Uitgebreide samenvatting Klinische Psychologie 1; persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie, deel 3
Volledige samenvatting Saxion Psychopathologie Deel 2 - Leerjaar 2/Kwartiel 4
Samenvatting Klinische psychologie
Tout pour ce livre (24)
École, étude et sujet
Universiteit Utrecht (UU)
Psychologie
Klinische Psychologie (202000008)
Tous les documents sur ce sujet (65)
1
vérifier
Par: n_aimael • 1 mois de cela
Vendeur
S'abonner
crispijnaalberts
Avis reçus
Aperçu du contenu
Hoofdstuk 1 - Klinische psychologie en abnormaal gedrag
Vakgebied houdt zich bezig met gedrag dat afwijkt van de norm. Afwijkingen die negatieve
gevolgen hebben voor de persoon zelf of zijn omgeving. Zowel in de individuele als
relationele sfeer.
Zeven factoren van abnormaal gedrag
1. Persoonlijk lijden
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag: mate waarin het gedrag het dagelijks
functioneren en het welbevinden ondermijnt
3. Irrationeel en onbegrijpelijk
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend en onconventioneel
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel geeft (observer discomfort)
7. Overtreden van morele normen
Statistisch model
- Uitgangspunt: menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld
- Kritiek:
- Waar trek je de grens?
- Specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te
noemen, de ene stoornis is in statistisch opzicht abnormaler dan de andere
- Maakt geen onderscheid tussen afwijkingen met of zonder individueel lijden,
veel statistische abnormaliteiten zijn niet pathologisch
Medisch model
- Psychische stoornissen zijn vergelijkbaar met somatische ziekten en dus te beste te
verhelpen door onderliggende oorzaken te bestrijden
- Abnormaliteit bij patiënt → Diagnose door therapeut → Therapie → Genezing
- Kritiek: meeste stoornissen zijn afwijking van sociale/ethische norm en niet medische
afwijkingen. Werkt stigmatisering in de hand: labelling-theory, self-fulfilling prophecy
Onderwijsmodel
- Stoornissen ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen
- Persoonlijk probleem leerling → Bepaling leerdoel in overleg → Uitvoering
leerprogramma; leerling past verkregen kennis toe → Vermindering leerprobleem
- Vermijdt stigmatisering, actieve rol cliënt (eigen verantwoordelijkheid)
- Psychisch probleem zonder organische oorzaak wordt in het onderwijsmodel een
levensprobleem genoemd
,Hoofdstuk 2 - Neurobiologische benaderingen van psychopathologie
Concordantie: mate waarin eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt
Concordantie Coëfficiënt: tussen 0-1 -> hoe dichter bij 1, hoe meer het kenmerk wordt
verklaard door genen.
Diathese-stressmodel: vatbare personen die opgroeien in een negatieve omgeving hebben
meer kans op een negatieve uitkomst
Differential Susceptibility Theory: vatbare personen worden meer beïnvloed in zowel een
positieve als negatieve omgeving.
Kinderen met een moeilijk temperament (uitbundig reageren, slecht aanpassingsvermogen,
instabiele stemming) lopen risico op de ontwikkeling van gedragsproblemen. Een moeilijk
temperament werkt een bepaalde opvoedingsstijl in de hand waardoor de kans op
ongunstige ontwikkeling wordt vergroot.
Genotype kan de gevoeligheid voor omgevingsfactoren versterken/verminderen →
Mishandelde kinderen met minder MAO-A neurotransmitters vertonen minder vaak
antisociaal gedrag.
Factoren die synaptische overdracht beïnvloeden:
- Hoeveelheid neurotransmitters in de synapsspleet, hoeveelheid neurotransmitters
wordt beïnvloed door: 1. Productie presynaptisch neuron, 2. Katabolisme: chemische
afbraak door enzymen, 3. Heropname: heropname in de presynaps
- Blocking agents: chemische stoffen die voorkomen dat neurotransmitters het
postsynaptische neuron kunnen stimuleren.
- Remmende neuronen: kan afgifte presynaptische neuron remmen of gevoeligheid
van postsynaptisch neuron verminderen
- Neuronengevoeligheid: hogere gevoeligheid = sneller gestimuleerd
- Aantal receptoren op het postsynaptisch neuron: meer receptoren = gevoeliger
Amygdala betrokken bij emotionele valentie voor belangrijke gebeurtenissen. Hyperactief bij
mensen met depressie → gedrukte stemming.
