Deze samenvatting van de minor Ethiek en Recht in de gezondheidszorg bevat de
volgende literatuur:
WEEK 1
J Legemaate, G Widdershoven (red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom,
2016. Hoofdstuk 1: Een inleiding over de ethiek.
HAMJ ten Have, RHJ ter Meulen en E van Leeuwen, Medische ethiek, derde druk. Houten, Bohn Stafleu van
Loghum, 2009.
Hoofdstuk 1 Ethiek.
Hoofdstuk 2: Medische ethiek.
Hoofdstuk 3: Verantwoord medisch handelen.
TL Beauchamp, The ‘Four principles’ approach to health care ethics. Uit: RE Ashcroft e.a. (red) Principles of
Healthcare ethics, Londen, John Wiley & sons, 2007: 3-10.
I de Beaufort, MT Hilhorst, S van de Vathorst, S VanDamme, M Schermer (red). De Kwestie. Den Haag,
Lemma, 2011.
Hoofdstuk 11: Laat Ashley niet meer groeien.
T van Willigenburg, Reflective Equilibrium as a Method in Health Care Ethics. Uit: RE Ashcroft e.a. (red)
Principles of Healthcare ethics, Londen, John Wiley & sons, 2007: 207-213.
WEEK 2
J Legemaate, G Widdershoven (red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom,
2016.
Hoofdstuk 2: Een inleiding over het recht.
Hoofdstuk 3: De arts-patiëntrelatie.
I de Beaufort, MT Hilhorst, S van de Vathorst, S VanDamme, M. Schermer (red). De Kwestie. Den Haag,
Lemma, 2011.
Hoofdstuk 2: Het hellende vlak.
Hoofdstuk 8: Een casusbespreking geordend en goed laten verlopen.
Uit boek: ‘hoe schrijf ik een betoog’ par 5.1 en H 6.
Katja ten Cate: Meer ziektekostenpremie bij ongezond gedrag: geen goed idee; TGE jg 24, nr 2, 2014.
WEEK 3
J Legemaate, G Widdershoven (red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom,
2016.
Hoofdstuk 3, par 3.5 Modellen van de arts-patiëntrelatie.
Ezekiel, Emanuel, Emanuel: Four models of the Physician-patient relationship. JAMA, 1992.
I de Beaufort, MT Hilhorst, S van de Vathorst, S VanDamme, M Schermer (red). De Kwestie. Den Haag,
Lemma, 2011.
Hoofdstuk 32: Dat beslis ik zelf wel!
Hoofdstuk 35: Wils(on)bekwaam in de geriatrie.
WEEK 4
J Legemaate, G Widdershoven (red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom,
2016.
Hoofdstuk 12 Orgaandonatie en -transplantatie.
G Den Hartogh, ‘Afscheid van de vrijblijvendheid’, samenvatting beslissystemen voor orgaandonatie in ethisch
perspectief, uit Masterplan orgaandonatie , Coördinatiegroep orgaandonatie (advies aan VWS), 2008.
G Den Hartogh: Donatie bij leven, morele vragen. Uit Cahier Biomedische wetenschappen 2014.
WEEK 5
1
,J Legemaate, G Widdershoven (red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom,
2016. Hoofdstuk 8 Rond het levenseinde.
Schuklenk U en vd Vathorst S. Treatment resistent major depressive disorder and assisted dying. BMJ 2016.
Wijsbek H. Beoordeling ondraaglijk lijden bij euthanasieverzoek. NTvG 2016.
J Legemaate, G Widdershoven (red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom,
2016. Hoofdstuk 4: De wilsonbekwame patiënt.
WEEK 6 en 7
NRC artikel: Eerst een DNA test dan pas bevruchten.
Ethics Cie of Am Soc Reprod Med: preimplantation testing: an Ethics Commissie Opinion. Fertil Steril 2017.
Lindor N. ea Whole Genome Sequencing in Healthy People. Mayo Clin Proc. Jan 2017.
M Parker, The best possible child, Journal of Medical ethics 2006.
J Savulescu, In defense of procreative beneficence, Journal of medical ethics 2006.
J Thomson, A defense of abortion, Philosophy and public affairs, 1971.
J Harris, Enhancement is a moral duty. In: J Harris, Enhancing evolution. The ethical case for making better
people. Princeton, Princeton UP, 2007, pp19-35.
M Sandel, The case against perfection. Atlantic Monthly, april 2004.
J Glover, ‘Choosing Children’, Oxford, Clarendon Press, 2006.
Chapter one: Disability and genetic choice.
