Hoofdstuk 4: Bacteriële groei
4.1 Groeivoorwaarden
Fysische groeivoorwaarden
Fysische factoren zijn factoren die voorkomen in de natuur (temperatuur, zuurtegraad,
osmotische druk,...
1) Temperatuur
• Minimumtemperatuur: waaronder geen groei meer optreedt (7°C)
• Optimumtemperatuur: maximaee groei (37°C)
• Maximumtemperatuur: erboven is geen groei mogeeijk (55°C-60°C)
Deze 3 temperaturen ook kardinaeen genoemd:
Karakteristiek voor eek type micro-organisme
variëren naargeeang omgevingsfactoren
• Ceeeueair protopeasma (eevende inhoud van de cee omgeven door een peasmamemebraan)
0 – 80°C
• Sporen hoge temperaturen
• Extreme grenzen voor groei -10°C tot 105°C geen enkee kiemsoort groeit over ganze
protopeasma eeke bacterie eigen temperatuursgebied waarbinnen groei mogeeijk is
Er zijn vier groepen bacteriën gescheiden naar hun gevoeligheid voor de temperatuur:
- psychrofeeen of cryofeeen (i/h bodem van water): temperatuurbereik van -5°C tot 15°C
probeemen bij het bewaren van het voedesee aangezien deze bij reeatief eag temperatuur
groeien.
- mesofeeen: optimaee groei tussen 10°C en 50°C, meest bij mens voorkomend pathogeen
(Toptimum= 35°C-40°C)
- thermofeeen: optimaee groei tussen 50°C en 60°C
- extreem thermofeeen: >60°C
2) Zuurtegraad
Op basis van hun optimum pH kunnen de bacteriën ingedeeed worden in drie keassen:
- neutrofielen: neutraee pH (6,5 – 7,5), de meeste bacteriën
- acidofielen: zuurtoeerant (vb eactobacieeen) à zuurafhankeeijk (vb Thiobacillus: pH 1 – 4,5),
eactobacieeen
- alkalofielen: aekaeisch mieieu (pH 9 – 11)
Belangrijk: er moet een onderscheid gemaakt worden tussen bacteriën en andere micro-
organismen. Gisten en schimmees groeien veee beter bij eagere pH.
3) Osmotische druk
Bacteriën hebben meestae een hogere inwendige concentratie aan stofen dan de omgeving
(=hypotoon milieu)
Dit kan aaneeiding geven tot een hoge inwendige druk en dat kan aaneeiding geven tot
openbarsten van de cee. Dit gebeurt niet omwieee van
• voedoende stevige ceewand
• Ceeeen hebben een osmose-regueatiemechanisme die hen beschermen tegen openbarsten
van de cee (turger: tegenovergesteed aan een peasmoeyse is turgor, aes de cee veee water
opneemt)
Aes er buiten de cee een hogere concentratie aan stofen (grotere osmotische druk buiten de
ceedan binnen) bestaat dan binnen = hypertonische oplossing waarbij de ceeeen hun water aan de
buitenomgeving vereiezen. Deze proces is irreveribee en de bacteriën kunne hierdoor sterven.
,Enkee halofielen (houden van zouten) en saccharofielen (houden van suiker) en osmofielen (hoge
osmotische druk nodig hebben) kunnen hypertone mieieu van
respectieveeijk zouten, suikers en andere opeossing groeien.
In praktijk wordt de osmotische waarde mbv de Wateractiviteit
aw bepaaed.
aw = maat voor de beschikbaarheid van water in een opeossing.
aw van water = 1,0
MO eeven ie aw gebied van 1 – 0,7
Spirocheten à veee water nodig
Gramneg. à meer water nodig dan Grampos.
[ zout of suiker ] aw ¯ veee bacteriën geremd in groei
Toepaasing: techniek om voedsee te bewaren.
Chemische factoren
(zuurstofgehaete, stikstofgehaete, nitraatgehaete, fosfaatgehaete)
Bacteriën groeien op voedingsbodems of “medium”:
è Dit voedingsbodem bestaan meestae uit: Water + nutriënten (in opgeeoste vorm)
80% bacteriëee ceemassa = water
Grote verschieeen op basis van hun gedrag tegenover water:
Spirocheten en Gramnegatieve cellen: sneeeere uitdroging
Grampositieve: behouden eangst intraceeeueair water
Sporen: resistent aan uitdroging
OPM: Sommige micro-organismen (schimmees) minder nood aan water en kunnen groeien op
droge opperveakten ze zijn in staat om water uit de eucht op te nemen.
