lOMoARcPSD|2079271
Samenvatting hoofdstuk 2-30 - Micro-economie: compleet
Micro-economie (Vrije Universiteit Brussel)
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Wout Van Hemelrijck (woetje@hotmail.be)
, lOMoARcPSD|2079271
Chapter 2 : Budgetbeperking
“Consumenten kiezen de beste consumptiebundel die ze zich kunnen veroorloven”
In dit hoofdstuk focussen we ons op wat een consument zich kan veroorloven
1. De budgetbeperking
De consumenten wensen alles te kopen maar zullen enkel de goederen kopen waarvoor ze er
de middelen voor hebben. Stel dat de consument de keuze heeft tussen twee goederen : x1 en
x2.De consumptiebundel (x1, x2) is een lijst van cijfers die aangeeft hoeveel de consument
van elk goed wil consumeren. Indien we de prijzen van de goederen kennen en de
hoeveelheid geld die de consument moet uitgeven dan wordt de budgetbeperking :
p1.x1 + p2.x2 m
Is het linkerlid kleiner dan het inkomen m dan noemt men (p1, p2) een “affordable”
consumptiebundel. De Budget Set vormt de verzameling van de haalbare bundels bij gegeven
inkomen en prijzen. Het budget waarover de consument beschikt, vormt een beperking op de
keuze.
2. Twee goederen zijn vaak genoeg
Meestal werken we met twee goederen waarbij goed 2 “a composite good” genoemd wordt
en stelt al de rest voor dat de consument zou willen consumeren.
3. Eigenschappen van de budgetverzameling
De budgetrechte is de verzameling van bundels die exact m kosten : p1.x1 + p2.x2 = m.
x1
Budget Set Punten op de curve kosten exact m, punten boven de curve zijn
+1 niet haalbaar en punten onder de curve kosten minder dan m. We
kunnen de budgetbeperking herschrijven als x2 = m/p2 – m/p2.x1.
-p1/p2
Dit geeft aan hoeveel de consument van goed 2 wenst te
x2 consumeren als hij een hoeveelheid x1 consumeert.
Om de budgetrechte te tekenen moeten we zich afvragen hoeveel een consument van elk goed
zou consumeren indien hij al zijn geld op dat bepaald goed uitgeeft : resp. m/p1 en m/p2. Nu
dat je de punten op de twee assen hebt, moet je noch enkel verbinden.
De helling van de budgetrechte heeft een speciale interpretatie : het meet in welke mate de
markt goed 1 tegen goed 2 wil substitueren. Stel dat een consument zijn consumptie aan goed
1 verhoogt met x1, hoeveel zou hij meer aan goed 2 consumeren ?
p1.x1 + p2.x2 = m
p1(x1 + x1) + p2.(x2 + x2) = m
Aftrekken geeft : p1.x1 + p2.x2 = m
Dus wordt de helling : x1/x2 = -p1/p2
De min-teken staat voor het feit dat als je meer van een goed consumeert je minder van het
ander zal consumeren. We kunnen het dus zien als de opportuniteitskost waarbij je iets moet
opgeven om iets anders te hebben.
4. Hoe verandert de budgetrechte
Bij een stijging van het inkomen kan de consument zich meer veroorloven dus gaat zijn
budgetrechte naar boven verschuiven (merk op dat de twee punten m/p1 en m/p2 op de twee
assen stijgen). m zit niet in de helling dus verandert deze laatste niet.
Bij een stijging van de prijzen van bvb. p1 zal je minder van goed 1 willen consumeren.
1
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Wout Van Hemelrijck (woetje@hotmail.be)
, lOMoARcPSD|2079271
Bij elk niveau van x1 is x2 kleiner aangezien de budgetrechte steiler (platter bij stijging van p2)
is geworden door een groter geworden helling (-p1/p2).
x1
Wat gebeurt er nu als beide prijzen verdubbelen ? Dit heeft hetzelfde
effect als een halvering van het inkomen :
2p1.x1 + 2p2.x2 = m
-p’1/p2 -p1/p2 p1.x1 + p2.x2 = m/2
Dus indien we de prijzen verdubbelen en het inkomen verdubbelen,
10 24 x2 dan komen we op hetzelfde resultaat uit.
Meestal zal het budget niet de enige beperking zijn. Zo kunnen belastingen (gezien als hogere
prijzen p+t met t de belasting), subsidies en rantsoenering (consumptie van een bepaald goed
mag niet boven een bepaald niveau komen) hun rol spelen. Een voorbeeld van rantsoenering
is bvb. voedsel. Stel je niet kunt overleven als je minder dan 10 eenheden x1 consumeert maar
dat je niet meer dan 24 eenheden kan consumeren dan wordt de budgetrechte beperkter.
OPM. Een perfecte inflatie waar de prijzen van alle goederen en inkomen evenredig stijgen,
kan geen invloed hebben op iemands budgetverzameling en iemands optimale keuze.
Chapter 3 : De voorkeuren
We focussen ons in dit hoofdstuk op wat een consument het beste vindt. Het is belangrijk te
stellen dat een identiek goed verschillend is van plaats tot plaats vanaf het moment dat de
consument het goed anders evalueert naargelang de locatie.
Bvb. Een paraplu in de woestijn is niet evenveel waard als een paraplu in België.
We werken nog altijd met twee goederen waarvoor één “al de andere goederen” voorstelt.
