Samenvatting OMT II
Les 1: Introductie tot wetenschappelijk denken
Onderzoek produceren (= academische onderzoekers) of consumeren (= evidence based werken als
psycholoog). Voorbeeld belang van onderzoek:
• Facilitated communication treatment: tablet zorgt voor verbeterde communicatie → de
begeleider houdt de hand van de patiënt vast en zo wordt er gecommuniceerd via de tablet.
Na onderzoek bleek niet de patiënt gecommuniceerd te hebben
• Invloed van kleur: wie oefeningen maakt in een rood mapje maakt meer fouten dan mensen
die oefeningen maakten in een groen mapje (rood = gevaar, opletten)
Hoe werken wetenschappers?
• Empirie: wetenschappers verzamelen data via observatie/meetinstrumenten.
Wetenschappers proberen systematisch, nauwkeurig, repliceerbaar onderzoek te verrichten
• Testen theorieën: de theorie-datacyclus → theorie is nooit bewezen, kan alleen ondersteund
worden. Wanneer theorie en data niet overeenstemmen, is ofwel de theorie fout, ofwel is
het onderzoeksopzet slecht
➢ Vb: onderzoek van Harlow: onderzoek naar hechting → komt dat door voedsel
(cupboard theory) of door affectie (contact comfort theory). De aapjes zochten meer
contact met de warme pop die geen voedsel biedt → ondersteuning voor de contact
comfort theory. In de cyclus werden her 2 theorieën naast elkaar gezet → data
verzameld → conclusie
➢ Kenmerken van een goede theorie: ondersteund door data, falsifieerbaar (de
hypothese moet weerlegd kunnen worden) en parsimonie (als je 2 theorieën hebt
die een fenomeen even goed verklaren, dan is de eenvoudigste theorie de beste
• Fundamentele en toegepaste vragen worden beantwoord: 3 soorten onderzoek:
➢ Fundamenteel: wetenschap voor de wetenschap zonder rechtstreeks nut (=
essentieel voor toegepast onderzoek)
➢ Vertalend: klein praktisch nut (vb: welke soorten ingrepen kunnen nuttig zijn? =
breed, niet-specifiek)
➢ Toegepast: onderzoek voor praktisch nut, specifiek
• Wetenschap is continu in ontwikkeling: theorieën worden continu getest, aangepast, en
gefalsifieerd, wetenschappers zetten vervolgonderzoek op. Één onderzoek die een theorie
weerlegt is voldoende om de theorie te verlaten, er zijn veel studies nodig die een theorie
om de theorie te verfijnen. Halflife tijd: theorieën worden tegenwoordig sneller verworpen
dan vroeger
• Publicatie: onderzoek insturen naar een wetenschappelijk tijdschrift → editor leest artikel en
chat in of het artikel bij het tijdschrift past → doorsturen naar reviewers (= andere
wetenschappers die dat vakgebied kennen, gebeurt anoniem), zij doen aanbevelingen (pro’s
en contra’s) → reject, revise (je kan je artikel herwerken en opnieuw insturen) of accept.
• Communiceren naar het brede publiek via journalisten: artikels zijn vaak vertekend als ze in
de krant terechtkomen (onderzoek → persbericht → sexy titel)
1
,Bronnen van informatie: onderzoekers gebruiken een vergelijkingsgroep, controleren voor derde
variabelen en trachten informatie te evalueren zonder bias. Onderzoek is beter dan ervaring of
intuïtie.
Uitspraken gebeuren op basis van:
• Onderzoek: beter dan ervaringen.
