Alle hoorcolleges en werkgroep vraagstukken uitgewerkt. Alles is teruggeluisterd en mee getypt. Waar nodig is extra informatie toegevoegd. De oude tentamenvragen die in de les aan bod kwamen zijn ook beantwoord en bijgevoegd.
Agenda
1. Introductie
2. Doelstelling en opbouw van het vak IB niet-winst
3. Hoorcollege over de grondslag en structuur van de Wet IB 2001 en de bronnen- en
boxensystematiek
4. (Groeps)opdracht: maken opdracht (oude tentamenvraag) met betrekking tot de structuur van
de Wet IB 2001 en de eigen woning regeling
5. Vooruitblik op week 2
De focus ligt vooral op kennis van de wet IB op het gebied van alles, behalve de winst uit onderneming.
Aan de andere kant wordt de nadruk ook gelegd op inzicht. Als het gaat om inzicht kijken we naar de
achterliggende gedachte van de wet en stellen we hierbij de ‘waarom vraag’. Op deze manier leer je
reflecteren op de keuzes van de wetgever.
Opbouw colleges
• Opbouw colleges: afwisseling hoorcollege / (groeps)opdrachten
• Oude tentamenvragen: dus gedurende de colleges al oefenen
Formeel is het college op maandag een hoor- en werk college. We kijken door de werkgroep, aan de
hand van een opdracht, naar gedachtegangen van verschillende studenten.
Plan van aanpak
1
,We kijken vandaag naar de structuur van IB, de bronnensystematiek en de eigen woning. In week 5 en
6 is loon aan de orde en in week 7 de Buitenlandse belastingplicht, dat staat dus verkeerd in de
planning.
• Opbouw tentamen (80 procent van eindcijfer):
Voorbeeld van een inzicht vraag:
“Geef van de volgende bepalingen uit de Wet inkomstenbelasting 2001 kort en bondig aan welk
misbruik of onbedoeld gebruik deze bepaling beoogt tegen te gaan.
Art. 4.13, lid 1, sub a, Wet IB 2001
Art. 4.17a, lid 1, sub a, Wet IB 2001”
Voorbeeld van een kennis vraag:
“Het kantoorpand wordt sinds 1 januari 2008 door Klaas verhuurd aan Scholten BV voor een huurprijs
van EUR 3.000 per maand. Een zakelijke huurprijs zou EUR 3.500 zijn geweest.
Wat zijn de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting bij Klaas van de verhuur aan Scholten
BV vanaf 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012?”
Er is een direct verband tussen de onderwerpen van de colleges en de onderwerpen op het tentamen.
Het tentamen zal dus voor ongeveer 25/30% zien op AB en loon nu aan beide onderwerpen 2 weken
besteed wordt.
• Tussentijdse paper (20 procent van eindcijfer):
Deze paper moet je in oktober inleveren. Dit is om de schrijfvaardigheid te oefenen en om mensen te
laten reflecteren op het recht.
Voorbeeld van een reflecterende opdracht:
“Schrijf met een betoog over het inkomenbegrip van de Wet inkomstenbelasting 2001. Voor dit betoog
dient de afscheidsrede van Rijkers als uitgangspunt te worden genomen. U kunt in het betoog (maar
hoeft niet) specifiek ingaan op een van de volgende onderwerpen.
• De door Rijkers in hoofdstuk VI genoemde ‘privileges’.
• De methodiek van Box 3.
• De door de Commissie Van Dijkhuizen voorgestelde maatregelen voor de AB-houder.
• De structurele maatregelen die Rijkers voorstelt in hoofdstuk X.
• De vraag of een modern inkomensbegrip kan zonder vermogenswinstbelasting.
• De betekenis van het realisatieprincipe voor het inkomensbegrip.”
De tentamenstof wordt aangeven in de studiewijzer. We werken vooral met het boek van Heithuis.
Jurisprudentie kan je vinden via Kluwer Navigator, middels de vunet website.
Algemene vragen
Waarom wordt er belasting geheven? Voor het financieren van publieke middelen zoals wegen en het
leger.
2
,Wat is belastingrecht? Belastingrecht is een beperking voor overheidsmacht, anders zouden zij ons
allerlei onevenredige verplichtingen kunnen opleggen.
Waar zou je de wet IB aan kunnen toetsen? Aan het draagkrachtbeginsel; je moet niet meer vragen
van iemand dan diegene kan dragen. Er wordt ook gekeken naar efficiëntie en effectiviteit. Tevens kan
je het toetsen aan het legaliteitsbeginsel; er kan alleen belasting worden geheven uit kracht van een
wet.
3. structuur wet IB
Subject: Wie is de belastingplichtigen ? = natuurlijke personen ex. art. 1.1 Wet IB 2001
Object: Wat is de heffingsgrondslag/ Wat is het object van heffing ? = het inkomen ex. art. 2.3 Wet IB
2001
Tarieven: Wat is het tarief ? = dit verschilt per box. Zie art. 2.7 Wet IB 2001 en vervolgens voor elke
box de verschillende tarieven:
• progressief belast inkomen in box 1 ex. art 2.10 IB
• Vast tarief van 25 % voor ab-inkomen in box 2 ex. art. 2.12 IB
• Vast tarief van 30% voor beleggingsinkomen in box 3 ex. art. 2.13.IB
De opbouw is in elke wet altijd: subject, object en tarief. Op het tentamen moet je aanvoelen of er
gevraagd wordt naar het subject of object.