Dan wordt de complete consumptiebundel : (x1, x2).
Consumptiesoevereniteit : wat de consument zelf als dusdanig bestempelt.
1. Voorkeuren van de consument
Op eender welk moment kunne twee bundels (x1, x2) en (y1, y2) door de consument geordend
worden (de voorkeurrelatie is ordinaal) :
(x1, x2) > (y1, y2) : X wordt strikt verkozen boven Y
Indien de opportuniteit zich voordoet dan zal de consument X
Kiezen. Het is gebaseerd op zijn gedrag
(x1, x2) (y1, y2) : X en Y zijn equivalent.
D consument is indifferent t.o.v. de twee bundels. Gezien zijn
voorkeuren zal hij even tevreden zijn met X als met Y.
(x1, x2) (y1, y2) : X is zwak verkozen boven Y
De consument heeft liever X of is indifferent. Hij heeft X minstens
zo graag als Y
De drie relaties zijn gerelateerd : als men zegt dat (x1, x2) (y1, y2) en (y1, y2) (x1, x2) dan
kunnen we schrijven dat (x1, x2) (y1, y2). Als men daarentegen zegt dat (x1, x2) (y1, y2)
maar dat (x1, x2) (y1, y2) niet het geval is dan kunnen we schrijven dat (x1, x2) > (y1, y2).
2. Axioma’s over voorkeuren
1. Volledigheid (of completeness) : elk twee bundels kunnen vergeleken worden. Het komt
op hetzelfde neer van te zeggen dat de consument in staat is om te kiezen. Dus elk punt
ligt op een indifferentiecurve.
2. Reflexiteit (of reflexieve) : elk bundel is minstens even goed als zichzelf: (x1, x2) (x1, x2)
3. Transitiviteit (of transitive) : Als de consument X minsten zo graag heeft als Y en Y
minstens als Z, dan heeft hij X minstens zo graag als Z : (x1, x2) (y1, y2) en (y1, y2) (z1,
z2) dan (x1, x2) (z1, z2). Transitiviteit is een hypothese op het keuzegedrag van de
2
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Wout Van Hemelrijck (woetje@hotmail.be)
, lOMoARcPSD|2079271
consument, niet een verklaring van pure logica. Indien we in dit geval vragen aan een
consument om tussen X, Y en Z te kiezen dan zou hij een probleem hebben omdat er altijd
een betere bundel zal zijn dan degene hij gekozen heeft. Daarom moeten de voorkeuren
transititief zijn zodat men het “beste” uitkiest.
3. Indifferentiecurven
Stel we hebben een bundel (x1, x2) bestaande uit twee goederen x1 en x2. De indifferentie-
curve verzamelt alle bundels die voor de consument dezelfde waarde opleveren als de bundel
in kwestie, hier (x1, x2). Voor elk oorspronkelijke bundel kunnen we een indifferentiecurve
opstellen.
x1 Weakly preffered set : elk punt boven de indifferentiecurve : de
consument heeft x minstens zo graag als y.
y Welk punt op de curve wordt er uiteindelijk gekozen hangt af van
I1 het budget van de consument.
x I1 wordt strikt verkozen boven I2.
I2
x2
Eigenschap : “Indifferentiecurven snijden elkaar nooit”. Stel dat we twee indifferentiecurven
hebben I1 en I2. x en y zijn punten op I1 dus geldt dat xy. y en z zijn punten op I2 dus geldt
dat yz, waarbij y het snijpunt is tussen de twee curven. Volgens de transitiviteit geldt dat xz
terwijl dit helemaal niet het geval is : x ligt op I1 en z op I2.
4. Voorbeelden van voorkeuren
Goods en bads : We spreken over een “good” indien meer verkozen wordt boven minder.
Analoog spreken we over een “bad” indien minder verkozen wordt boven meer.
Stel bvb. dat we de keuze hebben tussen chocolade (good) en ziek te zijn (bad). Als men
minder chocolade krijgt dan wil men minder ziek zijn om even gelukkig te zijn.
Choc
-1
-1
Ziek
Perfecte substituten : Twee goederen zijn perfecte substituten als de consument de ene
goed door de andere wil substitueren met een constante verhouding. One-to-one basis.
Bvb. Stel de consument beschikt over 10 blauwe potloden en 10 rode en zich niet bekommert om de kleur.
Elk bundel die 20 potloden oplevert is voor hem indifferent en liggen op dezelfde curve. De consument
levert 1 blauwe potlood op voor 1 rode om op dezelfde curve te zitten en 20 potloden bezitten (helling = -
1). Elk bundel dat meer dan 20 potloden oplevert ligt op een hogere indifferentiecurve.
De curven hebben een constante helling : Stel dat de consument nu
1 blauwe oplevert tegen 2 rode dan is de helling -2
Perfecte complementen : Twee goederen zijn complementen als ze in constante
verhoudingen geconsumeerd worden. Niet noodzakelijk one-to-one basis. Een consument
die twee suikers in zijn koffie zet zal bij een tweede koffie 4 suikers nodig hebben.
Bvb. Linker en rechterschoen : de consument kan de linkerschoen
enkel gebruiken als hij de rechterschoen heeft. Geef hem een tweede
linkerschoen dan is hij niet meer gelukkig. Hetzelfde als je hem allen
een tweede rechterschoen geeft. De indifferentiecurve is dus L-vormig.
3
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Wout Van Hemelrijck (woetje@hotmail.be)