KT5 Kwaliteit van zorg
Themaweek internationalisering
Verpleegkundige organisaties en hun doelen:
- V&VN: Onze beroepsgroepen in staat stellen hun beroep met trots, passie en
professioneel uit te oefenen.
- Europe; EFN: bevordering van de maatschappelijke en politieke positie van
verpleegkundigen.
- Global;
ICN: streeft naar de kwaliteitsvolle verpleegkundige zorg voor iedereen, een gezond
gezondheidsbeleid wereldwijd, de bevordering van verpleegkundige kennis en de
aanwezigheid wereldwijd van een gerespecteerd verpleegkundig beroep en competent en
tevreden verpleegkundig personeel.
STTI: Stigma Theta Tau International
WHO: wereldwijde aspecten van de gezondheidszorg in kaart brengen, activiteiten op het
gebied van de gezondheidszorg te coördineren en de gezondheid van de wereldbevolking
te bevorderen.
- ENSA: European nursing student Association.
Model van Leininger: het doel is om de wereld van de patiënt binnen te gaan en informatie
te verzamelen om historische en cultuurspecifieke zorg te kunnen bieden.
Het model bevat 7 factoren:
- Technologische factoren
Toegang tot informatietechnologieën, communicatiemiddelen, media en pers, elektronische
apparaten, gezondheidszorg.
- Religieuze en filosofische factoren
Religieuze praktijken, overleg met traditionele genezers, betekenis van het leven,
individuele kracht, geloof, spiritualiteit en gezondheid, persoonlijke waarden, normen en
religieuze overtuigingen, vrijheid van meningsuiting, sociale rollen, intra-institutionele
communicatie, prioriteiten en doelen.
- Familiale en sociale factoren
Samenstelling van familie, positie in de familie, waarden in de familie, rollen per leeftijd,
hoofd van het huishouden, ontwikkelingstaken, sociale status, sterfte van ouders,
vriendschappen, emotionele en seksuele relaties, sociale support, toegang tot cultuur, sport
en vrije tijd, migratie, sociale normen, toegang tot vervoer, geweld.
- Culturele waarden en opvattingen
Overtuigingen, verantwoordelijkheid voor gezondheid, volksgenezing, waarneming van
officiële zorginstellingen en specialisten, spiritualiteit en gezondheid, seksualiteit, ras en
etnische groep, attitude, gedrag, roken, alcohol, drugs, fysieke activiteit, veiligheid,
interesses, eten, hygiëne, wereldbeeld, vrije tijd.
- Politieke en wettelijke factoren
Overheidsbeleid, beveiliging, onderwijs, werk, vervoer, omgeving, toegang tot
gerechtigheid, burgerschap, politieke participatie, vrijheid van meningsuiting.
- Economische factoren
Informele baan, formele baan, inkomen, maatschappelijke klasse, materiële situatie,
werkomstandigheden, woonomstandigheden, toegang tot informatie, geweld op school,
aankoop van consumptiegoederen, levenskosten.
,- Scholings factoren
Kennis, toegang tot school, geletterdheid, lees en schrijfgewoontes, schooltype, toegang
tot informatie, geweld op school, problemen oplossen, aandacht.
Tuning project: wil de kwaliteit van de BAMA programma’s in Europa (her)ontwerpen,
ontwikkelen, implementeren, evalueren en verbeteren. Opleidingen moeten gelijkgesteld
worden in Europa, alle Europese bachelor diploma’s hebben niveau 6.
Model van Hofstede: het doel is om gedrag van een zorgvrager via 6 verschillende
dimensies te bekijken en dit gedrag vanuit een perspectief te begrijpen.
1. Machtsafstand
De gelijkwaardigheid tussen individuen in een samenleving. Minder machtige leden van
een instelling of organisatie verwachten en accepteren dat de macht ongelijk is verdeeld.
2. Individualisme
De mate waarin onderlinge afhankelijkheid binnen een maatschappij tot stand houd.
Individualistisch zorgt men voor zichzelf en alleen hun directe familie. Collectivistisch
behoort men tot groepen die voor elkaar zorgen in ruil voor loyaliteit.
3. Masculiniteit
Je onderzoekt wat iemand motiveert, de wil om de beste te zijn of houden van wat je doet.
4. Onzekerheidsvermijding
De manier waarop een gemeenschap omgaat met het feit dat de toekomst altijd onbekend
is.
5. Termijn denken
De tradities, normen en waarden van een samenleving. Het beschrijft hoe een
gemeenschap verbanden met het verleden behoudt met vooruitzicht op de toekomst.
