Master Forensica, Criminologie en Rechtspleging
Bewijs in strafzaken (CRI4003)
Tous les documents sur ce sujet (29)
Vendeur
S'abonner
mirtehaanappel
Avis reçus
Aperçu du contenu
HC + Kennisclips Bewijs in Strafzaken
Universiteit Maastricht
2022/2023
Hoorcollege 1 – inleidend college
Kennisclip week 1 – Waarheidsvinding in strafzaken
Wat betekent het eigenlijk dat de strafrechter in een zaak op zoek gaat naar de waarheid? Hoe ver
gaat dat of hoe ver gaat dat eigenlijk niet?
Bewijs in strafzaken gaat vooral om de vraag: kan het tenlastegelegde worden bewezen? En dan
draait het vooral om in strafzaken. Maar de vraag is: kan de rechter wel met enige mate van
zekerheid vaststellen wat er gebeurd is? Het eerlijke antwoord is: nee, meestal niet.
Voorbeeld Zaak Nicky Verstappen.
Waarheid in het strafrecht: wat is dat eigenlijk?
Kun je vanuit verschillende perspectieven benaderen: natuurwetenschappelijke of
sociaalwetenschappelijke perspectieven. Natuurwetenschappelijk: Wet van Newton (zwaartekracht).
Formule kan worden berekend en worden bewezen, en dus is dat waar.
Het juridisch perspectief heeft veel meer met onzekerheid te maken. Bovendien moet er in
rechtspraak niet alleen rekening worden gehouden met de fouten, maar ook met het recht. Dat is
een tweede interpretatie (laatste bijeenkomst). Het waarheidsbegrip in strafzaken is dus een
complex begrip. Zonder waarheid bestaat eigenlijk geen rechtvaardigheid. Een strafrechtelijk vonnis
zal in belangrijke mate pas legitiem worden als dat vonnis waarheidsgetrouw is. A-contrario zou je
kunnen zeggen dat rechterlijke dwalingen de legitimiteit van de strafrechtspleging doen afnemen.
Echter, waarheid is nooit absoluut en kan slechts bij benadering worden vastgesteld. Met andere
woorden, beschreven of geconceptualiseerd. De werkelijkheid wordt altijd beleefd. Er zijn dus altijd
verschillen in waarneming en verschillen in subjectieve beleving; de waarheid heeft altijd een
menselijk component en dat maakt de waarheid ook kwetsbaar.
We waarderen de waarheid en er is dus nooit een 100% waarde vrije beleving. Het is dus het
vormgeven van feiten vanuit een juridisch perspectief. Dit heeft een procedurele component en een
materiële component
Procesrechtelijke component: bewijsregels en regels strafprocesrecht stellen grenzen aan
het proces van waarheidsvinding.
Materieelrechtelijke component: gebonden aan delictsomschrijvingen en tenlastelegging.
Hoe de waarheid wordt vormgegeven verschilt sterk per rechtssysteem, per procescultuur. Vooral
het verschil in waarheidsvinding tussen enerzijds meer accusatoire stelsels, zoals Engeland, en
anderzijds meer inquisitoire stelsels, zoals Nederland, is relevant.
Accusatoir (bv. Engeland):
Waarheid is de versie van partijen die door beslisser aangenomen wordt (of de versie van de
waarheid waarover partijen overeenstemming bereiken);
- Formele waarheid
- Waarheid is onderhandelbaar
1
, - Bewijs wordt door partijen geleverd (en niet door de staat/overheid)
Inquisitoir (bv. Nederland):
Het streven naar vaststellen van het werkelijk gebeurde (maar...)
- Materiële waarheid
- Bewijs wordt van overheidswege geleverd.
Verschil is vandaag de dag niet meer zo groot.
Beperkte waarheidsvinding in strafzaken:
In systemen al het Nederlandse, inquisitoir, wordt gewerkt met een materieel waarheidsbegrip. We
zouden in theorie op zoek moeten gaan naar de materiële waarheid, het werkelijk gebeurde. Maar
het waarheidsbegrip kent vele grenzen: de rechter gaat niet eindeloos door met zoeken naar wat er
gebeurd is. Aan efficiëntie wordt vandaag de dag heel veel waarde gehecht.
