Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Schema's Internationaal Privaatrecht €6,26   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Schema's Internationaal Privaatrecht

1 vérifier
 55 vues  4 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Een schematisch overzicht van alle hoorcolleges, literatuur en jurisprudentie die is voorgeschreven voor het vak Internationaal Privaatrecht. Per onderwerp is een schema opgesteld om tentamenvragen makkelijk te kunnen beantwoorden. Zelf heb ik het vak in één keer gehaald met een 9.

Aperçu 6 sur 48  pages

  • 11 mars 2024
  • 48
  • 2023/2024
  • Resume

1  vérifier

review-writer-avatar

Par: bermall • 3 semaines de cela

avatar-seller
Internationaal privaatrecht – Schema’s

Hoorcollege 1, 2, 3: Inleiding in het IPR
Drie hoofdonderdelen van het IPR:
a. Internationaal bevoegdheidsrecht
a. Welke rechter is bevoegd?
b. Conflictenrecht
a. Wat is het toepasselijke recht?
c. Internationaal erkennings- en tenuitvoerleggingsrecht
a. Kan een buitenlands vonnis worden erkend?

Uitgangspunten van het IPR:
a. IPR is nationaal recht voor internationale gevallen
a. Afhankelijk van plaats en tijd
b. Gevaar: hinkende rechtsposities
b. Doel van het IPR is het zo doelmatig en rechtvaardig mogelijk reguleren van het internationale
rechtsverkeer.
a. Dit doen we op basis van onze eigen Nederlandse normen en waarden

Wanneer is IPR aan de orde?
a. Voorwaarde 1: rechtsverscheidenheid = verschil in rechtsstelsels
b. Voorwaarde 2: grensoverschrijdend rechtsverkeer waardoor een rechtsconflict ontstaat

Afbakening IPR:
a. De volgende categorieën behoren niet tot het IPR:
a. Interregionaal privaatrecht = tussen verschillende delen van het koninkrijk der
Nederlanden.
b. Intergentiel privaatrecht = tussen verschillende bevolkingsgroepen
c. Intertemporeel privaatrecht, rechtsvergelijking, eenvormig privaatrecht, volkenrecht,
vreemdelingenrecht, nationaliteitsrecht.

Geschiedenis van het conflictenrecht
a. Oude Griekenland; de eerste IPR theorie
a. Het personaliteitsbeginsel en territorialiteitsbeginsel waren belangrijk. Een persoon
werd onderworpen aan het recht van zijn geboorteplaats. De Griekse rechters pasten
enkel het eigen recht (lex fori) toe. Iedere persoon draagt zijn eigen recht met zich mee.
b. Het Romeinse recht;
a. Het ius gentium werd ontwikkeld. Dit gold voor alle burgers. Vreemdelingen werden
onderworpen aan dat recht, Romeinse burgers aan het ius civile. In 212 na Chr.
Verleende keizer Caracalla echter aan alle mannen in het Romeinse Rijk het volle
Romeinse burgerschap.
c. Vroege Middeleeuwen; 500 - 1000
a. Problemen werden via het personaliteitsbeginsel opgelost. Iedereen werd behandeld
volgens ‘zijn eigen recht’.
d. Late Middeleeuwen; ook wel de tijd van staten en steden 1270-1500
a. Er werden telkens meer wetten ontwikkeld (statuta). De eerste conflictenrechtelijke
theorie zag het licht omdat het handelsverkeer tussen verschillende stadsteden toenam.
De lex fori beheerst de gerechtelijke procedure. De lex rei sitae (wet van de ligging)
geldt voor de goederen en de wetten betreffende personen voor de burgers van de stad.
b. De statutenleer deed zijn intrede.
c. Uitgangspunt:
d. De interne rechtsregels (statuta)/het eigen materiële recht toepassen. Er werd gekeken
of deze regels ook buiten de eigen grenzen konden worden toegepast.