6. Terughoudendheid
De mate waarin mensen proberen hun verlangen en impulsen te beheersen, en gaat
gepaard met de mate waarop er sociale controle binnen een samenleving is.
ICN: International Council of Nurses wordt beheerd door verpleegkundigen en werkt aan het
garanderen van kwaliteitsvolle verpleegkundige zorg voor iedereen. Een goed
gezondheidszorgbeleid wereldwijd is het doel, waarbij kennis van verpleegkundigen wordt
bevorderd en de wereldwijde aanwezigheid van een gerespecteerd verpleegkundig beroep
en een bekwaam en tevreden personeelsbestand aanwezig is.
Casus 1 ~ Anne
CGO
SAFE-model: een raamwerk voor grote organisaties waar veel teams werken aan meerdere
complexe producten in een steeds veranderende omgeving. Door het model kan een
organisatie snel reageren op veranderingen, efficiënt klantwaarde herkennen en de kwaliteit
van een altijd veranderend product verhogen.
Methodisch verpleegkundig handelen is het handelen volgens een vaste, weldoordachte
manier om daarbij op een zo effectief en efficiënt mogelijke manier het doel te bereiken. Het
methodisch handelen is een proces dat zowel handelen als denken omvat. Wanneer er
gesproken wordt van verpleegkundig redeneren hebben we het over het denkproces.
Borderline: een persoonlijkheidsstoornis met instabiliteit in interpersoonlijke relaties,
zelfbeeld en emoties. Het ontstaat vaak door een combinatie van erfelijke aanleg en
gebeurtenissen in de jeugd. Veel borderline-patiënten zijn in hun jeugd mishandeld,
misbruikt of verwaarloosd. Dit leidt tot een negatief zelfbeeld en kan het vertrouwen in
,anderen beschadigen, hierdoor is het voor deze mensen lastig om lange relaties te
onderhouden. Symptomen van borderline kunnen zijn:
- Problemen met regulatie van emoties
- Impulsiviteit
- Verwoede pogingen om feitelijke of vermeende verlating te voorkomen
- Suïcidale gedachten
- Moeilijkheden in relaties met anderen
Belangrijke aandachtspunten bij de zorgverlening aan mensen met BPS:
- Verantwoordelijkheid tonen en de patiënt motiveren om verantwoordelijkheid te nemen
voor het eigen gedrag.
- Actief zijn. Zo geef je vertrouwen dat je betrokken en geïnteresseerd blijft.
- Jezelf zijn in het contact, maar wel je professionele grenzen aangeven en bewaken.
- Steunen en perspectief bieden. Borderline patiënten kunnen verbetering verwachten
wanneer zij een actieve rol gaan aannemen.
- Bedachtzaam zijn. Verdraag de hevige emoties van patiënten en blijf reflecteren op
gevoelens door een houding van ‘niet weten’ aan te nemen.
- Betrek een patiënt bij de besluitvorming.
- Voorkom een dominante houding.
- Geef positieve feedback.
IHT: een Intensive Home Treatment voor iedereen die in een acute psychiatrische crisis
terechtkomt. Met IHT wordt, waar mogelijk, een psychiatrische opname voorkomen. Tijdens
een gesprek met een psychiater of verpleegkundig specialist en een sociaal psychiatrisch
verpleegkundige, wordt de crisissituatie beoordeeld en wordt een IHT-plan opgesteld. Hierin
staat welke zorg er wordt georganiseerd en aan welke hersteldoelen wordt gewerkt. De zorg
kan oplopen tot meerdere huisbezoeken per dag en de klachten worden regelmatig
afgenomen met een vragenlijst. De behandeling duurt maximaal 6 weken, daarna wordt de
zorg afgesloten of wordt iemand doorverwezen.
Stigmatisering: het proces waarbij mensen een groep met gemeenschappelijke en
afwijkende kenmerken en/of gedragingen labelt, veroordeelt of uitsluit.
Destigmatisering: Alles wat betrokkenen (GGZ, directe omgeving, patiënten zelf) kunnen
ondernemen om een stigma tegen te gaan.
AFPF
Preoperatieve zorg
De uitgebreidheid hangt af van de soort operatie, leeftijd en de aandoeningen van de
zorgvrager. Vaak krijgen mensen vooraf thuis een vragenlijst opgestuurd over medicatie. Bij
de anamnese is aandacht voor aandoeningen en operaties die de zorgvrager heeft of heeft
gehad. Ook allergieën en andere problemen rondom narcose of verdoving worden
besproken. Wanneer iemand anticoagulantia of trombocytenaggregatieremmers slikt, moet
dit soms stoppen voor de operatie omdat het invloed heeft op de bloedstolling.
