Samenvatting: Publieke Financiën
Prof. André Decoster
Mededelingen
Jonas Vanderkelen = 1ste aanspreekpunt
Geen handboek ➔ Leerstof: Slides, nota’s + (V)-teksten
Lorenz-curve etc. moeten gekend zijn, maw basis van ‘Economische inleiding’ is basiskennis
Slides zijn voorlopig, dus laatste versie pas te bekijken tijdens blokperiode!
2de helft van november: Voorbeeldexamen (32 vragen)
2de helft van december: Leerstofoverzicht oplossingssleutel vh voorbeeldexamen
Examen
Ook gastlessen te kennen voor het examen
Meerkeuze met giscorrectie en 30 vragen
TOPIC 0: STUDIEWIJZER, INLEIDENDE LESSEN
0.0 Instap- of herhalingsles met Basisconcepten
DEEL 1: Voorkeurordening - Voorkeuren = Uitdrukking van subjectieve ‘waardering’
• Welvaartseconomie ➔ Gerelateerd aan welvaartsevaluatie
• Liberaal: Respecteren wat mensen zelf verkiezen, daar prioriteit aan geven
≠ paternalisme
= Individuele voorkeuren ➔ Voorkeuren afleiden uit keuzegedrag (voorkeuren + mogelijkheden)
• Vraagcurve is een negatief verband: Hoe hoger de prijs, hoe minder iets gevraagd wordt
o Negatief verband tss: Prijs en gevraagde hoeveelheid v/e goed
o Uitdrukking vd waarde die gehecht w aan een bepaald goed
• Voorkeuren vd consument komen neer op een ordening: Welke ‘bundel’ (= combi vn x en y) is
beter?
o Veronderstelling: Meer is beter ➔ Niet-verzadiging
o Veronderstelling van volledigheid ➔ Lost die van niet-verzadiging op!
▪ Indifferentiekromme van A = ‘even goed’
▪ ‘Hoeveel zou iemand bereid zijn op te geven vh budget vr Zalando om nog steeds
tevreden te zijn?’ – Zodat je nog NET indifferent bent!
• W bepaald door de voorkeuren en dus vr ied anders < Individuele keuze
• Meten vd voorkeur: Hoeveel wil ik opgeven vn ‘goed 2’/Toename vn
‘goed 1’ = Marginale substitutievoet ∆x2/∆x1
1
, • Marginale substitutievoet: Maatstaf vd voorkeuren
• Alle punten die indifferent zijn ➔ Indifferentiekromme
• Transitiviteit: Als B verkozen boven C en C verkozen boven A, dan ook B verkozen boven A
• Voorkeuren: Ordening weergegeven door nutsfunctie
o Weergegeven door een ‘ordening’
o Druk ‘bereidheid tot betalen’ uit vr ‘meer van’ een goed ➔ Marginale Substitutievoet
• De marginale substitutievoet is:
o Verhouding vd marginale nuttigheden
o Negatief (want de marginale nuttigheden zelf zijn positief door niet-verzadiging)
DEEL 2: Budgetbeperking - Mogelijkheden = Budgettering
• MAAR: Niet alles kan < Mogelijkhedenverzameling (nt enkel rekening houden met wat mensen
willen…)
• 1 belangrijk voorbeeld van mogelijkhedenverzameling
o Gegeven bedrag om te besteden (‘inkomen’)
o Positieve prijzen vd 2 goederen
• Leidt tot budgetverzameling: Alle bundels die binnen gegeven budget vallen
o Budget mag inkomen niet overschrijden…
▪ y: Inkomen
▪ p . x : Budget
• p: Prijs
• x: Hoeveelheid v/e bepaald goed (variabel)
o Vooral geïnteresseerd in bovengrens vd budgetverzameling: Budget zoveel mogelijk
uitputten!