, De interne rechtsregels werden in klassen ingedeeld waaraan een toepassingsgebied
werd toegekend. Er werd onderscheid gemaakt tussen regels van personen, goederen en
vormenrecht:
i. Regels van personenrecht (statuta personalia) volgen de persoon;
1. Hierbij de strekking in aanmerking nemen. Een beschermende regel
volgt een persoon wel buiten de stadsgrenzen. Een nadelige regel volgt
een persoon niet buiten de grenzen.
ii. Regels van goederenrecht (statuta realia) zien op alle rechtsverhoudingen van
onroerende zaken gelegen binnen de territoriale grenzen van de staat. Roerende
zaken behoren tot de statuta personalia
iii. Regels van het vormenrecht (statuta mixa) bestrijken alle rechtshandelingen op
het grondgebied in die staat.
e. Franse statutisten;
a. Hanteerden de statutenleer en verfijnden de 3 klassen. Zij waren gefocust op de
methode, maar niet op de vraag waarom je buitenlands recht moet toepassen.
f. Hollandse statutisten;
a. Paulus Voet, Johannes Voet, Ulrik Uber en Rodenburg zijn Hollandse statutisten. Zij
namen het territoriale karakter als uitgangspunt.
b. Paulus Voet kwam tot het onderscheid van reële statuten en personele statuten en een
derde groep, de statuta mixta. Er moet gekeken worden of een wetsbepaling onder een
van die drie valt. Daarvoor moet allereerst worden gekeken naar het belangrijkste
onderwerp van de wetsbepaling. De bedoeling van de wetgever is beslissend.
i. Statuta realia: wetten die tegenover eenieder uitsluitend binnen de grenzen van
het eigen gebied gelden.
ii. Statuta personalia: wetten gelden t.a.v. eigen onderdanen.
iii. Statuta mixta: wetten die zowel binnen als buiten effect hebben.
iv. Het soevereiniteitsbeginsel staat voorop. Er is geen rechtsplicht om het recht
van andere staten te dulden, maar het is ex comitatae. Dit is een daad van
internationale welwillendheid. Toch gaat hij ook uit van gebondenheid van
landsrechters aan regels van vreemd recht. Volgens hem is de toepassing van
vreemd recht een kwestie van welwillendheid. Hiermee start langzaam de
ontworsteling van het idee dat conflictenrecht universeel moet zijn. Deze leer
heeft geen invloed op ons huidige IPR.
c. Johannes Voet nam de absolute soevereiniteit als uitganspunt. De rechter is volgens
Voet niet gebonden het recht van een ander, vreemd land toe te passen. De rechter kan
het wel op grond van de comitas toepassen. Dit is een soort gunst die staten over en
weer aan elkaar verlenen. Dit vloeit voort uit eigen belang.
d. Ulrik Huber: de comitas (het derde axioma)
i. Uitgangspunt is de territoriale werking van wetgeving. De wet van een lang kan
op zichzelf geen kracht hebben in een ander land.
ii. De comitas is daar juist een uitzondering op. Staten dulden wederzijds dat
vreemd recht op hun territoir geldt en bieden elkaar ‘de helpende hand’.
iii. Bindend volkenrecht. Het gaat niet meer om vrijwillige welwillendheid maar
om een internationale rechtsplicht.
iv. Grens van de rechtsplicht: daar waar de belangen van deze staat of haar
onderdanen door toepassing van dit vreemde recht worden geschaad.
g. Friedrich Carl Von Savigny;
a. Verwerpt het comitas-begrip en de gedachte dat de grondslag van het conflictenrecht is
gelegen in de afbakening van de soevereine rechten van staten.
b. Mensen in verschillende landen vormen één grote volkenrechtelijke gemeenschap.
c. Uitgangspunt: beginnen bij de abstracte internationale rechtsverhouding
i. Bij de abstracte rechtsverhouding zoeken waar het zwaartepunt hiervan ligt. De
inhoud, aard en strekking van het interne recht speelt hierbij geen rol.

