DE GLOBALE ECONOMIE
Hoofdstuk 18: Macro-economische analyse: wat en waarom?
Micro-economische analyse ≠ voldoende:
1) Band tussen markten finale goederen en markten productiefactoren
(terugkoppeling) → economische kringloop en wet van Say
2) Gebruik van geld → ontregeling geldstroom kan reële goederen- en
dienstenstroom beïnvloeden (financiële crisis)
3) Informatie en coördinatieproblemen → impact op economie
1) De economische kringloop en de wet van Say
FACTORMARKT
Inkomensverdeling: ondernemingen kopen
productiefactoren van de gezinnen
GEZINNEN ONDERNEMINGEN
Materiële behoeftebevrediging Inkomenscreatie: productie van
door consumptie de toegevoegde waarde
GOEDERENMARKT
Inkomensbesteding: gezinnen kopen de productie van de
ondernemingen
Macro-economie: begrijpen hoe som transacties evolueert en verandert.
→ Totale output in een land? → som transacties in markt voor finale goederen en
diensten
PQ= p1*q1+p2*q2+p3*q3+…+pN*qN Pi= prijs goed I
Qi=geproduceerde
hoeveelheid
geldwaarde productie goed 1= p1*q1, goed 2= p2*q2 … ∑𝑁 𝑖=1 𝑃𝑖 ∗ 𝑄𝑖
Inkomen = creatie toegevoegde waarde (maw productie) = waarde finale goederen en
diensten
MAAR: optelsom → geen volledig inzicht op macro-economisch niveau
Markt productiefactoren = gezinnen aanbieders productiefactoren → bedrijven vragers
Bedrijven → verkopen goederen en diensten op markt van finale goederen
→ opbrengst = PQ → productiefactoren betalen (arbeiders = loon; eigenaars land
= pacht/huur; verschaffers kapitaal= intrest/dividend
, ! BAND PRODUCTIE EN INKOMEN
Stel: prijsstijging finale goederen en diensten → P stijgt (verwachting: Q daalt)
! NIET NOODZAKELIJK HET GEVAL: inkomens stijgen => duurdere producten aankopen
veralgemeende prijsstijging → ander effect dan prijsstijging op 1 markt
(=terugkoppelingseffect) → micro economische som ≠ macro impact
“Elk aanbod creëert zijn eigen vraag”
Stel: consumenten sparen niet → inkomen volledig besteden aan consumptie
→ PQ: vraag naar goederen en diensten
MAAR: realiteit → inkomen niet volledig besteed => SPAARLEK
deel inkomen → goederen en diensten in buitenland => LEK
MACRO-ECONOMISCH ONEVENWICHT
2) Het belang van geld
Transacties in markten van finale goederen en diensten en markt productiefactoren
→ ruilmiddel: GELD
kringloop goederen en diensten >< kringloop van geld
Verband stroomvariabelen en voorraadvariabele (bv: geldhoeveelheid)
M= geldhoeveelheid die circuleert in de kringloop (=voorraadvariabele)
V= omloopsnelheid van geld, meet aantal keer dat bestaande geldvoorraad wordt
gebruikt in transacties van goederen en diensten gedurende bepaalde periode
PQ= geldwaarde van de productie, stroom goederen diensten gedurende bepaald
periode verhandeld op markt finale goederen (=stroomvariabele)
MV= som van alle transacties → geld geruild voor goederen en diensten gedurende
bepaalde periode (=stroomvariabele)
P∙𝑄 =𝑀∙𝑉 (identiteit van Fisher)
! GELDWAARDE GOEDEREN- EN DIENSTENSTROOM = WAARDE GELDSTROOM
nominale waarde van de stroom goederen en diensten → elk ogenblik → GELIJK
→ geldstroom gebruikt voor transacties goederen en diensten
(Stel: V omloopsnelheid daalt (financiële crisis 2008-2009) → vertrouwen gezinnen en bedrijven daalt →
meer sparen en geldvoorraad M ≠ veranderen => P en/of Q moet dalen => schok in geldcircuit →
beïnvloeden goederenstroom)
3) Informatie- en coördinatieproblemen
Coördinatiemechanisme ≠ goed functioneren → informatieproblemen
→ realiteit wijkt sterk af van perfecte mededinging
,3.1 voorbeeld I: investeringen