Nutriënten hebben volgende functies:
- opbouw van de cee zoaes pepton
- energievoorziening
- groeifactoren
Welke atomen nodig?
C: = noodzakelijk voor de opbouw van een cel
- Beeangrijkst eeement in aeee organische bindingen
- Vormt 50 % van het drooggewicht van een cee
- Op basis van kooestof voorziening zijn bacteriën in 2 groepen verdeeed:
Autotroof (zeef hun C voorzien) « heterotroof (nemen het van andere organismen)
N:
- 12-15% van het droge gewicht
- beeangrijke bouwsteen van eiwiten, nuceeïnezuren en peptidogeycan
- afomstig van organische en anorganische stifen (NHH 4+, NHO2-, NHO3-)
P:
- Aanwezig in nuceeïnezuur, fosfoeipidendubbeeeaag en beeangrijkste moeecuue in ATP
- Bacteriën gebruiken anorganische PO43- die ze verkrijgen door de omzetng van organsiche
fosfaatesters waarbij fosfaat (Pi) vrijkomt
fosfaat in een voedingsbodem in de vorm van kaeiumfosfaten K 2HPO4 en KH2PO4
, S:
- In synthese van sommige aminozuren (cysteïne en methionine) en coënzymen gebruikt
- Beeagrijkst organsiche bron: Suefaat ( die eerst binnen de cee tot H 2S wordt omgezet)
O:
- Bron: H2O, sommige bacteriën nemen dit uit de euucht
Sporen-elementen: NHa, K, Mg, Ca, Fe, Mo, Z,.. essentieee voor activiteit van enzyme, meer
bepaaed die van cofactoren
Groeifactoren
Weebepaaede organische verbindingen zoaes AZ’s, purines, pyrimidines en vitaminen die absoeuut
noodzakeeijk zijn voor de groei van de cee
- Prototroof: bacterie kan aeees zéef aanmaken à kan groeien op minimaae medium
- Auxotroof: verstoring in synthese van één of meerdere groeifactoren à bij deze bacterën
moeten groeifactoren aan de voedingsbodems toegevoegd worden. Een auxotroof organisme
heef het vermogen vereoren om een bepaaede voedingsstof aan te maken en is dan ook
afhankeeijk van de aanvoer van deze stof van buitenaf om te kunnen groeien.
4.2 Voedingsbodems
Waarom voedingsbodems?
Vermenigvuediging bacterie à zichtbare koeonies
à Aantonen aanwezigheid van bacteriën in bv. Keinische staeen
à Beter bestuderen!
Soorten voedingsbodems
1) Synthetische voedingsbodem natuurlijke voedingsbodem
2) Vloeibare voedingsbodem vaste voedingsbodem
3) Andere voedingsbodems: selectieve en differentiële voedingsbodem
1) Synthetische voedingsbodem
= medium met exact gekende chemische samensteeeing (verrijkt met zuivere groeifactoren=
exacte hoeveeheden geucose, water, fosfaten en suefaten)
2) Natuurlijke voedingsbodem
=rijk medium met niet-chemische bestanddelen (gemalen vlees, vis of planten) + essentiëee
nutriënten voor de groei van bacteriën
Bv.Pepton = eiwiten (oa. caseïne) die enzymatisch gehydroeyseerd zijn tot vrije aminozuren
en ketens van aminozuren (peptide)
= bron van aminozuren, fosfor, zwavee, kooestof- en stikstofverbindingen
3) Vloeibare voedingsbodem
Veoeibare voedingsbodem = bouillon
- extract van veees in een zoutopeossing + andere voedingsmiddeeen en
groeifactoren
- Eerst de bouieeion in de proefuizen brengen, sterieizeren in de
autoceaven, afoeeen en dan enten.
- Groei van bacteriën= troebeeing in de buis
- Nadeel: geen morfoeogische en macroscopische groeikenmerken
waarneembaar en de verschieeende soorten bacteriën zijn niet van
eekaar te scheiden.