, ii. Het nauwst verbonden recht wordt gevonden via een aanknopingsfactor, zoals
de woonplaats of ligging van goederen. Voor iedere verwijzingscategorie was
een eigen aanknopingsfactor. Dit is dus verwijzingsrecht.
iii. Hoogste doel: beslissingsharmonie. Alle rechters passen dezelfde
verwijzingsregel toe. Je komt dan altijd bij hetzelfde recht uit.
d. Kenmerken: Het conflictenrecht van hem werd gezien als indirect: want het geeft niet
zelf een regel, maar verwijst naar een rechtsstelsel die wel een regel geeft. Neutraal,
omdat alle rechtsstelsels op voet van gelijkwaardigheid voor toepassing op
internationale gevallen in aanmerking komen (maar eigenlijk kan dat niet gezegd
worden dat er geen voorkeur is voor eigen recht). Abstract, o.a. omdat er wordt
geabstraheerd van de uiteindelijke materiele oplossing. Ook vanwege regelblindheid:
de inhoud van de regels speelt geen rol bij wat wordt toegepast.
h. Nieuwe theorieën
a. Brainerd Currie: kijk vooral naar de bedoelingen van de wetgever, inhoud en strekking
van de rechtsregels om de toepassing te bepalen.
b. Robert Leflar: pas altijd het ‘beste’ recht toe.
c. Albert Ehrenzweig: de bevoegde rechter past altijd zijn eigen recht toe. Lex fori.

Algemene uitgangspunten ontwikkelingen
a. De statutenleer is lastig hanteerbaar omdat je telkens naar je eigen recht moet kijken en naar
wat de reikwijdte hiervan is. Dit werd vastgesteld aan de hand van de aard en strekking. Er was
een indeling gemaakt in klassen. Maar, wanneer het eigen recht geen toepassing gaf liep het
vast. Huber introduceerde de comitas (internationale rechtsplicht op basis van welwillendheid).
b. Von Savigny introduceerde de conflictenleer. Het uitgangspunt is de abstracte
rechtsverhouding. Het zwaartepunt van de rechtsverhouding moet worden vastgesteld aan de
hand van het beginsel van de nauwste verbondenheid.
a. Geen comitas; het privaatrecht in ieder land is min of meer hetzelfde. Men heeft
dezelfde ideeën over het recht en hebben dezelfde rechtsinstituten.

Huidige conflictenrecht in Nederland
1. Algemene uitgangspunten
a. Gevormd aan de hand van de leer van Von Savigny. Eigen verwijzingsregels in wetten/
verordeningen/verdragen en andere regelgeving. Het uitgangspunt is het vinden van het recht
dat het nauwst verbonden is met de desbetreffende rechtsverhouding.
b. Eenzijdige conflictsregel: geven aan wanneer het Nederlands recht van toepassing is. Het zijn
afbakeningsregels.
c. Meerzijdige conflictsregel: zien zowel op toepassing van het eigen Nederlandse recht als op
toepassing van buitenlands recht. Dit is het uitgangspunt in ons recht.
d. Waardeninstroom in conflictenregel:
a. Beschermen zwakkere partij (zoals bij kinderbescherming) = beschermingsbeginsel
b. Begunstigingsbeginsel (zoals bij alimentatie) = begunstigingsbeginsel
c. Partijen hebben meer vrijheid (zoals bij een rechtskeuze) = partijautonomie
e. Onderliggende beginsel: beginsel van de nauwste verbondenheid
a. ‘Zetel/zwaartepunt van de rechtsverhouding lokaliseren’
b. Art. 10:8 BW
c. Dit mag enkel op basis van objectieve factoren
d. De inhoud van het aangewezen recht of resultaat moet buiten toepassing blijven;
e. Er kan een exceptie worden toegepast - als de aanknopingswaarde van de
aanknopingsfactor sterk is afgenomen. In art. 10:8 BW is die exceptie opgenomen. De
exceptie mag niet worden misbruikt om tot toepassing van het recht van de rechter te
komen. Ook mag de exceptie niet worden toegepast als partijen een rechtskeuze hebben
uitgebracht.
f. Beschermingsbeginsel. De zwakke partij wordt beschermd door de verwijzingsregel.
Voorbeelden hiervan zijn de consument, de werknemer, kinderen.

