Terminologie
- Weg: geheel van de inrichting die het verkeer van de voetgangers,
voertuigen en dieren mogelijk moet maken.
o Weggebied: gedeelte van het openbaar domein, bestemd voor de
weg en zijn aanhorigheden.
o Wegbaan: bewerkt gedeelte van het weggebied, dat met grenzen
van het grondwerk overeenstemt.
o Wegplatform: gedeelte van de wegbaan, dat de rijbaan, de
verharde zijstroken en de wegbermen omvat.
o Talud: gedeelte van de wegbaan waarvan het oppervlak een
dwarshelling ≥ 16,67 % vertoont. (talud in ophoging en talud in
afgraving)
o Steunberm: gedeelte van de wegbaan, waarvan het oppervlak een
dwarshelling < 16,67 % vertoont.
- Rijbaan: verhard gedeelte van de kruin, bestemd voor het verkeer van
voertuigen.
o Rijstrook: strook van de rijbaan die voldoende breed is voor het
verkeer van één rij voertuigen.
o Spitsstrook: een extra rijstrook op de snelweg, die op drukke
momenten kan worden opengesteld voor het verkeer.
o Weefstrook: rijstrook die behoort tot die rijstroken in een weefvak
die minimaal vereist zijn om te kunnen weven.
o Railstrook: gedeelte van de rijbaan, dat door een spoorbaan wordt
ingenomen.
o Busstrook: rijstrook voorbehouden voor voertuigen van openbaar
vervoer, afgebakend met onderbroken strepen. (wordt aangeduid
met F17 borden)
o Fietssuggestiestrook: deel van de rijbaan dat aangeeft waar de
fietsers het best kan rijden.
o Verharde zijstrook: tegen de rijbaan aansluitend speciaal verhard
gedeelte van de kruin, bestemd voor het tijdelijk plaatsen van
voertuigen.
Pechstrook: de strook gelegen rechts van de rijbaan van de
autosnelweg of de autoweg, er mag enkel in bijzondere
gevallen of in geval van nood gereden worden of kortstondig
gestopt.
Parkeerstrook: verharde zijstrook bestemd voor het
parkeren van voertuigen.
Parkeerhaven: verharde zijstrook van beperkte lengte,
bestemd voor het parkeren van een klein aantal voertuigen.
Uitwijkplaats: verharde zijstrook van beperkte lengte,
bestemd voor voertuigen die voor een kort oponthoud
stilstaan.
Bijzondere overrijdbare bedding (BOB): gedeelte van de
verharde zijstrook, uitsluitend bestemd voor voertuigen van
, het openbaar vervoer en andere toegelaten voertuigen.
(wordt aangeduid met F18 borden)
- Wegberm: gedeelte van het wegplatform dat buiten de rijbanen ligt. Een
wegberm kan sloten en bijzonder ingerichte onderdelen bevatten.
o Middenberm: wegberm tussen de middelste rijbanen van een weg
met een even aantal rijbanen.
o Tussenberm: wegberm tussen twee rijbanen van een weg met
meer dan één rijbaan, de middenberm uitgezonderd.
o Buitenberm: wegberm tussen de grens van het wegplatform en de
buitengrens van de verharde zijstrook of van de rijbaan, als er geen
verharde zijstrook is.
o Zijberm: de verharde zijstrook en buitenberm samen.
- Veiligheidsstrook: zone waarin een voertuig dat van de rijbaan raakt, tot
stilstand kan komen.
o Redresseerstrook: een relatief smalle (semi)verharde strook naast
de rijbaan. Een bestuurder die met zijn voertuig van de rijbaan
raakt, krijgt binnen de redresseerstrook nog de kans om zijn traject
te corrigeren om zonder verdere gevolgen zijn weg voort te zetten.
o Stopstrook: Een deel van de (onverharde) berm. In deze strook zal
de bestuurder zich niet meer kunnen corrigeren, maar zou hij toch
nog zonder al te veel risico’s tot stilstand moeten kunnen komen.
Indien de berm onverhard is, moet deze toch de nodige draagkracht
hebben om de kans op kantelen of rollen te verkleinen. Deze strook
moet zo veel mogelijk obstakelvrij gehouden worden.
- Ongelijkvloerse kruising: ongelijkgrondse kruising, een kruising
waarvan ten minste één van de takken één of meer andere takken op
ongelijk niveau kruist.
- Knooppunt: verkeerswisselaar, een verkeerswisselaar is een
ongelijkvloerse kruising van autosnelwegen waartussen uitwisseling
mogelijk is.
- Aansluitingscomplex: op- en afrittencomplex, een ongelijkvloerse
kruising die de uitwisseling tussen verkeer op het autosnelwegennet en
het onderliggend wegennetwerk regelt.
- Rotonde: weg waarop het verkeer in één richting geschiedt rond een
aangelegd middeneilanden gesignaleerd met verkeersborden D5 en
waarvan de toegangswegen voorzien zijn van verkeersborden B1 of B5.
- Kruispunt met voorrangsregeling: een kruispunt van twee of meer
wegen waar door middel van verkeersborden betreffende de voorrang is
geregeld welke bestuurder voorrang heeft.
- Verkeerslichtengeregeld kruispunt: een kruispunt waar door middel
van driekleurige verkeerslichten (VRI) is geregeld welke bestuurder
voorrang heeft.
