PUBLIEKE ECONOMIE
DEEL 1: DE CONSUMENT EN PRODUCENT
H1: DOEL ECONOMISCHE WETENSCHAP
1. Wat is ‘economie?’
Griekse woord voor “iemand die een huishouden leidt”.
Kan omschreven worden als de studie van het welvaartstreven van de mens welvaart moet eerst geproduceerd
worden voor men hiervan kan genieten.
Opgaven van welvaartstreven:
- Productie van goederen en diensten Dit wordt geconditioneerd door het politieke
- Deze verdelen over de gemeenschap en socio-economische systeem en beïnvloed
door de geldende maatschappelijke waarden
en machtsverhoudingen
Is een wetenschap die zich toelegt op het bestuderen van het keuzeprobleem beheerst politieke en
maatschappelijke leven.
2. Leven = “maken van keuzes”
Het economisch aspect van het handelen bestaat in het kiezen (op verschillende niveaus).
- Beslissingen in het huishouden Daarbij rekening houden
o Wie doet welke taken? met ieders capaciteiten,
o Schaarse middelen verdelen over de verschillende gezinsleden inspanningen en wensen
- Beslissingen in de samenleving
o Banen verdelen over mensen en land, gebouwen en machines
o Verdelen van producenten
3. Het keuzeprobleem
Probleem van de rationeel denkende en handelende mens.
- Afwegen voordelen – nadelen
- Afwegen kosten – baten
= “Homo economicus hypothese”: de mens is een economisch wezen, dat gericht is op de bevrediging van zijn
behoeften op een efficiënte en rationele wijze gaat zo beslissingen nemen.
3 kenmerken van het menselijk handelen:
- Autonomie van de individuele preferenties
- Bekwaamheid om coherente keuzes te maken (rationaliteit)
- Welbegrepen eigenbelang als drijfveer
= ”Het economische principe”: met de gegeven middelen een maximale behoeftebevrediging bereiken.
Weerslag op:
- Grote groepen
- De hele wereldbevolking Mensen denken hetzelfde
- Het dagelijkse leven
Praktijkvoorbeelden:
- Hoe ga je als student om met je zakgeld?
, - Hoe gaat een gezin om met zijn inkomen?
- Welke prioriteiten stelt de overheid: werkgelegenheid, onderwijs, veiligheid, mobiliteit..?
4. Inzicht in economische principes = belangrijk
Op privé én professioneel vlak.
Waarom?
- Om belangrijke beslissingen beter te kunnen nemen
- Om problemen in de wereld beter te kunnen
Wat als er geen overheid zou zijn? Wat als er geen sport meer zou zijn?
Overheid is belangrijk omdat er anders een nog grotere kloof zou zijn tussen armen en rijken (door betalen van
belastingen worden inkomsten verdeelt). Het zorgt ervoor dat we kunnen gaan sporten en naar school kunnen gaan.
Dit komt door de subsidies die de overheid bezit. Sport heeft ook een zeer grote economische impact aangezien bv.
Voetbal met evenementen etc. veel opbrengt.
Bv. Drugs legaliseren? Suikertaks? Pensioenrechten?
Bv.
- Wat is het gevolg wanneer de overheid de belastingen verhoogt ?
- Wat is het gevolg van de vergrijzing?
o Verhoudingen mensen die pensioen nodig hebben en mensen die werken veranderd overheid
moet zorgen dat hier weer wat evenwicht in komt
- Wat zijn de oorzaken van langdurige werkloosheid en wat kan de overheid, bedrijven hieraan doen?
o Kunnen nooit tot 0% komen
o Overheid zal hierop inspelen en ervoor zorgen dat wie lang werkloos is geholpen wordt om een
nieuwe job uit te oefenen
5. “Schaarstehypothese”
DUS doel economische wetenschap = studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp
van schaarse middelen “schaarstehypothese
- schaars: je kan niet alles kopen met je budget, betekend dat als het gratis zou aangeboden zijn het een
schaars product zou zijn
- Keuzeprobleem: elk individu, gezin, bedrijf, overheid wordt geconfronteerd met het maken van keuzes
o Allocatievraagstuk: aan wie gaan we wat toebedelen?
Bv. de overheid moet beslissen wat er met al het belastinggeld gaat gebeuren, subsidies voor
onderwijs, werkloosheidsuitkeringen, …
o Productie: wat, hoe, waar, wie?
