GRONDWETTELIJKRECHT
Hoofdstuk 1: basisbeginselen van de Belgische staatsstructuur
Publiekrecht = al het recht dat te maken heeft met de overheid, het bestuur en de bevoegdheden van de overheid
dwingend recht: er mag niet vanaf geweken worden
Bv overheidsopdrachten, onteigeningsrecht, staatrecht
België ontstaan in 1830, daarvoor maakte België deel uit van Het verenigt Koninkrijk der Nederlanden. Waar
Nederlands de officiële landstaal was (behalve in het Zuiden, daar spraken ze Frans)
door Willem I : Nederlands werd het officieel taal, koos zelf voor de kerk
Opera in Brussel stomme van portici : ging over de opstanden in Spanje. Er begonnen kleine rellen, hierdoor
kwamen verschillende opstanden Belgische ontwendeling genoemd
04/10/1830 : onafhankelijkheid
10/11/1830 : parlement gekozen / nationaal congres
07/02/1831 : grondwet werd goedgekeurd (Juridat online codex)
Grondwet : fundamentele regels , kunnen ook gewijzigd worden
Hoofdregels die voor iedereen gelden ( ook de regering,…) afdwingbaar voor de rechter.
1.1 het beginsel van scheiding der machten
Eerst was er 1 persoon die alles besliste (Willem 1) dat wouden ze niet meer wat zorgde voor de scheiding van
de machten
De machten moeten elkaar controleren en in evenwicht houden (WM, UM, RM)
Wetgevende macht: Parlementen met Kamer, Senaat en koning art. 36 GW
Wetten maken, controle uitvoerende macht
Uitvoerende macht: Regering met de ministers en Koning art. 37 GW
Dagelijks bestuur van België
Rechterlijke macht: rechtbanken en hoven/rechtscolleges art. 40 GW
4DE MACHT = de pers
De scheiding der machten is niet absoluut, er zijn nog enkele manieren hoe de verschillende machten door elkaar
kunnen lopen
- verhouding tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht = de wetgevende macht maakt de
wetten en de uitvoerende macht voert deze uit, de koning als hoofd van de uitvoerende macht moet de
wetten van de wetgevende macht ondertekenen, er is controle van de wetgevende macht op de
uitvoerende macht
2. democratie
Art. 33 GW
= het volk heeft de macht, het volk beslist (door verkiezingen) de beslissingen worden niet genomen door het
volk zelf, maar door de verkozen volksvertegenwoordigers, de volksvertegenwoordigers vertegenwoordigen niet
enkel de kiezers, maar het hele volk = Representatieve democratie art. 42 GW
Kiesrecht is door de jaren sterk verandert
1830 cijnskiesrecht (hoe meer cijns je betaalde, hoe meer stemmen je had
1893 algemeen meervoudig stemrecht voor mannen vanaf de 25 jaar (hoe meer belasting je betaald, hoe
hoger je diploma is en hoe meer kinderen is meer stemmen
1919 algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen vanaf 21 jaar (verandert door de eerste wereldoorlog,
er werd geen onderscheid meer gemaakt tussen een man met veel geld en een met weinig geld)
1948 vrouwen kregen stemrecht
1881 stemrecht vanaf 18
1898 vreemdelingen stemrecht
2002 gelijkheid van geslachten, bij de kieslijst moeten de eerste 2 plaatsten een ander geslachten
1
, 2021 16 jaar voor Europese verkiezingen wordt voorgesteld, parlement moet het nog goedkeuren + de
opkomstplicht voor gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen zijn afgelast
2.2 rechtsstaat
= België moet de rechten van het volk respecteren en mag de regering zich niet boven de recht zetten, de rechten
moeten gerespecteerd worden. Rechtsregels gelen voor iedereen en moeten overeenkomen met het EVRM
de rechterlijke macht zorgt voor onpartijdigheid en onafhankelijkheid
Wanneer een burger zijn fundamentele rechten en of vrijheden geschonden worden, kunnen ze het geschil
voorleggen aan een objectief en onafhankelijk rechtscollege
3. België is een monarchie
= We hebben een koning aan het hoofd en de eerste geboren kind wordt de volgende troonopvolger, geen
geslachtbepalend Art. 85 GW
Salische wet: vrouwen mogen geen troonopvolger worden opgeheven in 1991