o Intercept: Wat ik kan kopen (afh van y en prijs van goed 2), als ik niets van goed 1 koop
o Numéraire: Alle andere goederen uitdrukken in termen van 1 goed & we zetten prijs = 1
Prijsverandering
• Prijs w goedkoper, dan kan ik er meer van kopen ➔ Intercept nr rechts & helling w vlakker
o Mensen die op restaurant gaan, kunnen meer op restaurant gaan
o Mensen die niet op restaurant gaan, gn relevant verschil
• Prijs w duurder, dan kan ik er minder van kopen ➔ Intercept nr links & helling w steiler
• Relatieve prijs verandert (de helling)
Budgetverandering
• Overheid komt tss met inkomens- of budgetverhoging
• Evenwijdige verschuiving, want de relatieve prijs blijft onveranderd (de helling)
DEEL 3: De niet-verbeterbare keuze en karakterisering ervan - Keuze = Niet verbeterbare keuze
(ook wel ‘evenwicht’, ‘optimum’
• Voorkeuren en budgetbeperking leiden tot de keuze
• Gedrag verandert omdat keuze kan veranderd w, want mogelijkheden veranderen (prijzen,
voorkeuren…)
• Economische agent die vrij kan kiezen, zal die bundel kiezen, die op de hoogst mogelijke
indifferentiekromme ligt MAAR ook binnen de mogelijkhedenverzameling
• Om deze ‘beste keuze’ te karakteriseren, vertrekken we v/e willekeurige bundel
o Beste keuze: Bundel die zo goed mogelijk aan voorkeuzen doet, gegeven het budget
o A: Niet, want ligt niet in de ‘beter dan richting’ – Verbeterbare keuze (of ‘gn evenwicht’)
2
, ▪ Door weg te gaan uit A, kan ik een verbetering realiseren
▪ Wat het mij waard is, is méér dan wat ik er vr moet te betalen
▪ Zolang pijltje geel en pijltje grijs verschillende lengte hbb, is er verbeterbare keuze
o Groene oppervlak = Beter dan A
o E: Wel een evenwicht, niet-verbeterbare keuze
▪ Bereidheid tot betalen = de prijs
o Marginale verbetering = Raaklijn met de indifferentiekromme
DEEL 4: Interpretatie vd vraagcurve - Verandering in keuze
4.1 Als prijs verandert = Vraagcurve
• Waar het punt E1 exact ligt = arbitrair, want hangt af vd voorkeuren vd
consument/economische agent
• Prijsstijging = Welvaartsverlies ➔ Nutsniveau ligt lager (U1 < U0)
• Vraagcurve toont de (p,x)-combinaties die welvaartsoptimaliserend zijn
In elk punt vd vraagcurve geldt de karakterisering vd vrije keuze vd consument, namelijk:
De marginale bereidheid tot betalen = de prijs = de verhouding vd marginale nuttigheden
De marginale substitutievoet = de prijs = de verhouding vd marginale nuttigheden
• Totale bereidheid tot betalen = som vn alle marginale bereidheden tot betalen
• Vraagcurve:
o Drukt de marginale bereidheid tot betalen (MBB) uit
o Via nutsmaximering (= veronderstelling rationeel gedrag) vn economische agent
o = de uitdrukking vn voorkeuren, de basis vn welvaartsevaluatie
• Andere voorkeuren = Andere vraagcurve, andere welvaarstwaardering
• Andere beperking (prijzen, inkomen) ➔ Andere vraagcurve
4.2 Als inkomen verandert = Engelcurve
4.3 Als voorkeuren verandert
Conclusie: Vraagcurve is de uitdrukking vd voorkeuren en dat leidt tot de welvaartsevaluatie
- Vraag als uitdrukking vd bereidheid tot betalen
- Aanbod als uitdrukking vd marginale kosten
0.1 Inleiding: Onderwerp, aanpak lessenreeks
0.1 Teaser-les met kerncijfers over (Belgische) Publieke Financiën
Verplichte literatuur: 3 teksten (zie extra document)
▪ FPB: Federaal Planbureau
▪ Excel: Enkel te bekijken, niet verplicht
De opstap: Waarover gaat Publieke Financiën?