- ! Economisch principe = met beschikbare middelen trachten maximale behoeftebevrediging te bereiken
5.1. Behoeften (subjectief)
Behoefte = het aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen
Primaire en niet-primaire
o Primair
Elementaire goederen
Basisbehoeften
2
, Bv. Voeding, kleding en huisvesting
o Secundair
Niet-noodzakelijk
Bv. Luxegoederen, reizen
Materiële (tastbaar) en immateriële
o Materieel/stoffelijk
tastbare goederen
Bv. Voedsel, auto’s, stoelen
o Immaterieel/ onstoffelijk
Dienstverlening
Bv. Zorg, onderwijs, ontspanning, geneeskundige verzorging
Individuele en collectieve
o Individueel
Eigen behoeften van de consument voorzien door commerciële bedrijven
Subjectief
o Collectief
Iedereen heeft deze behoeften maar kan dit niet individueel invullen
Bv. Onderwijs, wegen, bejaardenzorg, recreatiezones
5.2 Schaarse middelen
≠ zeldzaam
= middelen waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare zou overtreffen als het gratis ter beschikking stond.
Goederen en diensten zijn maar in beperkte mate beschikbaar. Schaarste wil zeggen dat de samenleving maar een
beperkt aantal bronnen heeft en daarom niet alle goederen en diensten kan produceren die mensen zouden willen
hebben.
Schaarsheid slaat niet op de hoeveelheid goederen & diensten maar op de beperktheid van ons inkomen.
Economie is dus de studie van de manier waarop de samenleving omgaat met zijn schaarse bronnen.
5.3 Keuzeprobleem
Mens tracht met de beschikbare middelen (goederen & diensten) een maximale behoeftebevrediging te bereiken.
Deze keuze is afhankelijk van het nut = economisch principe van de rationeel handelende mens.
6. Keuze tussen efficiëntie en rechtvaardigheid
Efficiëntie = samenleving haalt het maximale uit haar schaarse middelen ( Grootte van een taart).
Rechtvaardigheid = voordelen van deze bronnen worden eerlijk verdeeld onder de leden van die samenleving
( Verdeling van de taart).
Bv. Als de overheid de taart probeert in gelijke stukken te verdelen, wordt de taart kleiner WANT maatregelen die
gericht zijn op een eerlijkere verdeling van economische welvaart kunnen tegenstrijdig zijn.
Inkomensverdeling van de rijken ten gunste van de armen kan als gevolg hebben dat mensen minder
gaan werken en minder produceren
3
, Overheid kan niet aan ontwikkelingshulp uitgeven wat het aan defensie uitgeeft
Kiezen = verliezen.
Niets is gratis, er zijn altijd ergens opportuniteitskosten. Deze kosten bepaald het best mogelijke alternatief waaraan
men verzaakt door de productiemiddelen er niet voor aan te wenden.
H2: WELVAART EN WELZIJN
1. Welvaart
- “Mate waarin mensen met schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien”; “het ons zo comfortabel
mogelijk maken”
- Productiviteit zo hoog mogelijk
- Welvaart stijgt = schaarste neemt af
- Welvaart gaat niet enkel om veel geld maar ook over vrije tijd, kwaliteit van het leefmilieu, humanisering van
de arbeid
- Veel middelen zijn niet meer schaars, enorm keuzeprobleem
- Bv. Ontwikkelingslanden kunnen niet voorzien in elementaire behoeften zoals voedsel minimale welvaart
o Door verschil in productiviteit hoeveelheid producten en diensten die ieder uur door een
werknemer worden geproduceerd
2. Welzijn
- “Gevoel van welbehagen, bevrediging van belangen die niet bepaald worden door schaarse middelen”
- Niet omdat je in een villa woont dat je gelukkig bent
- Welzijn wordt gebouwd op welvaart
- Middelen: kosteloos en onbeperkt beschikbaar
- Bv. Lucht
3. Verband welzijn – welvaart
Gevoel van welzijn neemt toe met de welvaart, maar steeds minder en minder.
- iemand die arm is en meer welvaart kent, wordt daardoor snel gelukkiger
- iemand die al veel heeft, weinig of niet gelukkiger wordt
- Correlatie tussen welvaart en welzijn in westerse wereld heel zwak
H3: CETERIS PARIBUS CLAUSULE
= een welbepaald economisch verschijnsel bestuderen afhankelijk van 1 variabele, terwijl de andere factoren
constant worden verondersteld overige omstandigheden blijven gelijk
Bv. bij onderzoek naar samenhang tussen prijs en gevraagde hoeveelheid worden andere variabelen
constant verondersteld (prijs andere producten, individuele voorkeuren, inkomen).
Prijs van goed 1 en hoeveelheid van goed 1 (P1 ~ Q1) met prijs van goed 2 (P2) en inkomen (Y) en voorkeur
constant
P = Prijs; Q = hoeveelheid; Y = inkomen
4