Ik heb deze samenvatting gebruikt om te studeren voor de LKT en behaalde een 9. Het is een uitgebreide samenvatting gebaseerd op de toetsgids Nederlands van 10voordeleraar en bevat alle benodigde informatie voor de Landelijke Kennisbasis Nederlands/Taal voor de Pabo. De samenvatting omvat relevante...
Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid (11 vragen)
Mondelinge taalvaardigheid: het spreken en luisteren, het voeren van allerlei mondelinge
gespreksvormen staan centraal (luistervaardigheid, spreekvaardigheid en gespreksvaardigheid).
Luisterstrategieën:
1) Globaal luisteren: grote lijnen volgen, begrijpend luisteren à begrijpen van de info, details let
je minder op.
2) Intensief luisteren: details zijn belangrijk, volledig beeld creëren wat spreker vertelt.
3) Kritisch luisteren: mening vormen tijdens luisteren.
4) Gericht luisteren: specifieke informatie oppikken, selecterend luisteren, geïnteresseerd in
bepaalde aspecten.
Luisterstrategie met bijbehorende luisterdoel:
Luisterstrategie: Luisterdoel:
Globaal luisteren à Een bepaald gevoel willen ondergaan
Intensief luisteren à Iets te weten willen komen
Kritisch luisteren à Een mening willen vormen
Gericht luisteren à Een bepaalde handeling willen uitvoeren
Een spel willen spelen
Spreekdoelen:
Begrip Omschrijving Voorbeeld
Amuseren Toehoorders vermaken, boeien, ontroeren Vertellen van een mop.
Informeren Overbrengen van feitelijke informatie De weg wijzen
Instrueren Uitleggen of verduidelijken Vertellen hoe laat het is.
Overtuigen De luisteraar overhalen Dit boek moet je echt lezen!
Spreekstrategieën: een bewuste handeling om het spreekdoel te bereiken.
1) Oriënteren op het spreekdoel à wat wil je bereiken?
2) Het onderwerp en het inzetten van eigen kennis à wat ga je wel/niet vertellen?
3) Soort spreektaak à hoe ga je presenteren?
4) Oriëntatie op gesprekspartner of publiek à met wie ga je in gesprek of luistert ernaar?
5) Reflecteren op spreektaak à bereik je het doel? Begrijp je wat er gezegd wordt?
6) Monitoren van de spreektaak à is het nodig om meer te zeggen, beter te luisteren of vragen
te stellen?
7) Evalueren van de spreektaak à wat ging goed en wat niet? Wat zou je de volgende keer
anders aanpakken?
1
, Drie soorten taalfunctiesà waarvoor je taal gebruikt: sociale (communicatief) taalfunctie, cognitieve
(conceptualiserend) taalfunctie en expressie taalfunctie.
1) Sociale/communicatieve taalfunctie: omgang met elkaar, interactie en taal als
communicatiemiddel.
Verschillende soorten sociale taalfuncties:
Sociale taalfunctie Omschrijving Voorbeeld
Zelfhandhaving Zichzelf verdedigen/beschermen Die had ik!
Zelfsturing Geef aan wat je gaat doen, eigen handelen met Ik ga eerst naar de bakker en dan
woorden ordenen/plannen. naar de supermarkt.
Sturing van anderen Eigen handelen sturen, maar ook het gedrag van Zullen we gaan zwemmen?
anderen beïnvloeden.
Structurering van het gesprek Taal gebruiken om het gespreksverloop te Mag ik even wat zeggen?
beïnvloeden.
2) Cognitieve taalfuncties: taal als hulpmiddel om je gedachten te ordenen en greep te krijgen op
de werkelijkheid. Je kunt ze ordenen in mate van complexiteit. Meest eenvoudige is
rapporteren (het benoemen/labelen van voorwerpen of gebeurtenissen).
Verschillende soorten cognitieve taalfuncties:
Taalfunctie Omschrijving Voorbeeld
Rapporteren Verslag doen van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Dit is een visje met een lange staart en
Hieronder vallen: benoemen, etiketteren, beschrijven en die andere is korter.
vergelijken. Dat is rond.
