TAT - Biogenie 6.2
THEMA 1: CHROMOSOMALE MECHANISMEN VAN
OVERERVING
1. MENDELIAANSE OVERERVING
Erfelijke kenmerken: kenmerken die worden doorgegeven van ouders op kinderen
Overerving: kenmerk van ene generatie naar de andere doorgeven.
De wetenschap van het mechanisme van overerving is genetica of erfelijkheidsleer
1.2 Monohybride kruisingen
1.2.1 Met dominante overerving
Stap 1: kruising vna de parentale generatie:
- P: parentale generatie
- F1: nakomelingen van de eerste generatie
- Wanneer een plant met gele zaden en een plant met groene zaden gekruist worden —> planten
met uitsluitend gele zaden
- DUS: geel is dominant, groen is recessief
Stap 2: zelfbestuiving van de F1 generatie
- F1: zelfbestuiving —> tweede generatie nakomelingen (F2): verhouding van 3:1 (geel:groen)
1.2.2 interpretatie van de resultaten: splitsingswet
Splitsingswet: erffactoren komen in paren voor. Bij de vorming van de gameten worden de paren
van erffactoren gescheiden, gesplitst en bij de vorming van de zygote worden nieuwe combinaties
van twee erffactoren gevormd
1.2.3 symbolische voorstelling van het kruisingsexperiment
Hoofdletters voor dominante kenmerken. vb: AA
Dezelfde kleine letters voor het recessieve kenmerk. vb: aa
AA x aa —> Aa x Aa —> AA, Aa, AA, aA
1.2.4 moderne geneticabegrippen toegepast op het experiment van Mendel
GENEN EN ALLELEN: erffactoren zijn genen, verschillende vormen zijn de allelen, twee mogelijke
combinaties mogelijk
FENOTYPE EN GENOTYPE: waarneembare kenmerken= fenotype, erffactoren = genotype
HOMOZYGOOT EN HETEROZYGOOT: homozygoot of raszuiver = AA, aa. Heterozygoot of niet-
ras-zuiver= Aa
DOMINANTE EN RECESSIEVE ALLELEN: dominant komt tot uiting bij homo- en heterozygoot,
recessief alleen bij homozygoot genotype.
1
,1.2.5 met intermediaire overerving
vb: kruising van homozygote rode en homozygote witte bloem
—> F1: allemaal roze bloemen = intermediair kenmerk, mengvorm
—> F2: 1:2:1, (rood, roze, wit) (BB, AB, AA)
- Hier worden twee verschillende hoofdletters gebruikt, omdat noch de ene vorm, noch de andere
vorm overheerst (A=wit, B=rood)
1.2.6 met codominante overerving
vb: kleur van de kip
Hier zal elk allel afzonderlijk zijn uitwerking fenotypisch tot uiting brengen
AA: wit, AB: gespikkeld, BB: zwart
—>P: witte kip en zwarte kip
—> F1: gespikkeld
—>F2: 1:2:1 (wit, gespikkeld, zwart)
1.3 Dihybride kruisingen
Overerving van twee kenmerken tegelijk
1.3.1 met twee dominante kenmerken bij zelfde ouder
vb: gele ronde zaden met hoekige groene zaden
—> F1: gele ronde zaden
—> F2: 9:3:3:1 (geel en rond, geel hoekig, groen rond, groen hoekig)
- Het is dus mogelijk om nieuwe rassen te verkrijgen door kruising, kenmerken die homozygoot zijn,
zijn zaadvast en blijven behouden bij verder kweken
1.3.2 interpretatie van de resultaten: onafhankelijkheidswet
Onafhankelijkheidswet: De allelen van een allelenpaar gedragen zich bij overerving onafhankelijk
van de allelen van een ander allelenpaar.
1.3.3 Met twee dominante kenmerken bij verschillende ouders
vb: zwarte gladde haren met witte gekroesde haren
—> F1: zwarte gekroesde haren
—> F2: 9:3:3:1 (zwart gekroesd, zwart glad, wit gekroesd, wit glad)
- Er zijn hier nieuwe rassen ontstaan
1.3.4 Met één dominant en één intermediair kenmerk
vb: kat met tabbyvacht en lange staart x kat met zwart vacht en staartloos
—>F1: tabbyvacht en staartstomp (intermediair
—> F2: 3:6:3:1:2:1 (T-L, T-S, T-G, Z-L, Z-S, Z-G)
2
,1.3.5 Met twee intermediaire kenmerken
vb: lange bloemsteel en vroege bloeitijd x korte bloemsteel met late bloeitijd
—> F1: matige lange steel met matige vroege bloeitijd
—> F2: 1:2:1:2:4:2:1:2:1 (9 verschillende genotypes)
2. CHROMOSOMALE BASIS VAN OVERERVING
- Chromosomen zijn de dragers van de genen, waar de basis van overerving ligt
- chromosoom: verameling van lineair geordende genen
- De plaats van een gen op een chromosoom is de
- Lange arm (Q) en korte arm ( P) van chromosoom, gescheiden door centrosoom
- Homologe chromosomen:
- Even lang, centromeer op zelfde plaats
- In profase 1 van meiose 1 vormen ze paren
- Dragen op overeenkomstige plaatsen dezelfde lineair geordende loci
3. BIJZONDERE GEVALLEN VAN OVERERVING
- milieufactoren en dergelijke kunnen invloed hebben op ontstaan kenmerk
3.1 Letale allelen
3.1.1 Wat zijn letale allelen?
- letaal: dodelijk, een homozygoot genotype is dus geen levensvatbaar individu
vb: gele beharing domineert de grijze, maar gele muizen die homozygoot zijn, zijn niet levensvatbaar,
dus: gele muizen altijd heterozygoot
Geel (Aa) x geel (Aa)
—> F1: AA (letaal), Aa (geel), Aa (geel), aa (grijs) —> 0:2:1
3.2 Multipele allelen
3.2.1 Wat zijn multipele allelen?
- Meer dan twee allelen van één gen
vb: bloedgroepen ABO (3 multipele allelen)
AA, Ao —> bloedgroep A
BB, Bo —> bloedgroep B
AB —> bloedgroep AB
oo —> Bloedgroep O
3
, 3.3 Polygenie
3.3.1 Wat is polygenie
- interactie tussen genen, waarbij meerdere genen samenwerken om 1 fenotypisch kenmerk tot
strand te brengen
vb:
1. Polygenie met dominantie
- Als fenotypische kenmerk door twee of meer onafhankelijke dominante genen wordt verkregen
- vb: bladvorm
genotype fenotype
A.B. driehoekig
A.bb driehoekig
aaB. driehoekig
aabb Ovaal
2. Cumulatieve polygenie
- gradatie van het fenotypisch kenmerk evenredig met het aantal inwerkende genen
- vb: oogkleur
gen Dominante genotypen Fenotypen
allelen
Oogkleur 4 AABB donkerbruin
Oogkleur 3 AABb middelbruin
AaBB
Oogkleur 2 AaBb lichtbruin
aaBB
AAbb
Oogkleur 1 Aabb Donkerblauw of
aaBb groen
Oogkleur 0 aabb Lichtblauw
3. dremplepolygenie
- voldoende aantal genen aanwezig zijn voordat het kenmerk tot uiting komt
- vb: spina bifida (open rug bij geboorte van kindjes
3.4 Cryptomerie
3.4.1 Wat is cryptomerie?
- één erfelijk kenmerk wordt door twee genen bepaald
- Interactie tussen genen, waarbij het ene gen het effect van het andere gen beïnvloedt
1. Cryptomerie met omzettingsfactoren
-vb: vachtkleur van de muis
4