Overactiviteit van de amygdala leidt tot arousal en angstgevoelens.
Problemen met emotieregulatie
- Externaliserende stoornissen: gebrek aan controle van emoties, agressie,
delinquentie, hyperactiviteit
- Internaliserende stoornissen: overcontrole van emoties, emoties naar binnen gericht,
onrust, depressie, angst en psychosomatische klachten
Emotieregulatie strategieën
- Selectie van de situatie (vermijden)
- Modificatie van de situatie (situatie veranderen door bijv. weg te gaan)
- Verandering in aandacht, selectieve aandacht richten weg van, of juist op, een
stimulus
- Herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal), emotionele toestand
wijzigen door de manier waarop we denken
- Expressie van emotie onderdrukken
Homotypische continuïteit: een bepaalde internaliserende stoornis het voortbestaan van
dezelfde stoornis
Heterotypische continuïteit: een bepaalde stoornis voorspelt een andere stoornis.
Hoofdstuk 3 - Leertheoretische benaderingen van psychopathologie
Thorndike, wet van het effect: gedrag dat tot beloning leidt zal in frequentie toenemen,
gedrag dat tot straf leidt zal in frequentie afnemen → Instrumentele (operante) conditionering
Instrumenteel/operante conditionering:
- Stimulus/Situatie (S) = de kooi
- Respons (R) = aan het touw trekken
- Outcome (O) = voedsel krijgen
Pavlov, neutrale stimulus opgevolgd door gevolgd, associatie van neutrale stimulus met
gevolg (acquisitie) → Klassieke conditionering
Klassieke conditionering:
- Onvoorwaardelijke prikkel (OP) = voedsel
- Onvoorwaardelijke respons (OR) = speeksel bij het zien van voedsel
- Voorwaardelijke prikkel (VP) = bel geluid
- Voorwaardelijke respons (VR) = speeksel na horen van bel
Stimulus-Respons leren: het leggen van een directe verbinding tussen de VP en VR
Stimulus-Stimulus leren: geconditioneerde respons wordt gemedieerd door een VP-OP
associatie
Leren = gedragsveranderingen van een organisme die het resultaat zijn van
regelmatigheden in de omgeving. Leren stelt in staat tot ontogenetische adaptatie:
aanpassing aan de omgeving tijdens de levensloop van één individu)
,Associatie = activatie van de ene mentale representatie naar de andere
Propositionele theorie: geen blinde associate tussen de bel en voedsel, maar een
propositionele hypothese ‘als ik de bel hoor, zal ik voedsel krijgen’.
Appetitieve (aangename) conditionering
- Craving en preoccupatie
- Klassieke conditionering: stimuli (VP) raken geassocieerd met de inname van het
product (OP) en/of de lichamelijke effecten (OR) ervan. De VP’s kunnen daardoor
craving naar het product (VR’s) gaan uitlokken.
- Instrumentele conditionering: consumptie van het product is instrumenteel gedrag dat
wordt beloond met positieve consequenties.
Instrumenteel gedrag staat onder invloed van twee systemen
1. Doelgericht gedrag: gedrag gebaseerd op associaties tussen responsen en
uitkomsten → Response-Outcome leren
2. Gewoontegedrag: gedrag gebaseerd op associaties tussen stimuli en responsen,
niet gemedieerd door de uitkomst van het gedrag → Stimulus-Response leren
In het begin is verslavingsgedrag doelgericht: de gebruiker is op zoek naar een prettige
uitkomst. Na herhaald gebruik komt het meer onder controle van omgevingsstimuli te staan.
De negatieve uitkomsten van het gebruik zullen dan geen invloed meer uitoefenen.
Pavloviaans-instrumentele transfer: klassieke conditionering vergroot de kans op gedrag dat
voortkomt uit instrumentele conditionering.
Drank kopen brengt aangename gevoelens met zich mee (instrumenteel)
Vermoeid voelen leidt tot drank kopen (klassiek) → Vermoeid thuiskomen vergroot de kans
op drank kopen.
Aversieve (onaangename) conditionering
- Little Albert experiment
- Neutrale prikkel geassocieerd met angstgevoelens na herhaaldelijke presentatie
Latente inhibitie: conditionering verloopt trager indien de VP (bel) vooraf enkele keren onder
OP (voedsel) is aangeboden.