Gebonden aan tenlastelegging: rechter kijkt alleen naar de juridische vertaling van het
werkelijk gebeurde
Gebonden aan praktische beperkingen (tijd en geld)
Gebonden aan andere doelstellingen: waarheidsvinding is niet het enige doel
rechtsbescherming (je zou vanuit de zoektocht naar waarheidsvinding kunnen zeggen dat het
misschien wel heel wenselijk zou zijn om te zeggen dat getuigen altijd verplicht zouden zijn
om verklaringen af te leggen, zoiets als het verschoningsrecht dus niet te laten bestaan,
misschien zelfs geen zwijgrecht toe te kennen aan verdachten, maar ook daar hebben we
vanuit de rechtsbescherming van verdachten/getuigen bepaalde regels opgenomen die de
zoektocht naar de waarheid kunnen beperken).
Al met al betekent dit dat de waarheidsvinding in strafzaken niet zo heel erg veel verschilt van
waarheidsvinding in civiele zaken. Enige relevante is: is er bewijs voor datgene dat de verdachte
juridisch gezien wordt verweten?
Negatief wettelijk bewijsstelsel
Art. 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, kan door den rechter
slechts worden aangenomen indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den
inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.”
Negatief wettelijk bewijsstelsel houdt in dat de bewezenverklaring afhankelijk is van twee
voorwaarden:
1. Er moet voldoende wettig bewijs zijn;
2. Uit dat voldoende wettig bewijs moet de rechter de rechterlijke overtuiging bekomen.
Wie neemt de bewijsbeslissing?
De (professionele) rechter (geen lekenrechtspraak in Nederland), maar...
Aan de hand van de tenlastelegging (grondslagleer)
Vrije selectie en waardering bewijs
Overtuiging (vormt sluitstuk van iedere veroordeling, mag geen enkel subjectief gevoel zijn).
Lekenrechtspraak: waarom zou je?
o Democratische controle
o Strafrecht dichter bij de mens
o Het recht van elke burger ‘to be judged by one of his peers’
o Levelling the playing fields dit creeërt eerlijkheid
2
, o Elk jurylid start ‘fris’ aan de zaak (geen beroepsdeformatie)
Kennisclip week 2 – Hoofdlijnen Nederlands Bewijsrecht
Binnen het bewijsrecht is de jurisprudentie heel erg belangrijk. De bewijsregels zijn erg beperkt, dus
het belang van uitleg door de rechters is heel groot.
Hoofdlijnen Nederlands bewijsrecht
Het is om te beginnen statisch en ouderwets. Ouderwets, omdat het wetboek van Strafvordering op
het vlak van bewijsrecht sinds 1926 niet of nauwelijks gewijzigd. Dit betekent dat dezelfde regels
gelden als destijds.
De wettelijke bewijsregels die we kennen zien vooral op de vorm van de bewijsbeslissing: de
rechtmatigheid, de wetmatigheid, maar niet zo zeer op de inhoud van de bewijsmiddelen. De
wetgever geeft dus heel weinig richting aan de rechter ten aanzien van de vraag: wanneer heeft een
middel bewijskracht? Met andere woorden: wanneer is een bewijsmiddel reden gevend voor de
bewezenverklaring. Die vraag is aan de rechter overgelaten. De rechter is vrij in de selectie en
waardering van bewijsmateriaal. Dat is op zichzelf heel erg prettig, maar aan de andere kant
betekent het ook dat de rechter heel erg alleen wordt gelaten om te beslissen of iets wel of niet
bewijswaarde heeft. Heel veel ruimte aan de rechter, maar dus ook een grote verantwoordelijkheid.
Wat betreft het negatief wettelijk bewijsstelsel: de term wettelijk ziet op het feit dat we wettelijke
regels kennen over de bewijsmiddelen die we kunnen gebruiken. Die wettelijke regels zijn niet
beperkend, omdat eigenlijk geen bewijsmiddel te bedenken valt dat hier niet onder valt. De term
negatief ziet op het feit dat er behalve een wettelijk minimum aan wettige bewijsmiddelen moet zijn,
ook nog de overtuiging van de rechter daar boven op moet komen.
Er zijn verschillende bewijsminimumregels: de belangrijkste is art. 342 lid 2 Sv (een getuige, geen
getuige). Een getuigenverklaring krijgt pas bewijswaarde als er nog meer bewijsmiddelen bij komen.
Je hebt aan die ene getuigenverklaring op zichzelf niks in de zin van de bewezenverklaring.
Er wordt vooral gezien op de rechtmatigheid van de bewijsvergaring in Sv: aan welke regels moet
worden voldaan bij de opsporing en het vergaren van bewijs, en niet zo zeer op de inhoud van de
bewijsmiddelen. De bewijsbeslissing is uiteindelijk aan de rechter. Er zijn nog wel regels gesteld door
de wetgever over hoe de bewijsbeslissing vervolgens gemotiveerd moet worden (week 6).