Art. 91 3de lid = Wanneer de koning de troon betreedt, legt hij de eed af in de Kamer van volksvertegenwoordigers
- de koning heeft een beperkte macht
Toegewezen bevoegdheden art. 105 GW
= hij beschikt enkel over de bevoegdheden die uitdrukkelijk door de grondwet aan hem zijn gewijd
Onschendbaar art. 88 GW
= de koning kan niet strafrechtelijk en burgerrechtelijk vervolg worden wanneer hij zijn functie
uitvoert (als hij geen koning meer is kan dat wel)
Onverantwoordelijk en onbekwaam art. 106 GW
= er is altijd een mede-handtekening nodig van 1 of meerdere ministers, anders geldt het niet, de
koning kan ook nooit gevraagd worden verantwoording af te leggen in de kamer
- de rol van de koning
= verpersoonlijkt de Belgische staat en de eenheid van ons land
= staatsbezoek naar het buitenland en ontvangt staatshoofden van andere landen
= regeringsvorming (de koning nodigt iemand uit en dan blijft dat binnen het koninklijk paleis en is
zwijgplicht (= collage singulier), de informateur neemt informatie voor de koning of er een
regeringsvorming nodig is (formateur helpt de regering te vormen)
= advies geven
4. België is een federale staat
Vroeger was België een eenheidsstaat/ unitaire staat met de machten centraal uitgeoefend, één nationaal
parlement en één nationale regering waarbij de politieke partijen op nationaal niveau georganiseerd
Vanaf 1970 zijn we deelgebieden gaan vormen (federaliseren)
Koningskwestie
Na WOII was Leopold III aan de macht, hij wou zich overgeven aan Duitsland
Daarom werd er een referendum/ volksraadpleging georganiseerd moet hij koning blijven of afgezet worden
Er was een heel groot verschil tussen het Noorden en Zuiden
Noorden = koningsgezind
Zuiden = niet koningsgezind
1960-1961: Maatregelen waarbij extra belastingen werden geheven en besparingsmaatregelen opgelegd dit
veroorzaakte stakingen, staking van 3 weken
Noorden: Had na die 3 weken zoiets van we zullen ons werk wel terug hervatten
Zuiden: Vakbondsleider Renard bleef doorgaan, wij stoppen niet met staken zonder dat wij een 40 uren week
hebben en dat wij uitbetaald worden. Toen viel op dat het Noorden en Zuiden een heel ander beleid hadden
2
,Daarna kwam er splitsing in het Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk gewest, die elk een eigen beleid gingen
uitstippelen.
1970 grondwetswijziging (HB. p29) Datums niet kennen enkel 1980 wel
Art. 3 GW: gewesten
Art. 5 GW: omschrijft welke provincies het Vlaams en het Waals gewest bevatten
Brussel is geen provincie, maar bestaat uit 19 gemeentes administratieve arrondissement rond BXL art. 6 GW
Het territorialiteitsbeginsel
= het grondgebied waar men zich bevindt is bepalend voor de taal ie door de overheid dient gesproken te worden.
Het beginsel staat los van de taal die je in je privéleven spreekt. Het gebruik van de taal is vrij, MAAR voor sommige
zaken kan het wel verplicht worden door de overheid Art. 30 GW
Coucke & Goethals verdachte voor roofmoord. De rechtszaak was in het Frans maar zij waren Nederlands en
konden zichzelf dus niet verdedigen en ze werden geëxecuteerd, kregen de doodstraf
Nederlandstalige hebben dus een taalstrijd gevoerd dat het Nederlands gelijk is aan het Frans
in het Vlaams gewest = Vlaams
Frans gewest = Frans
Duitstalig = Duits
2-talig
4.2 België omvat 4 taalgebieden = Art. 4 GW
Hierin geldt het territorialiteitsbeginsel: dat wilt zeggen dat men de taal spreekt van dat taalgebied bij bestuurszaken
(bv: stembrief in Vlaanderen wordt verstuurd in het Nederlands, in Brussel heb je de keuze)
Gemeentes rond Brussel zijn randgemeenten
Faciliteitengemeenten: gemeentes waarbij de inwonende de taal kiest, als de inwonende Frans spreekt aan het loket
moet de bediende ook Frans spreken
geldt enkel en alleen ten aanzien van de burger, geldt niet voor de overheid
Tussen overheden geldt de taal van het taalgebied!!!
Wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken = Art. 5 GW (Duitstalige gemeentes), Art. 6 GW (Brusselse
gemeentes) , Art. 7 GW (randgemeentes rond Brussel), Art. 8 GW (taalgrensgemeentes)
Gemeenten = Art. 2 GW
Hoofdstuk 2: de hiërarchie van de rechtsnormen
1.1 nationale regels
Er zijn federale regels en regels op gemeentelijl en gemeenschappelijk niveau opgemaakt door de wetgevende
macht
En dan zijn er uitvoeringsbesluiten (= besluiten maken zodat er een concrete toepassing van de wetgevende norm te
realiseren is) uitveterende macht
Dan zijn er nog regels op provinciaal en gemeentelijk niveau door de lokale besturen
1.2 internationale en supranationale regels
België sluit met andere deelstaten verdragen (= een overeenkomst tussen meerdere staten)
Bv het belastingverdrag tussen België en het Koninkrijk der Nederlanden
Er kunnen ook verdragen tussen internationale organisaties
Bv Het Europees verdrag van de rechten van de mens
3
, België is een lidstaat van Europa en is daarom gebonden aan 2 verdragen die de fundamenten van de unie
vastleggen
- het Verdrag betreffende de Europese Unie
- het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Er zijn ook veel rechtsregels van de Europese instellingen zelf die van toepassing zijn of een weerslag hebben binnen
de Belgische rechtsorde, deze binden rechtsnormen kunnen voorkomen in de vorm van;
- verordeningen
- richtlijnen
- besluiten
wordt supranationaal recht genoemd
2. de hiërarchie van de rechtsnormen
= een hogere norm krijgt voorrang op een lagere norm
2.1 Plaats van de rechtsregels in de hiërarchie van de rechtsnormen
gro
nd- Er hebben op Europees vlak 3 rechtscolleges voorrang
we op de grondwet
t
wetten, - Hof van Cassatie
decreten en - Grondwettelijk hof
ordonnanties - Raad van State
uitvoeringsbesluiten
De hiërarchie legt vast aan welke regels een overheid
zich moet houden, wanneer een overheid een regels
maakt moet deze de hogere regels respecteren.
provinciale regelelmenten een lagere regel mag niet in strijdt staan met een
hogere regel
gemeentelijke regelementen Rechters mogen een lagere regel enkel toepassen als
deze overeenkomt met de hogere regel
Rechter mag niet zomaar altijd zelf controleren of dat het geval is Grondwettelijk hof (toetst wetten en decreten
aan de grondwet)
Rechters zijn verplicht uitvoeringsbesluiten, provinciale en gemeentelijke regelementen buiten toepassing te laten
als deze niet in overeenstemming is met de hogere rechtsregels.
3. De grondwet als hoogste norm van in de hiërarchie van de rechtsnormen
EEN GRONDWET WIJZIGING TREEDT METEEN IN WERKING BIJ BEKENDMAKING
Grondwet = heeft de hoogste plaats in de hiërarchie van de interne rechtsorde, bepaald hoe ons land georganiseerd
is en waarborgt de fundamentele rechten en vrijheden van de inwonende
3.2 De inhoud van de Belgische grondwet
- basisbeginselen van onze staatstructuur (kan zowel expliciet als impliciet vermeld worden)
- bepaald welke instellingen de verschillende staatsmachten uitoefenen, de werking en hun onderlinge
relatie (WM, UM, RM)
- hoe de bevoegdheden verdeeld zijn over de federale overheid, de gemeenschappen, gewesten lokale
besturen, gemeenten en provincies
4