Wanneer ratten 1 elektrische schok krijgen, vertonen ze matige schrik. Indien ze vooraf
meerdere opeenvolgende schokken hebben gekregen zullen ze na diezelfde schok heel erg
angstig zijn (anticipatie op komende schokken). Dit sensitisatie-experiment maakt duidelijk
hoe sommige mensen na een slechts matig aversieve gebeurtenis toch serieuze
angstklachten krijgen.
Aangeleerde hulpeloosheid: het niet voorkomen van aversieve prikkel omdat je vooraf
aangeleerd bent dat dat niet mogelijk is.
Inflatie-effect: reactie op de VP (bel) vergroot nadat de aversieve prikkel vergroot is. Ook als
de aversieve prikkel daarna afneemt blijft de schrikreactie vergroot.
,Tweefactorentheorie vermijding:
- Klassieke conditionering is verantwoordelijk voor het opwekken van angst
- Instrumentele conditionering is verantwoordelijk voor vermijdingsgedrag → gedrag
versterkt door afname van de angst
Blokkeringseffect: allergische reactie op melk, melk drinken en koekje eten → je verwacht
allergische reactie op melk dus je leert niks over je reactie op het eten van het koekje
Regulatie van dergelijke voorspellingsfouten is belangrijk bij het identificeren van uitlokkende
factoren. Onnodige vermijding dient voorkomen te worden.
Verassingshypothese: zolang een belangrijke OP onvoldoende voorspeld is zal het
leersysteem actief zoeken naar betere voorspellers
Extinctie: plotseling treedt de verwachte OP niet meer op, deze afwezigheid leidt tot
verrassing → Extinctieleren: het leren van de afwezigheid van een gebeurtenis. Storend
gedrag van een kind zal uitdoven wanneer het geen extra aandacht krijgt.
Bij volgehouden vermijding leiden extinctie-ervaringen niet tot uitdoving. Door de vermijding
is er geen mogelijkheid om te ervaren dat de OP niet zou opgetreden zijn zonder de
vermijding.
Exposure therapie: patiënten worden herhaaldelijk geconfronteerd met de VP (honden)
zonder dat de OP (aanval van hond) optreedt
Partiële bekrachtiging bij gokverslaving: geconditioneerd gedrag (blijven gokken) houdt
langer stand wanneer het minder vaak bekrachtigd is geweest
Evaluatieve conditionering: een stimulus die voorafgaat aan een aversie OP zal niet alleen
de OP voorspellen maar zelf ook een negatieve valentie krijgen.
Terugval: er treedt spontaan herstel op van het extinctie-effect → Uitdoving is een
voorbijgaand fenomeen. Extinctie is ook contextafhankelijk → nadelig voor therapie:
gunstige effecten kunnen beperkt blijven tot de context waarin therapie plaatsvindt.
Contraconditionering: VP niet alleen zonder OP aangeboden maar ook gekoppeld aan een
nieuwe OP met tegengestelde valentie. Zo leer je alcohol bijvoorbeeld associëren met iets
slechts.
Differential reinforcement of other behaviors: ander meer gewenst gedrag bekrachtigen →
beloningen in verslavingskliniek voor clean blijven
,Hoofdstuk 4 - Cognitieve benaderingen van psychopathologie
Cognitieve theorie: psychische stoornissen komen voort uit de wijze waarop mensen
informatie selecteren en verwerken
Stress Coping Theory:
- Eerste inschatting van mate van bedreiging potentiële stressfactor → Primary
appraisal
- Tweede beoordeling van mogelijkheden om de bedreiging succesvol te bestrijden →
Secondary appraisal
Schema: bevat gegeneraliseerde kennis over de wereld, over de persoon zelf, en de
interactie tussen personen en hun omgeving. Volgens de cognitieve psychologie sturen
schema’s de informatieverwerking van de hersenen. Aan de hand van schema’s bepalen we
de betekenis van informatie (interpretatie) en verwerken we informatie tot nieuwe
betekenissen (transformatie).
