Al mijn aantekeningen van zowel de studietaken als de werkcolleges. Het gaat over de kenmerken van TOS. De literatuur voor de studietaken kwam voornamelijk uit "Handboek Taalontwikkelingsstoornissen". Good luck x
1B TAAL
Toetsing
❖ Presentatie (WC12)
❖ Kennistoets
Studietaak Hoorcollege 1
Handboek taalontwikkelingsstoornissen
Hoofdstuk 1: Taalontwikkelingsstoornissen
1.1 Terminologie taalontwikkelingsstoornissen
Kinderen met een TOS hebben een zwakke taalvaardigheid en moeite met taal in alle modaliteiten. Er
zijn veel verschillende benamingen voor de stoornis (ESM, SLI, SLCN, etc…). Er is wel belang voor het
consistent gebruik van één label. Dit draagt bij aan een grotere maatschappelijke bekendheid, betere
signalering en meer begrip van specifieke TOS.
Gerrits en Van Niel (2012, 2013) kwamen met de term ‘specifieke taalontwikkelingsstoornis’. In de
consensusstudie CATALISE kozen de professionals voor de term ‘developmental language disorder
(DLD)’, of in het Nederlands ‘taalontwikkelingsstoornis’. In 2014 zijn de zorg- en onderwijsinstellingen
voor kinderen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (ESM) ook overgestapt op het label TOS.
1.1.1 Definitie specifieke taalstoornissen
In vrijwel alle definities een specifieke TOS komen twee aspecten terug:
- Een achterstand in de taalverwerving
- Geen duidelijke verklaring voor de achterstand
De diagnose TOS wordt nu gesteld aan de hand van taaltesten, observaties en het klinisch oordeel. Bij
taaltests wordt als inclusiecriterium de standaarddeviatie van het normatieve gemiddelde gehanteerd:
een score van 1,0 tot 1,3 standaarddeviaties onder het gemiddelde is een inclusiecriterium voor de
diagnose van (specifieke) TOS en indicatie voor taaltherapie.
Het exclusiecriterium ‘normale’ non-verbale communicatie ligt onder vuur omdat er geen consensus is
over de selectiecriteria. Vaak wordt hiervoor een criterium van een non-verbaal IQ (NVIQ) van 85 of
hoger gebruikt. In Nederland is dit NVIQ>70. In de meta-analyse van Gallinat en Spaulding (2014)
kwamen verschillende argumenten tegen het gebruik van een IQ-criterium:
1. Het non-verbaal IQ daalt naarmate kinderen met een TOS ouder worden. (gemiddeld 8
quotiëntpunten lager dan gemiddeld)
2. Het hanteren van een discrepantiecriterium (cognitive referencing). Het NIVQ moet significant
hoger zijn dan de taalscores. Dit is onbetrouwbaar vanwege de eigenschappen van de
gestandaardiseerde tests. Ook is het onduidelijk welke tests je moet combineren.
,1.2 Classificatie van taalontwikkelingsstoornissen
Kinderen met TOS vormen een heterogene groep vanwege variatie in ernst van de taalachterstand in
bepaalde aspecten van de taalontwikkeling. Ook is er sprake van een dynamisch systeem omdat de
taalvaardigheid verandert naarmate het kind ouder wordt.
Er wordt uitgegaan van twee subgroepen (Leonard, 2014):
1. Kinderen met een taalproductiestoornis en een relatief goed taalbegrip
2. Kinderen met zowel taalproductie- als een taalbegripsstoornis
Soms is er een derde categorie: kinderen met een relatief geïsoleerde fonologische stoornis
Over een classificatie in gradaties van ernst van een TOS bestaat geen consensus. Uit studies blijkt dat
er geen empirische evidentie is voor de bruikbaarheid van testscores voor de classificatie van de ernst
van TOS. Daarnaast kunnen we ons afvragen over we de ernst kunnen bepalen met alleen een taaltest.
Externe factoren spelen ook een rol, hiervoor is de ICF lijst.
1.3 Prevalentie en incidentie
Het prevalentiecijfer (%) maakt duidelijk hoeveel mensen op een bepaald moment een bepaalde ziekte
of aandoening hebben. Voor TOS is het meest geciteerde prevalentiecijfer 7% onder vijfjarigen. Bij
jongens komt een TOS iets vaker voor (3:1).
1.4 Prognose
Door variatie in taalverwerving is het moeilijk om een TOS te kunnen signaleren op jonge leeftijd. Het is
daardoor belangrijk om een combinatie van mijlpalen mee te nemen in de beoordeling van
taalontwikkeling. Maar wanneer het kind een mijlpaal tijdig bereikt, betekent dat niet dat het kind geen
TOS kan hebben. Daarmee is de sensitiviteit van mijlpalen laag en moeten ze gecombineerd worden.