Bedrijven → investeren → verwachting: vraag stijgt in toekomst
Maar: toekomst = onzeker => bedrijven kijken naar elkaar
Vb: Bedrijf B doet grote investeringen => zicht op optimistische toekomst
→ bedrijf A kijkt naar B => ook investeren
investeringsboom: veel bedrijven investeren in machines en gebouwen
→ totale productie stijgt (optimisten bevestigd in optimisme)
Bedrijf B schroeft investeringen terug => pessimistisch zicht op toekomst
→ bedrijf A kijkt naar B => investeringen ook terugschroeven
=> bedrijven zijn pessimistisch → minder investeren en productie daalt
(pessimisten gelijk pessimistisch te zijn) ZELFVOEDEND MECHANISME
3.2 Voorbeeld 2: spaarders
“Spaarparadox”= gezinnen die meer willen sparen → consumptie verminderen
vraag daalt → minder goederen en diensten geproduceerd → inkomens gezinnen
dalen => consumenten hebben minder om te sparen
falende coördinatie: individuele spaarder ≠ rekening houden met collectieve
effect van toegenomen sparen (enkel effect als veel spaarders dit gedrag
uitoefenen)
4) Van Keynes naar de klassieken en terug
Besluit macro-economische analyse
Macro-economie ≠ optelsom micro-economische factoren
Geld kan een verschil maken
Overgang micro → macro: fenomenen die evenwichtsherstel belemmeren
Rol overheid → vicieuze cirkel doorbreken: zelf meer besteden aan consumptie-
en investeringsgoederen → productie opkrikken → optimisme
, Hoofdstuk 19: De nationale rekeningen
Economische groei meten → afbakenen van ‘een economie’: welvaar in een land in een
bepaald jaar (uitdrukken in euro’s)
Wat willen we meten:
a) BBP = bruto binnenlands product (paragraaf 1)
b) Nationaal inkomen (paragraaf 2)
c) Betalingsbalans (paragraaf 3)
1) Het bruto binnenlands product
= totale waarde van wat er binnen een economie gedurende een bepaalde periode
geproduceerd wordt (=stroomvariabele) => optelsom geldwaarden (≠ fysieke
eenheden)
Bruto → ≠ rekening houden met waardevermindering (= depreciatie) kapitaalstock
(= huizen, gebouwen, machines,…) gedurende afgelopen jaar
Binnenlands → binnen bepaalde geografische grenzen (inwoners → nationaal)
! Onderscheid maken tussen finale en intermediaire goederen (dubbeltelling
vermijden):
→ Enkel toegevoegde waarde geproduceerde goederen en diensten (waarde
goed/dienst – intermediaire inputs)
→ Enkel waarde finale goederen (eindbestemming bereikt) - waarde invoer in rekening
brengen + waarde van uitvoer bijtellen
1.1 Het BBP in een eenvoudig voorbeeld
BBP berekenen:
o Productiebenadering: analyse oorsprong BBP → som van alle toegevoegde
waarden
o Bestedingsbenadering: bestedingen aan finale goederen → som marktwaarden
finale goederen + waarde export – waarde import
o Inkomensbenadering: verdeling van de toegevoegde waarde (resultaat
inschakelen productiefactoren) over productiefactoren → som
factorvergoedingen (< BBP → bruto exploitatieoverschot)
1.2 De productiebenadering: de bruto toegevoegde waarde
BBP= som gerealiseerde bruto toegevoegde waarde binnen territorium → waarde die
door productiefactoren wordt toegevoegd aan intermediaire inputs
Waarde jaarlijkse output=
Hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten ∙ marktprijzen
! ≠ omzetcijfer: hoeveelheid verkochte goederen en diensten ∙ verkoopprijs
→ enkel als alle goederen verkocht worden
(anders: omzet + marktwaarde niet-verkochte hoeveelheden= totale waarde productie)
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur hbi. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €2,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.