, g. Begunstigingsbeginsel. Herkansingsfunctie waarbij het beginsel van de nauwste verbondenheid
wordt losgelaten. Voorbeelden hiervan zijn alimentatie.
h. Rechtskeuze. Partijen krijgen meer vrijheid, partijautonomie. Ook dit is een uitzondering op het
beginsel van de nauwste verbondenheid.
i. Lex causae: het op een rechtsverhouding als toepasselijk aangewezen recht.
j. Lex fori: het eigen recht
a. Art. 10:3 BW
k. Ambtshalve toepassing. Art. 10:2 BW stelt dat de rechter ambtshalve het IPR en het door die
regels aangewezen recht zal toepassen. Ook al hebben partijen er niet op gewezen dat het om
een internationaal geval gaat.
2. Verwijzingsregels
a. Structuur
a. Verwijzingscategorie = onderwerp
b. Een regel met een aanknopingsfactor = norm
c. Toepasselijke recht = gevolg
b. Verwijzingscategorie;
a. Denk aan de OD, verkeersongevallen, echtscheiding, overeenkomsten etc.
b. Kwalificatie van de categorie;
i. Moet je bij de kwalificatie van een rechtsverhouding rekening houden met
buitenlands IPR?
1. Lex causae: om te kwalificeren moet je rekening houden met het IPR
van het als toepasselijk aangewezen recht. Deze theorie van de
beslissingsharmonie wordt niet gebruikt omdat het leidt tot
cirkelredenering. Bijvoorbeeld: naar NL recht is iets een OD, naar
Frans recht een OVK. Verwijzing in het Frans recht naar Nederlands
recht, maar volgens NL recht is het weer een OD etc.
2. Rechtsvergelijking: raakpunten in rechtsstelsels vinden
3. Lex fori: kwalificeren aan de hand van het eigen recht. Dit is de
heersende leer in NL! Je bepaalt als land zelf welke onderwerpen tot
een bepaalde kwalificatie behoren, alvorens je bepaalt wat het
toepasselijke recht is.
ii. Hoofdregel: bij kwalificatie geen rekening houden met buitenlands IPR.
iii. Veel verordeningen en verdragen kennen autonome begrippen of geven een
opsomming van kwesties die onder het toepassingsbereik vallen (=secundaire
kwalificatie)
c. Aanknopingsfactoren;
a. Subjectieve aanknopingsfactoren;
i. Partijen hebben een vorm van partijautonomie en kunnen dus een keuze voor
een rechtsstelsel maken. Dit kan echter beperkt worden door de openbare orde.
Een rechtskeuze moet vlg. art. 10:10 BW uitdrukkelijk worden gedaan of
anderszins voldoende duidelijk blijken. De rechter mag een keuze niet
veronderstellen. Als het echter impliciet of stilzwijgend blijkt – kan het ook.
b. Objectie aanknopingsfactoren;
i. Getrapte verwijzingsregels = hiërarchische opsomming
ii. Facultatieve verwijzingsregels = niet dwingende opsomming
c. Aanknopingsfactoren familierecht;
d. Nationaliteit
i. Makkelijk vast te stellen, want iedereen heeft een bepaalde nationaliteit.
ii. De nationaliteit verandert niet snel, is vaak blijvend.
iii. De nationaliteit bepaalt deels je identiteit door de verbondenheid met dat land.
iv. Probleem: verwaterde nationaliteit
1. Nationaliteit moet op aanknopingswaarde worden getoetst. Dat heet
de realiteitstoets. Is aanknoping niet meer reëel, dan wordt
aangesloten op het land van de gewone verblijfplaats – waarmee wel
een band bestaat.