WEEK 8
J Legemaate, G Widdershoven(red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom,
2016: Hoofdstuk 9 Organisatie van zorg.
WEEK 9
J Legemaate, G Widdershoven(red) Basisboek Ethiek en Recht in de gezondheidszorg. Amsterdam, Boom, 2016
Hoofdstuk 5 Zorgverlening aan kinderen en jongeren, met uitzondering van par 5.5.
Proeftentamen staat op laatste blz. van de samenvatting.
Samenvatting - Ethiek en recht in de gezondheidszorg
2
,Week 1
Hoofdstuk 1: Een inleiding over ethiek (uit boek: Ethiek & Recht in de gezondheidszorg)
Ethiek is een discipline binnen de filosofie. Filosofie houdt zich bezig met de grondslagen van menselijk denken
en handelen.
» Theoretische filosofie: denken over handelen ten opzichte van de natuur.
» Praktische filosofie: denken over handelen op het gebied van de verhouding tussen mensen onderling en het
maatschappelijk leven. Ethiek is hier een vorm van.
Aristoteles (384 – 322 v. Chr):
Iedereen is in staat zich te zetten tot theoretische filosofie, maar praktische filosofie vereist ervaring/oefening en
is afhankelijk van de concrete situatie. Hij zegt ook dat wetten van de mens, in tegenstelling tot de wetten van de
natuur, veranderlijk zijn en daarom niet met exactheid kunnen worden toegepast. Aristoteles spreekt van
deugden; het midden tussen twee uitersten (VB: dapperheid ligt tussen lafheid en overmoed in). Dit is ook
relevant voor ethiek in de gezondheidszorg, want een arts die bijvoorbeeld zelf bepaald wat er gedaan wordt bij
een patiënt, toont net zo min respect als een arts die het niet kan schelen wat de patiënt kiest. Onderlinge
betrokkenheid, dus samen met de patiënt beslissen, zou hier dus de deugd zijn. Let op: geheimhoudingsplicht
van artsen hoort bij het concept deugdzaamheid, omdat de mogelijkheid van het doorbreken bij zwaarwegende
omstandigheden niet aansluit bij het universalisme van Kant, maar meer bij deugdzaamheid van Aristoteles.
Joan Tronto’s 5 fasen met bijbehorende deugd:
1. Zich zorgen maken om (aandacht)
2. Zorgen voor (verantwoordelijkheid)
3. Zorg verlenen (competentie)
4. Zorg ontvangen (responsiviteit)
5. Zorgen met (rechtvaardigheid)
Kant (1724 – 1804):
In tegenstelling tot Aristoteles zegt Kant dat er niet alleen op het gebied van de niet-menselijke natuur, maar ook
op het gebied van ethiek algemene regels te formuleren zijn. Volgens Kant vereist ethiek zelfstandig denken,
oftewel autonomie. Het gaat dus niet om aannemen wat een ander denkt, maar om je eigen denkbeelden over wat
moreel juist is.
Categorische imperatief: morele geboden zijn alleen geldig als ze voor iedereen gelden. Op basis hiervan kan
je op meer concretere normen komen.
Mill (1806 – 1873):
Mill is net als Kant een voorvechter van autonomie. Anders dan Kant, vind hij dat autonomie draait om de
vrijheid om keuzes te maken i.p.v. het volgen van regels waar je geldigheid inziet. Vrijheid van de één mag
echter geen inbreuk doen op de vrijheid van een ander.
» Negatieve vrijheid: vrijheid van het ingrijpen van anderen. Dit speelt binnen de gezondheidszorg een
belangrijke rol. Iemand mag bijvoorbeeld zelf bepalen of hij een bepaalde behandeling wil ondergaan ja of nee.
De patiënt moet informed consent geven (in vrijheid en o.b.v. informatie toestemming geven voor de
behandeling).
» Positieve vrijheid: vrijheid tot het vormgeven van het eigen leven. De eis van wilsbekwaamheid is hier een
voorbeeld van. De arts moet verzekeren dat een patiënt wilsbekwaam is en de patiënt steunen een eigen keuze te
maken. Door het ondersteunen van de patiënt draagt de arts indirect bij aan het vormgeven van het eigen leven
van de patiënt.