Alfred Marshall
- Be ‘greedy of facts’ ➔ Waarover spreken we? ➔ Onderwerp vd les
- Eerste persoon die ‘Vraag en Aanbod’ geïntroduceerd heeft
- ‘Facts in themselves teach nothing’
o Kader opzetten heeft weinig zin, als er niets te bestuderen valt
o Hoe spreken we over feiten? = Theorie
3
,(Summiere) Samenvatting van: Belangrijkste cijfers ivm overheid & belangrijkste ‘spelers’
3 vraagjes:
1) Van alle overheidsuitgaven bedragen minder dan 5% de rentelasten betaald door alle overheden
in België
600 miljard BBP (is iets minder dan 2% van BBP)
Is ongeveer 3,5% vd uitgaven
2) Het tekort op de rekeningen van alle overheden in België bedraagt: Tussen 20 en 30 miljard euro
3) De schuld van alle overheden in België bedraagt: Meer dan 600 miljard euro
105% vh BBP
!!! Let op het verschil tss tekort en schuld
- Tekort slaat op een (al dan niet lange) periode
- Schuld slaat nt op een periode, mr is op 1 moment in de tijd (= momentopname,
stokgrootheid/voorraadgrootheid/voorraadvariabele)
1. Omvang overheid
- Overheid is in moderne economieën een belangrijke speler
- Hoe belangrijk? Verschillende maatstaven, bijvoorbeeld:
1) Uitgaven overheid als % bbp (ook ‘overheidbeslag’ genoemd – zie Topic 2.1)
2) Nationale Rekeningen: Bevat ook ‘overheid’ als ‘institutionele sector’
• Nationale Rekeningen registreert alle transacties in een economie:
o Nationale Rekeningen < Sectorrekeningen < Jaarlijkse
gedetailleerde sectorrekeningen
o Economie wordt ingedeeld in institutionele sectoren
▪ S1: Sector 1 – Transacties volledige binnenlandse eco
➔ Het bbp = Toegevoegde waarde
▪ Sector 2 – Transacties buitenlandse eco
▪ Sector 13 – Rekeningen vd overheid
➔ Het deel vd toegevoegde waarde
gerealiseerd in overheidssector
Inkomsten komen uit overschot!
Tabel dia 12: Lastig te lezen, omdat middelen & bestedingen onder elkaar ipv naast elkaar
o Toegevoegde waarde in overheidssector
Grafiek dia 14: 15% bbp overheid, en waarom geen 50% ➔ Verrassend klein?
o “Overheidsbeslag meer dan de helft van onze economie” – zegt de media
o Antwoord: 15% is alleen de creatie vd toegevoegde waarde!
Toegevoegde waarde overheid
o Verwijst naar productie ‘publieke’ goederen (Topic 1.2)
o Te onderscheiden van elders gecreëerde toegevoegde waarde herverdelen
Uitgaven overheid bevatten: Uitgaven om toegevoegde waarde te creëren (zoals lonen en
wedden), uitgaven gerelateerd aan herverdeling, andere uitgaven…
Gevolg: Totale uitgaven groter dan toegevoegde waarde overheid = OVERHEIDSBESLAG
(Topic 2.1)
Tabel DIA 16: Uitgaven in % bbp; 2021 < Deze zijn gelijk aan 53,5% én dus niet meer die 15%
- Dit is tamelijk hoog, mr zeer laag is ook niet altijd beter
4
,2. Uitgaven overheid (Taken)
- Uitgaven < Een uiting van antwoord op: ‘Wat moet overheid doen?’
- Richard Musgrave (1910-2007) onderscheidt 3 taken in “The Theory of Public Finance: A
Study in Public Economy” (1959)
1) Allocatieve functies (corrigeren marktfalingen)
▪ Overheid doet zijn best om Pareto-grens te bereiken
▪ Overheid wil markt verbeteren
▪ Zie Topic 1.2 & 1.3
2) Herverdelingsfunctie
▪ Als je markt laat doen, zal dit evalueren tot een SL die zichzelf wil verbeteren
en in evenwicht houden
▪ Zie Topic 1.4
3) Macro-economische stabilisatie-functie
▪ Voorbeeld: Als overheid niet was tussengekomen tijdens de Covidcrisis, was
de economie na zo’n schok in elkaar geschokt
▪ Zie Topic 4
o Musgrave: Eerste Gaston Eyskensleerstoel (1977)
- Uitdaging: Taken linken aan uitgavenposten, want is niet 1-op-1
o Beloning werknemers, sociale uitkeringen, Corona-uitgaven, allocatie, herverdeling
(deels), stabilisatie…
Grafiek dia 18: Onderverdeling vd uitgaven
