Dierkunde Bente Hof 20180141 Universiteit Antwerpen
Dierkunde – Voorbeeldvragen met
uitwerking
1. Hoe gebeurt de ademhaling bij Crustacea ? (Hfd 14, pagina 5)
a) Door middel van kieuwen
a) Door middel van boeklongen
b) Door middel van trachea
c) Door middel van buizen van Malpighi
Crustacea zijn de kreefachhgen. De crustacea ademen allemaal door de kieuwen. De kieuwen liggen niet in het
lichaam, maar er buiten.
(naargelang van de aanhechhngsplaats der kieuwen onderscheidt men verschillende soorten:) podobranchiën
(vasgehecht op de coxopodieten der poten),
arthrobranchiën (vastgehecht op de arhculaire membraan tussen lichaamswand en poot), pleurobranchiën
(ingeplant op het pleuriet)
1. In welk stadium heef de mens kieuwen? (Hfd 16, pagina 3)
a) Steeds, maar ze zijn gereduceerd
a) Enkel in de embryonale fase
b) Nooit
Rephelen, vogels en zoogdieren vertonen slechts bij de embryo kieuwspleten, die echter nooit funchoneel worden en
na korte hjd sluiten. Bij al deze dieren ontstaan longen, die onmiddellijk na geboorte in werking treden. Dus
kieuwspleten bij de embryo, niet kieuwen!
2. Waarvoor staat de term ”chorda”? (Hfd 16)
a) De wervelkolom
a) Het ruggenmerg
b) Een dorsale steunstaaf
3. Hoe heet het vlies dat bij Annelida de coeloomholte afijnt tegen de huidspierzak? (Hfd 11, pagina 4 en 5)
a) Splanchnopleura
a) Somatopleura
b) Typhlosolis
c) Mesenterium
Het lichaam van de Annelida is opgebouwd vanuit 3 kiembladen. Uit de middelste laag, het mesoderm, ontstaan
spieren en interne organen. Er ontstaat een holte in het mesoderm de coeloomholte, die doorheen heel het lichaam
loopt. De afijning van deze holte naar buiten toe is de somatopleura, naar binnen toe is het de splanchnopleura. Het
binnenste gedeelte van het mesoderm en de darm hangen vast in het coeloom met mesenteria.
4. Hoe kan men de bevruchhng bij regenwormen beschrijven? (Hfd 11, pagina 7 en 8)
a) Copulahe met interne bevruchhng
a) Copulate met externe bevruchtnn
b) Spermatofoor met interne bevruchhng
Copulahe is paring. Op pagina 7 en 8 wordt de voortplanhng volledig beschreven en wordt ook beschreven dat
regenwormen paren, dus copulahe. Ook gebeurt de bevruchhng extern. Niet in het vrouwtje dus.
5. Welke hygiënische maatregel heef GEEN belang in het vermijden van besmetng met Taenia solium? (Hfd 8, p 10)
a) Handen wassen na toiletbezoek
b) Slachtafval koken vooraleer het in varkensvoer te verwerken
c) Vlees goed doorbakken
De Taenia solium is bij de mens de lintworm. De tussengastheer (varken, hond, kameel) wordt besmet wanneer
proglotden of afzonderlijke eikapsels uit de menselijke faeces samen met het voedsel opgegeten worden. De mensen
worden dus besmet door rauw of onvoldoend doorbakken varkensvlees te eten.
,Dierkunde Bente Hof 20180141 Universiteit Antwerpen
6. Wat betekent ‘heterotroof’?
a) Er is seksuele voortplanhng tussen 2 geslachten
b) Ze zijn eencellig
c) Ze eten andere ornanismen
7. Wat betekent ‘eukaryoot’?
a) Er is een volledine cellulaire infrastructuur met kern en ornanellen
b) De cellen zijn niet gediferenheerd tot weefsels
c) De cellen kunnen indien nodig aan fotosynthese doen
8. Hoe lossen karper en snoek hun osmohsch probleem op? (Hfd 18)
a) Veel drinken, weinig urineren
b) Weinin drinken, veel urineren
c) Ze hebben geen osmohsch probleem
Karpers en snoeken leven in zoet water. Ze hebben hypertonisch bloed. De concentrahe aan ionen en zouten in zoet
water is veel lager dan in het inwendig milieu van de dieren die er wonen. Vissen zijn dus hyper osmohsch t.o.v. hun
milieu en zullen daarom door osmose veel water opnemen, en anderzijds zouten verliezen. Bij vissen worden deze
problemen als volgt tegen gegaan: niet drinken, veel urine produceren waarin weinig zouten opgelost zijn.