Rawls (1921 – 2002):
Rawls richt zich net als Kant op hoe we kunnen komen tot algemene beginselen en regels voor een moreel juiste
inrichting van de samenleving. Methodisch sluit hij weer aan bij Aristoteles, want hij denkt dat men intuïtief
3
,weet wat juist is. Hij vindt dan weer wel dat men toch kritisch moet kijken naar of de intuïtie wel consistent is
met algemene regels en principes. Deze methode wordt ook wel reflectief evenwicht (theorie en ervaring in
balans) genoemd en wordt gehanteerd door Tom Beauchamp en James Childress (four principles). Rawls spreekt
ook van de theorie van rechtvaardigheid. Deze stelt dat mensen met de minst gunstige maatschappelijke positie
maximaal moeten profiteren (VB: minder daadkrachtige mensen krijgen adequate zorg).
Habermas (1929):
Habermas benadrukt in lijn met Aristoteles het belang van alledaags praktisch handelen in maatschappelijke
relaties met anderen (communicatief handelen). In lijn met Kant en Rawls stelt Habermas de vraag hoe men tot
meer algemeen geldende rechtvaardiging en normen kan komen. Als er bij communicatief handelen verschil van
mening ontstaat over de juistheid van de norm, moet er een context gecreëerd worden waarin er kritisch naar de
norm gekeken kan worden (praktisch discours). Bij zo een discours vind Habermas net zoals Rawls dat ervaring
van betrokkenen mee moet wegen in het beslissen. Wanneer er in de gezondheidszorg beraad is, is het belangrijk
dat er een gezamenlijk gesprek plaatsvindt en dat alle betrokkenen inbreng hebben (dus ook de patiënt).
In ethiek in de gezondheidszorg gaat het niet om autonomie in het algemeen (Kant), maar om autonomie in een
situatie van kwetsbaarheid. Begrip van theorie en ervaring in hierbij essentieel. Ook kritisch redeneren is van
belang. Er moet een verband tussen deze aspecten gevormd worden, zodat er een consistent en coherent geheel
ontstaat (Rawls). Naast betrokkenheid van individuele experts is het ook van belang dan andere partijen hierbij
betrokken worden (Habermas). Theorie, ervaring en kritisch redeneren komen zo samen, waardoor een juiste
nieuwe theorie tot stand kan komen.
Hoofdstuk 1: Ethiek (uit boek: Medische ethiek)
Kennis van ethiek is noodzakelijk voor een verantwoorde beroepsuitoefening. Vandaar dat ethiek een onderdeel
vormt van de medische opleiding. Een ethisch dilemma roept een gevoel van onbehagen op, wat leidt tot de
vraag: “Wat is juist om te doen, wat zou er moeten gebeuren?”. Verschillende perspectieven moeten met elkaar
vergeleken worden en tegen elkaar worden afgezet. Uiteindelijk kom je dan tot een oordeel door gebruik te
maken van een waarde of norm. Met name Sokrates (469 – 399 v. Chr.) geldt als grondlegger van de ethiek. Hij
ging met mensen is overleg en dacht na over de verschillende manieren van menselijk handelen.
Betekenissen ethiek (afgeleid van Griekse ethos):
1. Een theorie of denksysteem als product van bezinning waarin alle relevante aspecten worden behandeld en
waarbij een beoordeling van ‘goed’ of ‘fout’ is.
2. Het stellen van vragen (proces).
Factoren ethiek:
» Uitwendige factoren: de gewoonten van de gemeenschap of gebruiken van de groep.
» Inwendige factoren: de houding of overtuiging van een individu dat al dan niet de gewoonten volgt.
De verbinding van uitwendige en inwendige factoren is fundamenteel voor ethiek.
Soorten ethiek:
» Descriptieve ethiek: de descriptieve ethiek wil louter het moreel gedrag beschrijven zoals je het terugvindt in
de maatschappij. Het gaat hier dus om een empirisch onderzoek naar de morele overtuigingen van de mensen.
De descriptieve ethiek spreekt zich dan ook niet uit over de juistheid van bepaalde morele overtuigingen, maar is
slechts geïnteresseerd in hoeverre deze overtuigingen voorkomen.
» Normatieve ethiek: binnen de normatieve ethiek zoekt men naar de basisfundamenten of regels voor het
moreel handelen. Normatieve ethiek wil dan ook altijd prescriptief zijn: het wil voorschrijven hoe mensen zich
zouden moeten gedragen, ook al is dit niet zo in de praktijk. Mensen zouden zich zo moeten gedragen, en zich
dus eventueel aanpassen aan de regels die uit dit onderzoek voortkomen.
»Meta-ethiek: meta-ethiek reflecteert als filosofische discipline over wat de achtergronden zijn van onze
overtuigingen in verband met wat we als het goede beschouwen en hoe we onze levens moeten leiden. Meer
bepaald houdt ze zich bezig met de vraag naar de aard en de gronden van deze overtuigingen.