Subjecten
Er wordt onderscheid gemaakt tussen binnen- en buitenlandsbelastingplichtigen als het gaat om het
subject. Binnenlandsbelastingplichtigen zijn natuurlijke personen die in Nederland wonen en
buitenlandsbelastingplichtigen zijn natuurlijke personen die niet in Nederland wonen, maar wel
inkomen uit Nederland genereren.
Binnenlands bel.pl Natuurlijke personen die in NL wonen
Buitenlands bel.pl. Natuurlijke personen die niet wonen in NL maar wel inkomen uit NL genereren
Of je binnen- of buitenlandsbelastingplichtig bent wordt dus bepaald aan de hand van je feitelijke
woonplaats. De feitelijke woonplaats van iemand wordt bepaald aan de hand van omstandigheden ex.
4 AWR. Wat ‘omstandigheden’ zijn is vrij onduidelijk en daarom is hier veel rechtspraak over ontstaan.
Welke omstandigheden kunnen de doorslag geven? Familie, werk of het adres waar je post op
ontvangt kunnen een aanwijzing zijn om aan te geven waar je woont. Over het algemeen wordt je
woonplaats bepaald door te kijken waar het middelpunt van je leven zich afspeelt.
Op de hoofdregel van 4 AWR bestaat een uitzondering, de fictieve woonplaats, in artikel 2.2 IB. In
artikel 2.2 IB staat dat iemand bij fictie in Nederland geacht wordt te wonen als iemand vertrokken is,
maar binnen één jaar weer terugkomt naar Nederland en in de tussenliggende periode nergens
gewoond heeft. Hier is vervolgens weer een uitzondering op, namelijk als een ander land acht dat die
persoon in dat land gewoond heeft.
Artikel 2.6 IB is de keuze regeling/30% regeling en is tevens een uitzondering op 4 AWR. Volgens dit
artikel kan iemand ervoor kiezen om als buitenlandsbelastingplichtige behandeld te worden, ook al
woont diegene in Nederland en zou diegene dus volgens 4 AWR in beginsel
binnenlandsbelastingplichtig zijn. Hier gaat het bijvoorbeeld om mensen met bijzondere kennis of
opleidingen die wij naar Nederland willen halen.
Het individu is het uitgangspunt in de wet IB 2001. Hier worden wel bepaalde uitzondering op gemaakt,
door soms te benaderen vanuit de partner i.v.m. het draagkrachtbeginsel. Een gezamenlijk huishouden
heeft namelijk bepaalde lasten minder, die andere huishoudens niet hebben. Vanwege het
3
, draagkrachtbeginsel vindt er dus soms een benadering plaats vanuit de partner. Dit is met name het
geval bij:
- Toerekening gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen ex. art. 2.17
- Partnervergoeding ex. art. 3.16
- Oudedagreserve/meewerkaftrek
- Eigen woning
Tevens is het van belang voor de anti-misbruikregelingen:
- Terbeschikkingstellingsregeling ex. art. 3.91/3.92
- Aanmerkelijk belang ex. art. 4.6
Wanneer is er sprake van een partner in de zin van IB?
Ex. artikel 5a AWR wordt als partner aangemerkt
• De echtgenoot
• Een ongehuwde meerderjarige persoon + notarieel
samenlevingsovereenkomst + ingeschreven op hetzelfde adres. Hier gaat het
dus om 3 voorwaarden.
In artikel 1.2 Wet IB 2001 wordt vervolgens een uitbreiding gemaakt op 5A AWR. Deze uitbreiding geldt
alleen voor de wet IB. Je kan dus alsnog partner zijn voor de wet IB, ondanks het feit dat je het via 5A
AWR niet bent, als je voldoet aan één van de sub-leden uit 1.2 IB.
Vooral 1.2 sub d IB is heel belangrijk; als je gezamenlijk een woning hebt en het is je hoofdverblijf dan
ben je partner van elkaar. Dit is geregeld nu je dan beide gebruik kan maken van de
hypotheekrenteaftrek.
Toerekening
Een natuurlijk persoon is in principe belastingplichtig voor het door haar/hem genoten inkomen ex.
2.17 lid 1 IB, maar soms heb je te maken met minderjarige kinderen of partners waarbij sprake is van
gemeenschappelijk inkomen.
Bij wie het inkomen bij dit soort bijzondere situaties in aanmerking moet worden genomen, is geregeld
in 2.15 IB voor inkomensbestanddelen van minderjarige kinderen en voor gemeenschappelijke
inkomensbestanddelen bij partners in 2.17 IB.
Inkomensbestanddelen van minderjarige kinderen worden toegerekend aan de hand van 2.15 IB, hier
gaan we nu verder niet op in. Wel gaan we kort in op artikel 2.17 lid 5 IB, welke ziet op toerekening
van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen.
In 2.17 lid 1 IB staat de hoofdregel die we al eerder zagen; de inkomensbestanddelen worden in
aanmerking genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze
drukken. Het genieten ziet in dit geval op inkomen en het drukken ziet op kosten. In 2.17 lid 2 tot en
met lid 5 IB staan bijzondere regels voor gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, gezamenlijke
grondslag voor sparen en beleggen en dividendbelasting.
Er zijn gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, waarbij je mag kiezen aan wie het wordt
toegerekend zolang het samen maar 100% is. Wat gemeenschappelijk inkomensbestanddelen zijn
staat in 2.17 lid 5 IB; inkomsten uit eigen woning, inkomen uit aanmerkelijk belang en
persoonsgebonden aftrek.
De hoofdregel is dus: je belast het bij degene die het heeft genoten, tenzij er sprake is van
gemeenschappelijk inkomensbestanddelen.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur laurabuwalda. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €10,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.