9. Hoe lossen kabeljauw en haring hun osmohsch probleem op? (Hfd 18)
a) Veel drinken, weinin urineren
b) Weinig drinken, veel urineren
c) Ze hebben geen osmohsch probleem
Kabeljauw en haring leven in zout water. Ze hebben hypotonisch bloed. Vissen zullen in zeewater/zout water dus
osmohsch water verliezen en te veel zouten opnemen. Ze drinken dus veel zout water en produceren weinig urine met
hoge zoutconcentrahes.
10. Hoe gebeurt de voedselopname bij Bivalvia? (Hfd 10, pagina 9)
a) Filteren van het voedsel door cilia op de kieuwbalkjes
b) Afschrapen van het substraat met een radula
c) Uitstulpen van de sifon en opzuigen van voedsel dat met enzymen is voorverteerd
d) Uitstulpen van de voet voor het vastkleven van prooien
De laterale ciliën veroorzaken een inhalerende waterstroom tussen de kieuwbalkjes, de laterofrontale ciliën zeven de
voedselparhkels uit de waterstroom terwijl de frontale ciliën de voedselparhkels, samen met de mucusflm, naar de
ventrale voedselgroef op iedere kieuwlamel stuwen. Langs de ventrale voedselgroef wordt het voedsel als een
‘mucusstreng’ naar de mond gevoerd.
11. In welk milieu komen sponzen voor? (Hfd 6, pagina 2)
a) In zeewater
b) In zoetwater
c) In zoetwater én in zeewater
12. Op deze foto zie je enkele van Trypanosoma sp. Waar leven deze organismen? (Hfd 5, pagina 9)
a) Tussen rode bloedcellen
b) In de dunne darm van zoogdieren
c) In de grond
d) In zoetwater
Trypanosomidae zijn extracellulaire bloedparasieten van mens en dier.
, Dierkunde Bente Hof 20180141 Universiteit Antwerpen
13. Crustacea beziten drie soorten metameren. Geef een andere naam voor kopsegmenten: (Hfd 14, pagina 2)
a) Pereiomeren
b) Podomeren
c) Pleomeren
d) Cephalomeren
Crustacea zijn kreefachhgen. Het lichaam hiervan bestaat uit een acron en een telson, met er tussen een sterk
wisselend aantal sigmenten (tot meer dan 50). Men kan 3 soorten metameren onderscheiden, namelijk de
cephalomeren (kopsegmenten), pereiomeren (thoraxsegmenten) en pleomeren (abdominale segmenten, het
achterlijf).
14. De haai heef een enkelvoudige bloedsomloop. Welk van de onderstaande omschrijvingen geef de bloedsomloop van de
haai juist weer? (Hfd 17, pagina 3 en 4)
a) Zuurstofarm bloed – sinus venosus – atrium – ventrikel – conus artertosus – ventrale aorta – kieuwen – rest van het
lichaam – sinus venosus
b) Zuurstofarm bloed – conus arteriosus – ventrikel – atrium – sinus venosus – ventrale aorta – kieuwen – rest van het
lichaam – conus arteriosus
c) Zuurstofrijk bloed – sinus venosus – ventrikel – atrium – conus arteriosus – ventrale aorta – kieuwen – rest van het
lichaam – sinus venosus
d) Zuurstofarm bloed – conus arteriosus – atrium – ventrikel – sinus venosus – ventrale aorta – kieuwen – rest van het
lichaam – conus arteriosus
SV is de sinus venosus. A is het atrium. V is de
ventrikel. BA is de conus arteriosus. Hierna gaat
het naar de kieuwen, dit gaat door de ventrale
aorta. Vanaf de kieuwen gaat het naar de rest
van het lichaam en via daar weer naar SV. Zo
gaat het cirkeltje rond. Het zuurstofarme bloed
komt dus aan bij de SV.
15. Verschillende celorganellen zijn ontstaan als een vorm van endosymbiose, waarbij een eencellige prokaryoot binnenin
andere cellen werd opgenomen. Welke van de volgende uitspraken is correct? (Hfd 2, pagina 5)
a) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van spirocheten
b) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van cyanobacteriën
c) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van purperbacteriën
d) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van archeabacteriën
16. Hoe noemen we bij een proglots van de lintworm de structuur waarin het sperma, afomshg van een andere proglots of
lintworm, hjdens en na de copulahe wordt opgeslagen? (Hfd 8, pagina 9)
a) Vas deferens
b) Receptaculum seminis
c) Vesicula seminis
d) Ductus ejaculatorius
Vrouwelijke lintworm bevat de vagina, het receptaculum seminis.
17. Hoe noemen we bij de kreef de 2 laterale platen van de carapax die de kieuwkamer omsluiten? (Hfd 14, p 3)
a) Pleomeren
b) Pleurobranchiën
c) Branchiosternieten
d) Branchiostenieten