N.B. Zodra de mondelinge verklaringen van verdachte, getuige, deskundige zijn opgenomen in een
proces-verbaal, dan vallen ze onder ‘schriftelijk bescheid’.
Een belangrijke algemene bewijsregel is dat een feit van algemene bekendheid niet gemotiveerd
hoeft te worden. Lastig hieraan is dat tegenwoordig bijna alles op internet gevonden kan worden.
HR A.C.A.B (NJ 2011/116).
Art. 339 lid 2 Sv – feiten van algemene bekendheid
Dit zijn gegevens die ‘ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokken geacht moet worden te
kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan
3
, achterhalen’. Het gaat daarbij in de regel om ‘gegevens die geen specialistische kennis
veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is (HR Aloë
Capensis). Voorbeelden: ‘elektrische fietsen zijn kostbaar, ‘meerdere personen zijn betorkken bij een
logitistiek proces rond de invoer van verboden verdovende middelen, ‘harddrugs leveren gevaren op
voor de volksgezondheid’, ‘cocaïne is verslavend’ etc.
Bewijsminimumregels – art. 342 lid 2 en art. 341 lid 4 Sv
Ratio bewijsminimumregels:
Bevorderen materiële waarheidsvinding
Eerlijk proces (voorkomen pressie)
Voor 2009: steunbewijs m.b.t. een willekeurig onderdeel van de tenlastelegging. Koerswijziging in
2009: criterium van voldoende steun geïntroduceerd. Het is duidelijk dat het tweede bewijsmiddel
de gebruikte verklaring op een wezenlijk onderdeel moet ondersteunen. Dit wordt de eis van het
inhoudelijk verband genoemd.
Ten grondslag van deze koerswijziging ligt de uitspraak van de HR Verkrachting na Keizersnee.
Hoge Raad zegt dat de overige bewijsmiddelen onvoldoende steun bieden voor de verklaring van
de aangeefster. Onduidelijk of de HR hier nu echt om wil gaan, normaal gesproken doet de HR dat
expliciet. Dan zullen ze ook echt zeggen: ‘we gaan hier afwijken van eerdere rechtspraak’. Dat
gebeurt hier niet. Maar wel duidelijk dat de HR tot de conclusie komt dat er meer eisen moeten
worden gesteld aan steunbewijs, en dat het tweede bewijsmiddel als het gaat om art. 342 lid
2 Sv, meer inhoudelijk moet worden getoetst. Hoe dat dan vervolgens moet gebeuren en hoe
groot die koerswijziging uiteindelijk zal blijken, was in 2009 niet duidelijk en is eigenlijk vandaag de
dag nog steeds niet duidelijk. Alle jurisprudentie die tot nu toe tot stand is gekomen, laat wel zien dat
er meer eisen worden gesteld aan de tweede bewijsgrond (soms in meerdere, soms in mindere
mate). De jurisprudentie is zo casuïstisch dat het heel moeilijk is om het echt hard te maken, dat die
koerswijziging echt tot grote resultaten heeft geleid.
Dus het criterium van voldoende steun tweede bewijsgrond:
Moet gebruikte verklaring op wezenlijk onderdeel ondersteunen.
Moet afkomstig zijn van een onafhankelijke (derde) bron.
Uit de jurisprudentie blijkt ook dat men nog wel eens van mening verschilt. Het is opvallend dat de
een getuige, geen getuige-jurisprudentie die tot de HR raakt, heel vaak de mening van de a-g niet
overeenstemt. Men noemt dit contraire beslissingen. Enkele voorbeelden:
- HR 13 februari 2018 (Vakantiehuisje)
Gerechtshof: verklaring aangeefster voldoende steun in steunbewijs.
Steunbewijs: aanwezigheid van verdachte in bijzijn van aangeefster in zijn woning, op een
camping en in zijn vakantiehuisje en de – niet op de specifieke omstandigheden betrekking
hebbende – verklaring van dochter van verdachte over diens ‘dwingende, geen weigering
duldende handelwijze’. HR: oordeel Gerechtshof niet zonder meer begrijpelijk, in
gerelateerde f+o kan onvoldoende steun worden gevonden.
- HR 15 mei 2018
Gerechtshof: Verklaring slachtoffers betrouwbaar, maar getuigenverklaring dient bevestiging
te vinden in tweede onafhankelijke bron Vrijspraak
Onvoldoende steunbewijs voor TLL ontuchtige handelingen in de feiten dat:
o De verdachte betrokkene geregeld naar bed bracht
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mirtehaanappel. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,86. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.