Lichamelijk onderzoek bestaat uit het bepalen van de lengte, het gewicht, de bloeddruk en
de saturatie. Ook vindt auscultatie van hart en longen plaats. De mond wordt geïnspecteerd
om de ademweg te beoordelen voor eventuele beademing tijdens de operatie. De rug wordt
geïnspecteerd wanneer iemand een ruggenprik gaat krijgen. Op basis van bevindingen
wordt de zorgvrager ingedeeld in een klasse van de ASA-classificatie: Iemand komt in
klasse 1 als hij/zij gezond is, niet rookt en niet of minimaal alcohol gebruikt. Als iemand in
, het verleden een myocardinfarct heeft gehad, valt hij/zij onder klasse 3. Op basis van deze
classificatie, het soort operatie en het risico voor het hart wordt aanvullend onderzoek
gedaan. Bij bloedonderzoek wordt gekeken naar de stollingswaarde en de lever- en
nierfunctie. Verpleegkundige aandachtspunten:
- Spanning verminderen door voorlichting te geven over het verloop van de operatie.
- Nieuwe bevindingen kunnen plaatsvinden als nieuwe allergieën, nieuwe medicatie of
zelfmedicatie, die nog niet bekend waren bij de preoperatieve screening.
- Is iemand echt gestopt met bepaalde medicatie voor de operatie? Zo niet, overleg met arts.
- Preoperatieve controle van vitale functies.
- Nagaan of iemand nuchter is.
Pre-medicatie: Medicatie die iemand vlak voor de operatie krijgt.
Anesthesie: een verdoving waar meerdere vormen van zijn. De bedoeling is dat operaties
kunnen plaatsvinden zonder dat de zorgvrager pijn ervaart. Er zijn verschillende vormen:
Algehele anesthesie: hierbij is het hele lichaam verdoofd en is iemand buiten bewustzijn.
Narcose: Er wordt een middel toegediend waarmee tijdelijk het bewustzijn wordt verlaagd.
Algehele anesthesie wordt bij grote operaties gebruikt. Achteraf kan de zorgvrager zich niets
herinneren. Als pijnbestrijding worden vaak opioïden toegediend, daarnaast worden er ook
nog spierverslappers toegediend.
Bijwerkingen: slaperigheid, misselijkheid, braken en keelpijn door endotracheale tube.
Sedatie: Lichte vorm van algehele anesthesie waarbij benzodiazepine wordt gebruikt als
slaapmiddel, gecombineerd met pijnstilling. De zorgvrager maakt de operatie minder bewust
mee, maar ademt wel zelf.
Bijwerkingen: misselijkheid, braken, daling van saturatie en bloeddruk.
Regionale anesthesie: zenuwgeleiding wordt geblokkeerd, waardoor signalen niet meer bij
de hersenen aankomen en de zorgvrager geen pijn voelt. Vormen van regionale anesthesie:
Spinale anesthesie: via een ruggenprik wordt medicatie toegediend wat in de liquor
terechtkomt. Hierbij kunnen de benen tijdelijk niet gebruikt worden en is er geen pijn. De
zorgvrager is bij bewustzijn.
Epidurale anesthesie: via een slangetje wordt een ruggenprik ingebracht in de wervelkolom
langs de dura mater. Het slangetje ligt dus buiten het spinale kanaal waar het myelum zich
bevindt. Het doel is optimale pijnstilling na een operatie onder algehele anesthesie. Na het
wakker worden kunnen de benen wel bewogen worden. Deze vorm kan tot meerdere dagen
na de operatie worden gegeven.
Perifeer zenuwblok: verdovende medicatie wordt rondom de zenuwen geïnjecteerd. Vaak
wordt deze vorm gebruikt bij operatie aan armen, benen en schouders.
Bijwerkingen regionale anesthesie: bloeddrukdaling, daling hartfrequentie, krachtsverlies,
misselijkheid, slaperigheid, hoofdpijn, bloeding, infectie, zenuwschade. Hoofdpijn kan later
ontstaan door een lek van liquor uit het gaatje van de ruggenprik.
Lokale anesthesie: wordt gebruikt bij het verwijderen van een kleine tumor of het hechten
van een wond. Het gebied wordt dan plaatselijk verdoofd met een injectie, spray of zalf.