Overzicht Toegepaste Taalkunde
Wat is TT
• Taalkunde (taalwetenschap/linguïs5ek) = wetenschappelijke studie van talen
• Theore:sche taalkunde = hoe zit taal in elkaar (klankvormen, morfemen, woorden,
zinnen, betekenis, teksten/discours)
• Historische taalkunde = hoe evolueert taal
• Toegepaste taalkunde = hoe wordt taal gebruikt
• Klankvormen = klinkers (vocalen/V) en medeklinkers (consonanten/C)
• Fone5ek = fysieke aspecten van het spreken en het luisteren (organen)
• Fonologie = rol van klanken in het gehele taalsysteem à fonemen = kleinste
klankeenheid die zorgt voor betekenisonderscheiding
• Morfologie = taalelementen / morfemen à onvast à vrije morfemen (vast) &
gebonden morfemen (on-, -heid, etc.)
• Woord = kleinste taalelement dat zelfstandig in een zin voorkomt
• Woordvorming: samenstelling (moedertaal), afleiding (onvast), flexie (lopen-liep,
been-benen)
• Zinnen = hoe worden woorden gecombineerd à syntaxis = zinsleer:
gramma:caal/ongramma:caal – zinsdelen / cons:tuenten
• Betekenis van woorden: ui / ajuin (synoniemen à hebben dezelfde denota5e, maar
gebruik verschilt per regio) | fiets / rijwiel (hebben dezelfde denota5e, maar de
connota5e verschilt à fiets is informeel, alledaags, terwijl rijwiel deJiger en
ouderwetser klinkt)
• Betekenis van zinnen: seman5ek = betekenisleer
• Toegepaste taalkunde = Interdisciplinaire studie van taal en (meertalige)
communica:e in reële maatschappelijke contexten -> probleemoplossend denken en
handelen aan de hand van theorieën, methoden en resultaten uit het brede domein
van de toegepaste taalkunde en aanverwante disciplines (kennis over taal ->
beslissingen/prak:jk) à buigt zich over de noden van taalgebruikers; rol die
taal/talen spelen in problemen op het vlak van: communica:e, iden:teit, onderwijs,
werkvloer, etc.
• Taalkunde vs. toegepaste taalkunde:
• Verbondenheid: Taalkunde vormt de basis voor toegepaste taalkunde. Het is de
wetenschappelijke studie van taal en onderzoekt de structuur, betekenis en het
gebruik ervan. De inzichten en kennis die voortkomen uit taalkundig onderzoek
vormen de bouwstenen voor de toepassing ervan in toegepaste taalkunde.
• Toepassing: Terwijl taalkunde zich richt op het begrijpen van taal als systeem op
zichzelf, gebruikt toegepaste taalkunde die kennis om prak:sche problemen op te
lossen. Het past taalkundige principes en bevindingen toe in verschillende gebieden
zoals taalonderwijs, vertaling, taaltechnologie, communica:e en taalbeleid.
, • Wisselwerking: Er is een constante wisselwerking tussen taalkunde en toegepaste
taalkunde. De bevindingen uit taalkundig onderzoek worden toegepast in de prak:jk,
waarbij de prak:jk op zijn beurt nieuwe vragen en problemen oplevert die de
taalkundige studie verder kunnen s:muleren.
Eerste taalverwerving
• Moedertaal = eerste taal = T1
• Prelinguale periode (0 – 1 jaar)
• communica:eve & vocale ontwikkeling + selec:ef luisteren à waarnemen, kirren,
brabbelen (klanken + gebaren)
• Proto-conversa5es (4-7 m)(met de baby praten alsof deze al een echt gesprek kan
voeren) / consonanten + vocalen (pa, ma, am)
• Polyglot à monoglot: reorganisa:e percep:esysteem à fonemen: bed / bad
• Dialogen (8 – 12 maanden) à joint aKen5on: vermogen van een kind om aandacht
te delen met anderen en betekenisvolle interac:es te hebben op basis van gedeelde
focus (kind wijst naar boek en maakt tegelijker:jd oogcontact met volwassene om
aandacht te trekken voor het boek)
• Hoe T1 leren? à ontwikkeling + interac:e + taalaanbod à voorwaarden: percep:e
(gehoor + gezicht) + fijnmotorisch + goede sociaal-emo:onele & cogni:eve
ontwikkeling
• Vroelinguale periode (1 – 2,5 jaar)
• 12-18 m: éénwoordfase à eerste woorden + holofrases (eenwoordzinnen:
woefwoef, papa)
• 18-21 m: tweewoordfase à +- 50 woorden + tweewoordzinnen (mama boek (agens-
ac:e), ding-eigenschap)
• 21-28 m: meerwoordzinfase à telegrams:jl (mama koffie drinken) + weinig
morfemen (geen ww vervoeging) + onjuiste syntaxis + geen lw’en, vz’s, vnw’en, etc.
• Overextensie = gebrek aan woorden om de wereld te benoemen à één woord voor
meerdere dingen (appel voor alle fruit, alles wat rond is, etc.)
• Reduc5e à daan (gedaan)
• Reduplica5e à bobo (boterham) à vooral beklemtoonde lebergrepen
• Assimila5e à fonemen aanpassen of veranderen om ze meer gelijkend te maken aan
andere fonemen in de omgeving of het taalsysteem à muim (duim)
• Gliding à bepaalde klanken worden vervangen door andere klanken die vergelijkbaar
zijn maar een iets andere ar:cula:e hebben à l & r à j & w à bwood (brood) wight
(light)
• Fron5ng à bepaalde achterin gear:culeerde klanken vervangen worden door
klanken die meer voorin in de mond worden geproduceerd à dantu (danku)
• Differen5a5efase (2,5 – 5 jaar)
• Woordenschatexplosie à abstracte woorden (morgen) + verschillende woordsoorten