Redeneren Beschrijving waarin een extra denkstappen wordt verwoord. Als we de deur van de kast opendoen,
Hieronder vallen: chronologisch ordenen, concluderen, middel- gaat de cavia piepen, want dan wil hij
doelrelatie, oplossen van een probleem, oorzaak gevolg relatie. ook eten.
Projecteren Je proberen te verplaatsen in de ander. Esra heeft geen zin om te spelen, want
Inleven in een ander. ze is verdrietig.
3) Expressieve taalfunctie: taal gebruiken om te experimenteren, gevoelens te uiten en om iets
te zeggen dat anderen nog niet eerder zogezegd hebben à taal als expressiemiddel. Bv. in
een dagboek schrijven.
Taalverwerving
Verschillende niveaus van taalverwerving (taalontwikkeling):
Niveau Taalcomponent ... van woorden Omschrijving
Fonologisch Taalvorm Uitspraak ... Vormen van spraakklanken
Morfologisch Taalvorm Opbouw ... Vorming van woorden
Syntactisch Taalvorm Volgorde ... Regels van combineren van woorden
Semantisch Taalinhoud Betekenis ... Betekenis van woorden/de inhoud van taal
Pragmatisch Taalgebruik Gebruik ... Regels voor gebruik van taal eigen maken
Orthografisch Spelling ... Spelling van woorden
Twee verschillende theorieën over taalverwerving:
1) Creatieve constructietheorie: kind heeft een aangeboren taalvermogen waarmee ze op een
creatieve manier zinnen kunnen opbouwen.
2) Interactionele benadering: de omgeving en interactie tussen een kind en andere
moedertaalsprekers zijn belangrijk bij het leren van taal. Het taalaanbod moet afgestemd zijn
op de mogelijkheden van het kind.
Overige theorie: behaviorisme à taal leren door imitatie. De taal van de omgeving bootsen ze na.
2
,Stadia van taalverwerving (taalontwikkelingsfasen):
Eerst taalverwervingsproces/taalontwikkelingsfasen:
Eerstetaalverwerving: gaat het om de verwerving van de moedertaal.
- Prelinguaal/preverbale periode: 0 – 1 jaar
o Huilen (eerste 6 weken) à baby geeft een signaal, bv. heeft honger of pijn.
o Vocaliseren (6 – 20 weken) à baby produceert zelf klanken en oefent spraakmechanisme.
o Vocaal spel (4 – 6 maanden) à klanken worden gevarieerder à verschillen in toonhoogte,
luidheid en duur. Kinderen produceren nu ook medeklinkers en klanken die in NL niet
voorkomen.
o Brabbelen (vanaf 7 maanden) à kind herhaalt klankgroepen (klinkt beetje als taal), bv.
dadada, bababa, mamama
- Linguaal/linguale periode:
o Vroeglinguale fase (1 – 2 jaar) à van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik. Woorden zijn
nog sterk verbonden aan een specifieke context. Woorden worden vaak nog niet correct
uitgesproken, bv. twee medeklinkers achter elkaar is moeilijk). (Niveau à Fonologisch:
uitspraak, semantisch: betekenis, syntactisch: volgorde)
- 1 jaar à eenwoordzin: met losse woorden spreken, een eigenschap toekennen.
- 1,5 jaar à tweewoordzin: woorden worden gecombineerd.
- 2 jaar à meerwoordzin: kleine zinnen van meer dan 2 woorden.
o Differentiatiefase (2,5 – 5 jaar) à kinderen leren dat woorden van vorm kunnen veranderen
en dat dat iets betekent. Taalkennis verfijnen en de andere taalcomponenten (morfologie en
syntaxis) meer gebruiken. In deze periode maken kinderen fouten als gevolg van over
generalisatie. (Niveau à morfologisch: opbouw woorden, pragmatiek: gebruik van woorden).
Overgeneralisaties: taalregels woorden onterecht toegepast, bv. loopte en gevald.
o Voltooiingsfase (5 jaar en ouder): beheersen taal op dezelfde manier als volwassenen, maar
de woordenschat is veel kleiner.