Impliciete kennis = kennis die niet in woorden omschreven kan worden
Expliciet = kennis die wel omschreven kan worden
Instandhouding van schema’s:
- Selectiebias, informatie die niet klopt met het schema wordt niet waargenomen
- Interpretatiebias, informatie die schema tegenspreekt opzij geschoven of
geïnterpreteerd op een manier waarop ze het schema bevestigen
- Schema’s roepen gedrag op waarnaar de persoon zich gaat gedragen, hierdoor kan
het tegendeel niet bewezen worden
- Schema’s vertekenen herinneringen, men herinnert zich makkelijker informatie die
klopt met het schema
Factoren die de verandering van schema’s beïnvloeden:
- Beschikbaarheid schema
- Kenmerken van disconfirmerende ervaring: persoonlijke en emotionele ervaringen
hebben een sterkere lading voor het ontstaan/veranderen van schema’s
Assimilatie: nieuwe informatie wordt vervormd naar het bestaande schema
Accommodatie: aanpassing van het schema zodat het past bij de nieuwe informatie
Aandachtsbias: wanneer de aandacht zich selectief richt op bepaalde aspecten van de
aangeboden informatie ten koste van andere aspecten. Angststoornis → selectieve
aandacht voor bedreigende stimuli
Beschikbaarheidsheuristiek: conclusies baseren op de beschikbaarheid van voorbeelden in
herinnering
,Representativiteitsheuristiek: in je oordeelsvorming laten leiden door de mate waarin je een
uitkomst representatief acht voor de oorzaak. Mensen zijn geneigd een oorzaak te zoeken
waarvan het verschijnsel een typische uitkomst is.
Geheugenbias: zaken die te maken hebben met de persoon zelf en een negatieve
emotionele lading hebben, worden gemakkelijker herinnerd.
Angststoornis: verwacht gevaar in de toekomst → aandachtsbias
Depressie: globaal negatieve herinneringen, focus op het verleden → geheugenbias
Hoofdstuk 5 - Psychoanalytische benaderingen van psychopathologie
Freud
- Lapsus: handeling die het doel niet bereikt vanwege invloed van het onbewuste
- Censuur: mechanisme dat verhindert dat bepaalde gevoelens en gedachten bewust
worden, persoon verdringt onbewuste gevoelens/gedachtes
Driften: Aangeboren, algemene menselijke behoeften -> seks en agressie
‘Object’: nodig om driftspanning te verminderen: een persoon of een deel daarvan (tepel,
duim) of ding (speen, knuffel, fles)
Overdracht: (non-verbale) houding van de patiënt tegenover de behandelaar
Tegenoverdracht: houding van de behandelaar tegenover de patiënt
Driftpsychologie van Freud
- Onbewuste innerlijke processen zijn vaak belangrijker dan feitelijke externe
gebeurtenissen
- Vroegkinderlijke seksualiteit
- Orale fase 0-1
- Anale fase 1-3
- Fallisch-oedipale fase 3-5, oedipuscomplex: kind houdt van de ouder met het
andere geslacht en is vijandig naar de andere ouder → pijnlijke werkelijkheid
ervaren dat de primaire gehechtheidspersonen samen een relatie hebben
waar het kind buiten valt
- Latentiefase vanaf 6 jaar, stilstand in de seksuele ontwikkeling, latentie
eindigt in de puberteit
, Ego: rationeel, bewust, medieert impulsen van Id en Superego
Id: impulsen (seks en agressie), onbewust,
Superego: morele waarden en idealen, geweten en zelfkritiek, internalisering van
verboden/geboden idealen van de ouders
Afweermechanismen gebruikt door het Ego in conflict met impulsen van het Id of eisen van
het Superego
- Regressie: terugval naar een eerder ontwikkelingsstadium
- Reactievorming: onacceptabele impuls wordt in zijn tegendeel omgezet
- Projectie: gevoelens die je zelf ontkent aan iemand anders toeschrijven
- Rationalisering: manier van zelfrechtvaardiging door je gedachten/gedrag logischer
of verstandiger voor te stellen
- Ontkenning: ontkennen van het probleem, terugnemen eerdere uitspraak
Objectrelatie Psychologie van Fairbairn
- Mensen zijn relationeel georiënteerd, relationele ervaringen in de kindertijd leggen de
basis voor innerlijke structuur (de objectrelaties)
- Compartimentalisatie volgens Klein: slechte en goede eigenschappen van elkaar
scheiden, aanvankelijk paranoïde-schizoïde positie door slechte moeder, gevolgd
door depressieve positie na realisatie dat slechte moeder 1 persoon is met goede en
slechte eigenschappen
- Separatie-individuatie theorie van Mahler
- Differentiatiefase → Stranger anxiety, 5 tot 10 maanden
- Practicing fase, ontwikkeling van motoriek leidt tot exploratie, 10 tot 15
maanden
- Rapprochement fase, kind ontdekt kwetsbaarheid → meer separation anxiety,
16 tot 24 maanden
- Objectconstantie ontstaat na 36 maanden, beeld van moeder verdwijnt niet
als zij fysiek afwezig is
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur crispijnaalberts. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.