Late talkers zijn kinderen onder de twee jaar die laat zijn met het eerste woordje of tweewoorduitingen.
Het is soms beter om te wachten tot 3 of 4 jaar met een behandeling, maar dit sluit kinderen met een
TOS uit van een vroege behandeling. Vroege interventie is van belang voor de subgroep late talkers met
blijvende taalproblemen.
Sommige kinderen herstellen slechts schijnbaar: ze hebben geen opvallende taalproblemen meer, maar
ontwikkelen later wel leesproblemen. Dit kan komen door een zwakke taalaanleg die kan zorgen voor
vertragingen.
1.4.1 Risicofactoren
Risicofactoren zijn maar beperkt bruikbaar voor de signalering van TOS. De beste voorspeller voor
vroege taalvaardigheid was de vroege (12 mnd) communicatie van het kind zelf. Voor indicatie van
vroege interventie is het van belang om te kunnen voorspellen wanneer er een grotere kans is op
spontane inhaalslag of juist blijvende taalzwakte.
Risicofactoren hardnekkige TOS:
- Leeftijd ouder dan 4 jaar
- Mannelijk geslacht
- Familiegeschiedenis TOS of dyslexie
- Zwakke nonsenswoordenrepetitie van ouder
- Zwak taalbegrip (naast zwakke taalproductie)
- Achterstand in verschillende taalaspecten
, - Ernstige taalachterstand
Hoe ouder het kind, hoe kleiner de kans op herstel.
1.5 Impact van taalontwikkelingsstoornissen op ontwikkeling en welbevinden
TOS heeft een grote impact op de kwaliteit van het leven. Kinderen met TOS hebben vaak lees- en
leerproblemen waardoor ze minder succesvol zijn op school. Ook is het op sociaal-emotioneel gebied
moeilijker om te functioneren. Een vriendschap of relatie initiëren of onderhouden kost veel moeite. In
de adolescentie komen problemen in het sociale functioneren nog meer op de voorgrond te staan. Ook
heeft TOS veel impact op het emotioneel functioneren. Volwassenen met een TOS presteren minder
goed op economisch-maatschappelijk gebied, omdat ze minder vaak hun opleiding afmaken. TOS leidt
tot grote beperkingen voor de maatschappelijke participatie van het individu.
2.1 Kenmerken van taalontwikkelingsstoornissen bij baby’s en peuters (0-4 jaar)
Vandaag de dag gaan we uit van de usage-based theory (Tomasello, 2003): de motivatie tot
communicatie vormt de drijfveer voor taalontwikkeling. Daarnaast spelen de capaciteiten en
mogelijkheden van het kind een rol, evenals de invloeden vanuit de omgeving.
Het vroeg onderzoeken bij het vermoeden van TOS is belangrijk omdat taal sterk verweven is met andere
ontwikkelingsgebieden. Ook maakt het een effectieve behandeling mogelijk en helpt het bij het maken
van een schoolkeuze en het verkrijgen van de juiste begeleiding.
2.1.1 Taalontwikkelingsstoornissen bij baby’s
Taalgebruik
- Kinderen ontwikkelen in hun eerste levensjaar veel vaardigheden die nodig zijn voor de
taalverwerving, zoals interactie. Veel kinderen met contactproblemen hebben een TOS.
- Al vroeg in de ontwikkeling zijn er bij baby’s signalen van communicatieve actie te zien. Er is
reden tot zorg wanneer kinderen aan het einde van het eerste levensjaar niet duidelijk kunnen
maken wat ze willen.
Taalvorm (syntaxis, morfologie): receptief en productief
- Als aan het einde van het eerste levensjaar geen reacties op gesproken taal zijn waar te nemen
is er reden tot zorg.
- In het eerste levensjaar ontwikkelt de baby (taal)uitingsvormen die voorafgaan aan werkelijke
taalproductie: huilen, vocaliseren, vocaal spel, brabbelen
- Gestures vergemakkelijken de toegang tot het lexicon en de conceptuele planning van een
uiting. Dit zijn eerst vaak communicatieve gestures.
- Als baby’s aan het einde van hun eerste levensjaar geen gebruik maken van natuurlijke gebaren,
brabbelen of (proto)woorden is er reden tot zorg
Vroege klankproducties en brabbelen
- Bij baby’s die zich vaak verslikken, moeilijk kunnen zuigen en moeite hebben met verwerken van
niet helemaal vloeibaar voedsel, is er reden tot zorg.
2.1.2 Taalontwikkelingsstoornissen bij peuters
Wanneer onderzoek al voor het derde levensjaar plaatsvindt, bij herhaling wordt uitgevoerd en niet
gericht is op taal en spraak alleen, is het mogelijk de kinderen met een echte TOS al op 2-jarige leeftijd
op te sporen.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur imkevandenburg. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,46. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.