• Autoriteit: vb: in de VS is er een grote anti-vaccinatiebeweging. Dat komt door een
onderzoek van een beroemde wetenschapper dat opgepikt is in de media (“vaccinaties
kunnen negatieve gevolgen hebben”. Een aantal zaken in dat onderzoek klopten echter niet
(bron van financiering was niet vermeld, dat was in dit geval een bedrijf dat vaccins
ontwikkelt (niet de vaccins die schadelijk werden bevonden, maar andere) →
belangenvermenging. Er was ook plagiaat aanwezig → artikel teruggetrokken
• Ervaringen: heeft geen vergelijkingsgroep, heeft derde variabelen (confounders):
➢ Vb: slechte dag op het werk, je komt thuis en speelt het spelletje Whack Your Boss
om te ontstressen. Je hebt geen vergelijkingsgroep dus je weet niet wat er gebeurt
als je iets anders/niet doet. Derde variabelen kunnen meespelen (vb
achtergrondmuziek ontspant i.p.v. het spelletje)
• Intuïtie: is biased door foute redeneringen:
➢ Goed verhaal: wat plausibel klinkt, ga je geloven
➢ Availability heuristic: als je een uitspraak doet, baseer je je op makkelijk beschikbare
info zoals recente gebeurtenissen
➢ Present/present bias: niet alle situaties worden bekeken
➢ Motivatie:
o Confirmation bias: je kiest info in lijn van wat je al denkt, van wat je wil
weten
o Confirmatory hypothesis testing: onderzoek zo verrichten dat ze je
hypothese bevestigen
o Bias blind spot: ik geloof dat het bestaat, maar zelf ervaar ik het zo niet
Wetenschappelijke bronnen bestaan in verschillende vormen:
• Empirische artikels in wetenschappelijke tijdschriften
• Review artikels gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften
• Boekhoofdstukken
• Wetenschappelijke boeken
➔ Niet-wetenschappelijk: boeken voor het brede publiek, wikipedia, populaire media
➔ Impactfactor: geeft weer hoe vaak een artikel uit een tijdschrift geciteerd werd. Hoe hoger
de impactfactor, hoe hoger aangeschreven het artikel
Structuur van wetenschappelijke artikels:
• Abstract
• Introductie
• Methode
• Resultaten
• Discussie
• Referenties
➔ Vorm van een zandloper: brede introductie, theorie → toespitsen op specifiek
probleem/hypothese (smal deel) → terug breder trekken naar discussie toe
2
, Les 2: Grondbeginselen van alle onderzoek
Onafhankelijk variabele = gemanipuleerd; afhankelijke variabele verandert naargelang de
manipulatie van de onafhankelijke.
3 soorten uitspraken:
• Over frequenties = beschrijvend onderzoek
• Over verbanden = correlationeel onderzoek
➢ Verband tussen 2 variabelen = negatief, positief, geen verband of curvilineair
➢ Getoond door correlatiecoëfficiënt (r): r = 0 → geen verband; r = 1 → perfect positief
verband
• Over causale verbanden = experimenteel onderzoek
4 aspecten van validiteit:
• Constructvaliditeit: hebben onderzoekers op een goeie manier gemeten/gemanipuleerd?
Zijn de variabelen een goede representatie voor het te meten construct?
• Externe validiteit: scoort goed als je een goeie steekproef hebt zodat de uitspraak
veralgemeenbaar is naar een populatie (let op: DE populatie bestaat niet!; populatie = vb alle
jongeren of alle Europese jongeren)
• Statistische validiteit: in welke mate ondersteunen de resultaten de conclusies van de
onderzoekers?
• Interne validiteit: in welke mate zijn er uitspraken over causale verbanden mogelijk? Dit is
vooral belangrijk bij experimenteel onderzoek
Validiteit bij uitspraken over frequenties:
• Constructvaliditeit belangrijk
• Externe validiteit is essentieel!
• Statistische validiteit gaat over de foutenmarge, de standaardmeetfout
• Interne validiteit bestaat niet
Validiteit bij uitspraken over verbanden:
• Constructvaliditeit van alle variabelen
• Statistische validiteit: hoe sterk is het verband? (effect size) en is het toeval of niet? (→
statistische significantie)
• Externe validiteit: is hier minder belangrijk
• Interne validiteit bestaat niet
Validiteit bij uitspraken over causale verbanden:
• Constructvaliditeit van alle variabelen
• Statistische validiteit: effect size en significantie
• Externe validiteit: meestal geen prioriteit
• Interne validiteit = prioriteit!
Voorwaarden voor uitspraken over causaliteit:
• Covariantie: aantonen dat er een verband is
➢ Spurious correlation: 2 variabelen met een ogenschijnlijk causaal verband, maar er is
er geen
3