- Sociale uitkeringen: Allocatie - Kapitaaluitgaven
- Beloning vd werknemers: Publieke - Rentelasten: Interest
goederen
Grafiek dia 19: Structuur sociale uitkeringen, België 2022
- Werkloosheid: Tamelijk onbelangrijk deel van de uitgaven
- Grootste uitgaven = Geneeskundige verzorging en pensioenen
3. Inkomsten (Belastingen)
- Overheid heeft inkomsten nodig om de 3 taken te financieren
- Haalt die in hoofdzaak binnen via belastigen (zie Topic 3)
- Verschillen naar belastbare grondslag en tariefstructuur:
o Inkomen ➔ Personenbelasting
o Winst vennootschappen ➔ Vennootschapsbelasting
o Consumptie (of uitgaven) ➔ BTW, accijnzen…
o Arbeidsinkomen ➔ Sociale bijdragen (parafiscaliteit)
o Transacties ➔ Registratierechten, erfenisbelasting…
(zie Topic 3.1: Beschrijving Belgisch belastingsysteem)
Grafiek dia 21: Inkomsten – Verschillende belastingen in % totale ontvangsten
- Omvang belastingen (of inkomsten) vaak uitgedrukt als ‘belastingdruk’
- Meerdere maatstaven (met vaak spraakverwarring tot gevolg):
o Alle inkomsten gedeeld door bbp (de meest ruime belastbare basis)
o Specifieke belasting gedeeld door bijhorende belastbare basis
▪ Macro (uit Nationale Rekeningen)
▪ Micro (voor één belastingplichtige)
- Maatstaf 1: Inkomsten in % vh bbp
- Had België dan niet “hoogste belastingdruk ter wereld”?
5
, - Uitspraak is gebaseerd op maatstaf 2:
o OECD berekent jaarlijks belastingdruk vr “representatieve agenten”
o Bijvoorbeeld: Neem iemand die: Voltijds werkt, aan gemiddeld loon, alleenstaand is en
gn kinderen ten laste heeft
o Bereken vr dit specifiek geval (= micro) belastingen en sociale bijdragen
o Vergelijk over landen → Jaarlijkse OECD-publicatie ‘Taxing Wages’
▪ In deze ranking staat België ‘op kop’
▪ Enkel op arbeid, afh van specifieke situatie
▪ Betreft gemiddelde druk
▪ Zie Topc 3.1 t/m 3.4
4. Deficit, schuld (Uitgaven minus inkomsten = Saldo in % bbp; 2022)
- Verschil tss inkomen en uitgaven: Saldo
o Indien neagtief: Tekort/Deficit (zie Topic 4.1)
o Indien positief: Overschot
Grafiek dia 28: Congo doet het uitstekend, want inkomsten > uitgaven
- Saldo: Is dat nu veel? Hoe evolueert het?
5. Belangrijkste spelers - Welke overheid?
- Hierboven: Gezamenlijke overheid, maar overheid heeft meerder lagen:
o Centrale overheid (federaal)
o Regionale overheden (gewesten, gemeenschappen)
o Lokale overheden (gemeentes, provincies)
o Supra-nationale overheden (EU, Eurozone…)
- “Fiscal Federalism” bestudeert:
o Welke bevoegdheden bij welke overheden én hoe die te financieren
o Zie Topic 5.1 (theorie) & Topic 5.2 (Bijzondere Financieringswet)
- In België
o Entiteit I: Federale overheid en Sociale Zekerheid
o Entiteit II: Gemeenschappen en Gewesten, provincies en gemeentes
- Federaal, voornamelijk FOD’s (Federale OverheidsDienst < Vroger: Ministerie)
o FOD ‘Begroting’ of FOD ‘Financiën’
▪ HRF: Hoge Raad van Financiën met 2 afdelingen: Afdeling
‘Financieringsbehoeften’ (over deficit en schuld) en afdeling ‘fiscaliteit’
o Tegenhangers op gewetselijk en gemeenschapsniveau
o Agentschap voor de Schuld
o Federaal Planbureau
▪ Maakt Economische Begroting op obv projecties met vnl macro-modellen
• Korte en middellange termijn (6j)
• Lange termijn (tot 2070)
▪ Publiceert analyses en onderzoeksrapporten
▪ Secretariaat vn Studiecommissie Vergrijzing (met jaarlijks rapport)
o Nationale Bank
▪ Huisvest het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) (samen met FPB)
▪ EconomischTijdschrift
▪ Jaarverslag: Hoofdstuk Overheidsfinanciën (H6) – zie verplichte lectuur (01)
o Andere: FOD Economie, Rekenhof, Sociale Partners (CRB, SERV)…
o Europese Unie, andere, landen…
6