4
, Soorten uitspraken:
» Descriptieve uitspraak: Carien is een eerstejaars medisch student. Het is een feitelijke constatering waarmee
een bepaalde stand van zaken wordt weergegeven. We weten welk soort gegevens we nodig hebben om de
uitspraak te bevestigen of te weerleggen. De uitspraak is waar of onwaar. Er valt objectief vast te stellen of de
uitspraak klopt.
» Normatieve uitspraak: Carien is een goede collega. Met behulp van criteria of normen wordt een oordeel
geveld over iemand. Er wordt niet zozeer een bepaalde stand van zaken weergegeven, maar een oordeel
uitgesproken. Er worden criteria of normen gehanteerd op grond waarvan de uitspraak valt te doen. de uitspraak
kan niet objectief worden getoetst aan de werkelijkheid, maar we kunnen wel nagaan welke criteria zijn
gehanteerd en of die opgaan voor Carien.
» Expressieve taaluiting: Carien is een mooie vrouw. Deze waardering is een uiting van persoonlijke smaak. De
criteria die gehanteerd worden voor de waardering zijn subjectief. Er wordt geen stand van zaken beschreven die
objectief verifieerbaar is, zoals bij een descriptieve uitspraak. Het bevat net als een normatieve uitspraak een
beoordeling, er zijn 2 verschillen tussen normatieve en expressieve uitspraken:
1. Normatieve uitspraken eisen een geldigheid op, terecht of niet. De uitspraak is niet te toetsen als waar
of onwaar maar ze is wel in een redelijke gedachtewisseling te rechtvaardigen met behulp van
argumenten.
2. Normatieve uitspraken kunnen in de tweede plaats, net als expressieve uitspraken, inderdaad uiting
geven aan gevoelens van instemming of afkeuring, maar ze zijn meer dan dat: ze bevatten geboden,
verboden, voorschriften, adviezen of aanbevelingen. Ze hebben een appellerend en algemeen karakter;
ze willen invloed uitoefenen op eigen en andermans gedrag.
In de ethiek heb je vooral te maken met normatieve uitspraken.
Tot nu toe 2 kenmerken van de ethiek besproken:
1. Het object van de ethiek is moraal en moraliteit;
2. Ethische uitspraken zijn veelal normatieve uitspraken;
Een derde kenmerk is de methodische benadering van de ethiek. Ethiek gaat op een systematische wijze en met
een welomlijnde methode te werk. Er is onenigheid over of ethiek een wetenschap is. Sommige zeggen dat
ethische uitspraken geen beweringen zijn, omdat het geen kennis overbrengt, maar uitdrukkingen van de
gevoelens van de spreker zijn. Normatieve uitspraken zouden in feite expressieve uitspraken zijn. Redeneren in
de ethiek zal dan uitgesloten zijn omdat morele oordelen lucht geven aan emoties en voornamelijk dienen om de
attitudes van de toehoorders op die manier te beïnvloeden. hiertegenover staat de opvatting dat ethiek wel een
wetenschap is. Ethiek bestudeert een aspect van de werkelijkheid, verklaart de bestudeerde verschijnselen, vormt
theorieën en trekt door logisch redeneren conclusies.
Beiden opvattingen hebben verdedigers. Normatieve oordelen hebben een bepaalde functie. Ze kunnen op
iemands gemoedstoestand werken (1e opvatting) maar zorgt er ook voor dat we de handelingen van anderen aan
een beoordeling onderwerpen. Een normatief-ethische uitspraak is niet direct te herleiden tot waarneembare
kenmerken van de wereld. Ze zijn geen feitelijke constateringen of descriptieve uitspraken, maar wat geeft een
normatief oordeel dan aan?
Ethiek in materiële zin: gaat om de inhoud, de morele opvattingen en stellingen die verdedigd worden.
Ethiek in formele zin: gaat om de vorm van ethiek, de structuur van de redenering, de rationaliteit van de
argumentatie voor deze opvattingen en stellingen. Invloed van levensbeschouwing is hierbij niet langer gewenst.
Een ethische reflectie verloopt via 3 fasen:
1. Beschrijven, analyseren en systematiseren van de normen en waarden die in een bepaalde groep of
samenleving gelden en die bij een concreet vraagstuk in het geding zijn. Vragen hierbij zijn: welke normen en
waarden spelen een rol? Op grond van welke normen en waarden wordt of is feitelijk een beslissing genomen?
5