- Morfologie: onregelmatige vormen, bv. schepen en glaasje zijn lastig.
- Verleden tijd en sterke werkwoorden, bv. valde en slaapte zijn lastig.
- Syntactisch: lastig om langere zinnen te vormen en te begrijpen.
- Pragmatisch: kinderen zijn volwaardige gesprekspartner.
Tweedetaalverwerving/Tweede taalontwikkeling: het aanleren van een tweede taal.
Tweede taal: de voertaal in de omgeving van het kind wijkt af van de moedertaal.
o Simultane tweetaligheid: twee talen tegelijk leren (voor derde levensjaar).
o Successieve tweetaligheid: tweede taal leren na eerste taal is geleerd. Tweede taal wordt
beïnvloed door de eerste taal.
Interferentiefout: fouten die voortkomen uit verschillen tussen 1e en 2e taal, bv. de lidwoorden.
3
, Communicatieve competentie: De communicatieve competentie kun je pas goed gebruiken als de
kennis hebt van het taalsysteem en de taalregels, vaardigheden om gesprek te voeren en daarbij
efficiënte strategieën kan gebruiken. Je gebruikt je taalgebruik aan, aan de situatie.
Deel competenties van communicatieve competentie:
Deelcompetentie Omschrijving
Grammaticale competentie Kennen van grammaticale regels, woordenschat, correct vervoegen en verbuigen
van woorden en kennis van de correcte uitspraak van woorden à Taalgebruiker
beschikt over fonologische (klank) en syntactische (zinsopbouw) vaardigheden en
een adequate woordenschat.
Tekstuele competentie Kennis van gesproken en geschreven tekst. Weten hoe je een tekst begint en
eindigt, maar ook kennis hebben van de regels voor schriftelijke teksten à
Opbouw van teksten en teksten structureren.
Strategische competentie Strategieën (schrijf, spreek en luister strategieën) hanteren om bepaalde doelen
te bereiken. Hoe kun je anderen overtuigen of aanzetten tot actie à Strategie
hanteren en communicatieve doelen bereiken.
Functionele competentie Het vermogen om taalgebruik aan te passen aan een specifieke situatie.
Domein 2: Woordenschat (9 vragen)
Woordenschat: het aanleren van de betekenis van nieuwe woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en
spreekwoorden.
Begrip Omschrijving Voorbeeld
Productieve woordenschat (actieve woordenschat) woorden die Bij het zien van het plaatje cavia, dit
kinderen gebruiken om met anderen te dier ook kunnen benoemen.
communiceren.
Receptieve woordenschat (passieve woordenschat) woorden die Horen of lezen van het woord cavia en
kinderen begrijpen of waarvan ze de dan het juiste plaatje aanwijzen.
betekenis herkennen, maar zelf niet
gebruikt.
Productieve woordenschat is altijd kleiner dan receptieve woordenschat à een gebruiker kan altijd
meer begrijpen dan zelf uitspreken. Het verschil in de omvang van de receptieve woordenschat neemt
alleen maar verder toe tussen eentalige en tweetalige kinderen.
Woordleerstrategieën: werkwijzen bewust ingezet om de betekenis van woorden te achterhalen.
Vier strategieën om de woordbetekenis te achterhalen:
Woordleerstrategie Omschrijving
Woord analyseren Letten op bekende stukken van een woord. Bv. cavia-hok of
vuilnisophaaldienst.
Gebruik maken van (non)verbale context Woorden afleiden vanuit de tekst. De betekenis wordt niet expliciet
omschreven. Bv. plaatjes.
e e
Gebruik maken van een bron in 1 of 2 taal Bv. Vragen aan een klasgenoot, leerkracht, woordenboek of
internet.
Letten op de overeenkomsten tussen 1e en 2e Nagaan of bepaalde woorden of woordenvelden in hun moedertaal
taal kennen.
Aanleren van een woordleerstrategie is vorm van intentioneel woordenschatonderwijs à
gestructureerde methode met aandacht voor woordselectie, thematisch werken, voor een opbouw in
het aanbod.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur rosacelik. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.