurs hier
wel hun naam.
5.3. Beeldende kunst
Schilderkunst kennen we alleen v/d vazen, de Myceense fresco’s zijn verloren gegaan. In
Athene ontwikkelt zich in de 9e eeuw een nieuwe stijl: zigzaglijnen, swastika’s, gedestilleerde
mensfiguren. In Korinthe ontwikkelt zich de orientaliserende stijl onder invloed van het O
gekenmerkt door fabelachtige dieren, planten in het geel. In de 6 e eeuw kwam het zwart en
roodfiguratieve stijl op in Athene (Attische vazen). De beeldhouwkunst is sterk door Egypte
beïnvloedt, maar de Griekse originaliteit zorgde snel voor een nieuwe stijl
5.4. Bouwkunst
De meest imposante gebouwen waren de tempels (woonhuizen voor de goden).
Kenmerkend was het gebruik van Dorische, Ionische en Korinthische zuilen, de meeste
exemplaren hiervan zijn te vinden in Z-I.
, 5.5. Godsdienst
De G-godsdienst heeft een aantal eigenschappen die we ook bij oud oosterse godsdienst
tegenkomen;
Polytheïstisch
Antropomorfe goden
Geen officiële dogma’s (riten speelden een grote rol in het scheppen van een goede
verhouding tot de Goden).
Elke polis had haar beschermgod die zijn eigen Acropolis had
Hiernamaals is een schimmige en somber dodenrijk waar iedereen een triest lot had
Orfisme (Orpheus): scheiding tussen lichaam en ziel, lichaam is een kerker van de
ziel die zich voor de dood door de nodige reïncarneerde en reiniging aan het lichaam
kon ontsnappen dit beïnvloede Pythagoras en het Christendom
Er was een gelukzalig voortbestaan voor ingewijden in de mysteriën; Mythe van
Perpesone
De godenwereld in de polisreligie was vooral een creatie van de hand van Homerus; een
gesublimeerde aristocratische maatschappij. De goden waren grote, mooie sterke
onsterfelijke mannen en vrouwen met goede en slechte eigenschappen. In de Trojaanse
oorlog streden zij aan beide kanten mee. De belangrijkste goden waren Zeus (heiligdom in
Olympia, Hera (zijn vrouw), Athenea, Apollo (orakel van Delphi), Dionysus, … Goden konden
seks met mensen hebben, Hercules was zo’n product die vereerd werd om zijn 12 werken
waarmee hij de aarde een beter plek maakte voor de mens. Aan de theogonie van Hesiodus
hebben we het ontstaan van de Goden te danken die lijkt op deze van de Mesopotamiër,
Fenicische, … (zie pagina 85). In enkele domeinen onderscheidt de G-religie zich tot van de
Oud oosterse:
Griekse tempel heeft nooit een super centrale rol gespeeld
De Griekse tempel had geen tempeldomein van betekenis en geen preisterkaste die
de politiek kon beïnvloeden
De mythologische verhalen komen niet uit tempels
De tempels waren rijk aan schatten en vormden de noodreserve van de polis
5.6. Filosofie
In Ionië en in de G-kolonies in het westen kwamen in de 7e eeuw de natuurfilosofie op,
originele denkers die geen genoeg namen met de verklaringen van natuurgebeuren in de
mythes en door logisch te redenen de oerstof te vinden en hoe de veranderingen in de
natuur zich voltrekken. Deze denkers verwierpen de goden niet en stelden hun vondsten
naast de oude religieuze gewoonten of deze te combineren. xenophanes kwam tot de
monotheïstische theologie . de goden zijn volgens hem gewoon helpers en uitvoerders zijn
van de ene grote god en oefende kritiek uit op de platvloerse voorstelling van de Goden door
Homerus. Pas in de 5e eeuw zullen filosofen de Goden verwerpen (Anaxagoras en
Democritus; deeltjes die door de kosmos bestuurd worden). Pytagoras meende dat de
kosmos logisch was opgebouwd uit 7 sferen en door kennis van getallen en maten zouden
wij de kosmos kunnen doorgronden. De ziel was volgens hem iets dat zich vastlegde aan
een lichaam en bij de dood gewoon verhuisde. Hij wou niet alleen orde scheppen in de
studie van de natuur maar ook orde scheppen in de poleis van Z-I waar zij aan de macht zijn
geweest (orde der wijzen).
6. Verandering op politiek terrein