,- Sloot / gracht: onderdeel van de weg- of steunberm, gevormd door een
open sleuf die bestemd is om water op te vangen en af te voeren. ≠
waterloop
- Kantopsluiting: langs de rand van een verharding gelegen constructie in
het wegoppervlak.
o Trottoirband: kantopsluiting bestemd om de rand van de
verharding te beschermen en te versterken.
o Kantstrook: kantopsluiting bestemd om de verharding steun te
geven.
o Watergreppel: kantopsluiting bestemd om water van de
verharding op te vangen en af te voeren. = Trottoirband
o Schampkant: kantopsluiting die zones van voertuigenverkeer
onderling of voertuigenzones van andere verkeerszones scheidt en
de overschrijding door voertuigen bemoeilijkt maar geen
voertuigkerende functie heeft.
- Afschermende constructie: lijn- of puntvormige constructie
geïnstalleerd langs de weg om een kerend vermogen te bieden aan een
dwalend voertuig.
- Geluidsscherm: een geluidswerende wandvormige constructie bestaande
uit een desgevallend geluidsisolerend materiaal en/of geluidsabsorberend
materiaal en voorzien van de nodige structuren om de bouwkundige
stabiliteit te verzekeren.
- Fietspad: gedeelte van het wegplatform, dat bestemd is voor fietsers en
bromfietsers en als zodanig aangeduid.
o Aanliggend fietspad: fietspad dat door middel van een visuele
scheiding is gescheiden van een naastliggende rijbaan, of geheel
verhoogd langs die rijbaan is gevoerd.
o Vrijliggend fietspad: fietspad dat hetzij parallel loopt met de
naastgelegen rijbaan en daarvan door middel van een zijberm wordt
gescheiden, hetzij een geheel eigen tracé vormt.
o Dubbelrichtingsfietspad: wanneer beide rijrichtingen
gesignaleerd worden op een fietspad spreekt men van een
tweerichtingsfietspad. Op een tweerichtingsfietspad moeten fietsers
elkaar zonder problemen kunnen kruisen.
o Enkelrichtingsfietspad: fietspad voor één rijrichting.
o Wordt op twee manieren aangeduid:
Verkeersbord D7 of D9
Wegmarkering
o Verschil tussen D9 en D10:
D9: fietspad gescheiden van het gedeelte
voor voetgangers en voetganger heeft
geen voorrang t.o.v. de fietser.
D10: gemengd verkeer en fietser heeft
geen voorrang t.o.v. de voetganger.
o Voetpad: gedeelte van de wegberm, bestemd voor voetgangers.
o Trottoir: verhoogd voetpad.
, o VOP: oversteekplaats voor voetgangers
- Verkeersgeleider: verkeerseiland bestemd om het verkeer te geleiden.
o Verkeersheuvel: verhoogd verkeerseiland.
o Vluchtheuvel: verkeersheuvel ten behoeve van voetganger.
- Ondergrond: de natuurlijke of behandelde grondmaterialen die ter
plaatse aanwezig of aangevoerd zijn na de uitvoering van het grondwerk,
en waarop het weglichaam ligt.
o Natuurlijke ondergrond: de ongeroerde grondmaterialen vóór de
uitvoering van het grondwerk.
o Verbeterde ondergrond of aardebaan: bovenste laag van de
ondergrond, bestaande uit geselecteerde materialen of
verwezenlijkt door middel van een speciale behandeling om de
grond te verbeteren.
o Baanbed: gedeelte van het grondoppervlak onder de verharde
gedeelten van de weg.
o Maaiveld: oppervlak van de natuurlijke ondergrond.
- Uitgraving: verdieping van de natuurlijke ondergrond tot op het peil dat
nodig is om de weg aan te leggen.
- Bouwput: verdieping van de natuurlijke ondergrond, nodig voor het
bouwen van toebehoren.
- Sleuf: lijnvormige verdieping van de natuurlijke ondergrond, nodig voor
het leggen van leidingen.
- Zate van ophoging: gedeelte van de weg bestaande uit bewerkte
grondmaterialen, ter plaatse liggend of aangevoerd, tussen de uitgraving
(of de natuurlijke ondergrond als er geen uitgraving is) en de ophoging.
- Ophoging: gedeelte van de weg, bestaande uit aangevoerde
grondmaterialen, gespreid en verdicht, tussen de zate van de ophoging (of
de uitgraving als er geen zate is) en de aardebaan (of het grondoppervlak
als er geen aardebaan is).
- Weglichaam: baanlichaam (2) + bermlichaam (1) = lagen tussen het
grondoppervlak en het wegoppervlak
o Baanlichaam: lagen tussen het baanbed en het baanoppervlak
Functies: berijdbaarheid en gedeeltelijk de veiligheid en
comfort weggebruiker waarborgen, de penetratie van water
en de invloed van vorst voorkomen
o Bermlichaam: lagen van de niet-verharde gedeelten van de weg
tussen het grondoppervlak en het berm- of taludoppervlak
- Onderfundering (OF): gedeelte van het baanlichaam tussen baanbed en
fundering
- Fundering (F): gedeelte van baanlichaam tussen onderfundering (of
baanbed als er geen onderfundering is) en verharding