, Als een conflictregel berust op het beginsel van nauwste betrokkenheid
en de nationaliteit is aanknopingsfactor, dan vindt een toets op de
aanknopingswaarde plaats via artikel 10:8 lid 1 BW (algemene
exceptie). Kijk dus goed of een conflictregel is gebaseerd op het
beginsel van de nauwste verbondenheid.
v. Probleem: meerdere nationaliteiten
1. Per conflictregel wordt bepaald hoe moet worden omgegaan met een
dubbele nationaliteit. Soms moet er een effectiviteitstoets worden
aangelegd. Effectiviteitstoets: nationaliteiten afwegen en dan de
nauwst verbonden nationaliteit in aanmerking nemen.
e. Gewone verblijfsplaats
i. Het centrum van belangen. De gewone verblijfsplaats wordt bepaald aan de
hand van subjectieve en objectieve factoren:
1. Werk, kinderen, lidmaatschappen, bankrekening, boodschappen,
sociale kring, vermogen etc.
2. De duur(zaamheid) van het verblijf
3. De intentie (reden waarom je ergens verblijft)
ii. Als je dit als uitgangspunt neemt, kun je op iedereen binnen een land hetzelfde
recht toepassen. Je hoeft geen onderscheid te maken in nationaliteit.
iii. De Nederlandse rechter kan vaker Nederlands recht toepassen.
d. Het toepasselijke recht;
a. Beantwoording van voorvragen;
i. De leer van de zelfstandige aanknoping, art. 10:4 BW
ii. De eigen conflictregel beslist over zowel de voor- als de hoofdvraag. Zo beslist
de rechter op dezelfde wijze. Geen rekening houden met het buitenlands IPR
bij de beantwoording van een voorvraag.
iii. Voorbeeld: verdeling erfenis. Voorvragen zijn dan of er een geldig huwelijk is
en of de kinderen wel erfgenaam zijn.
b. Renvoi/Afstemming;
i. Art. 10:5 BW. Er wordt geen rekening gehouden met buitenlands IPR.
ii. Voorbeeld: het recht van land X verwijst naar het recht van land Y als
toepasselijke recht. Je kijkt dan niet meer naar het IPR (en de verwijzingsregels)
van dat land, maar past slechts het materiële recht van dat land toe.
iii. Uitzondering! Art. 34 Erfrechtverordening
iv. Nalatenschap X
c. Aanknopingsovermacht/Näberberechtigung/Retorsie;
i. Er kan een situatie ontstaan waarbij een vreemde rechtsorde het eigen
conflictenrecht ten koste van het Nederlandse conflictenrecht toepast op het in
dat land gelegen vermogen. Daar kun je eigenlijk niet echt ‘omheen’ dus dan
kun je compensatie vorderen, art. 10:47 BW.
ii. De buitenlandse rechter moet de macht hebben om de beslissing door te zetten.
Wat hier gebeurt wordt erkend dus daar kun je nadeelcompensatie voor vragen.
iii. Compensatie kan alleen ter gelegenheid van de vereffening en verdeling van de
Nederlandse boedel. De persoon die verrijkt is in het buitenland moet dus met
de verarmde persoon in de Nederlandse boedel zitten. Dit kan problemen
opleveren wanneer er volgens buitenlands recht andere personen erfgenamen
zijn dan naar Nederlands recht.
d. Moet de rechter het toepasselijke recht ambtshalve toepassen?
i. Art. 10:2 BW. De rechter past het recht ambtshalve toe.
ii. Hoger beroep? De conflictsregels zijn niet van openbare orde. De rechter zal
dus alleen toetsen wanneer er een grief is gewijd aan het toepasselijke recht.
iii. Cassatie? De HR mag enkel tot schending komen als er een klacht is.
iv. NB. Er geldt verschil bij rechtsmacht en het toepasselijke recht. Rechtsmacht
toets je wel ambtshalve als rechter – het toepasselijke recht enkel in eerste
aanleg.

, v. De rechter stelt zelf de inhoud van het buitenlandse recht ambtshalve vast.
Hierbij mag hij geen kwaliteitstoets aanleggen. Het buiten toepassing laten van
het als toepasselijk aangewezen recht kan slechts indien sprake is van strijd met
de openbare orde.
e. Doorbreken van het verwijzingsresultaat
a. Openbare orde. Art. 10:6 BW. Vreemd recht wordt niet toegepast, voor zover de
toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
i. Wat is openbare orde? Eigen definitie: fundamentele beginselen van onze
Nederlandse rechtsorde.
ii. Buitengrenscriterium: het gaat om strijdigheid met fundamentele beginselen
en grondslag van de rechtsorde met een zo’n absoluut karakter dat het in alle
gevallen buiten toepassing blijft. Denk dus aan grondrechten,
discriminatiebeginsel, kindhuwelijk etc.
1. Absolute werking
2. Voorbeeld: een regel in Iraans recht dat een vrouw geen recht heeft op
partneralimentatie als zij ongehoorzaam is geweest aan haar man. Dit
is in strijd met de gelijkheid tussen man en vrouw.
3. Ander voorbeeld: nabestaanden van MH17 dienen een schadeclaim in.
Oekraïens recht is hierop het toepasselijke recht. Dit recht kent een
regel die partners van hetzelfde geslacht uitsluit voor deze vorm van
schadevergoeding. Deze regel wordt buiten beschouwing gelaten en
opgevuld door Nederlands recht. Gelijkheid/geen discriminatie.
iii. Binnengrenscriterium: het vreemde recht is naar zijn inhoud aanvaardbaar,
maar blijft toch buiten toepassing als het in dat concrete geval leidt tot een
gevolg dat niet mag worden geduld. Dit heeft een relatief karakter.
1. Relatieve werking
2. Voorbeeld: erkenning van een tweede huwelijk. In beginsel kunnen
polygame huwelijken erkend worden. Alleen als er strijdigheid is met
de beginselen van het Nederlandse huwelijksrecht en als er voldoende
betrokkenheid is van de Nederlandse rechtssfeer, mag je erkenning
onthouden.
3. Ander voorbeeld: er kan geen vonnis in NL ten uitvoer worden gelegd
gelet op art. 431 Rv wat ertoe strekt om bestraffing als maatregel onder
te brengen bij het schadevergoedingsrecht.
4. Het criterium: is er voldoende verbondenheid met de Nederlandse
maatschappij?
iv. Leemte na toepassing van de openbare orde exceptie: opvullen met lex fori. Dit
volgt uit een arrest van de HR: Marokkaanse echtscheiding.
v. Terughoudende toepassing.
b. Voorrangsregels. Deze regels gaan voor het toepasselijke recht. Twee groepen:
i. Art. 10:7 BW
ii. Semi-publiekrechtelijke regels die ingrijpen in privaatrechtelijke belangen:
denk aan regels die arbeidskrachten beschermen, kartelrecht, milieurechtelijke
bepalingen.
iii. Semi-publiekrechtelijke regels die bepaalde groepen in de samenleving
beschermen: denk aan werknemers, consumenten, huurders etc.
iv. Vreemde voorrangsregels moeten ook worden betrokken als het geval nauw is
verbonden met dat andere land en het ook krachtens dat land een
voorrangsregel is. De rechter moet dat zelf beoordelen
v. Krimschatten à Het zwaarwegende openbare (culturele) belang van de Staat
Oekraïne vraagt om toepassing van art. 10:7 BW. Het regime van de
Museumwet is een voorrangsregel die hier toepassing claimt.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur sharrrr. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,26. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

64438 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,26  4x  vendu
  • (1)
  Ajouter