Inleiding:
De verwondering als belangrijk element voor de filosofie:
• De filosofie gaat uit van het besef dat de wereld niet is wat ze lijkt.
• Moment van vervreemding:
o Het gewone wordt als vreemd gezien.
o Het gegevene wordt ter discussie gesteld.
=> De mens heeft capaciteit om:
• Afstand te nemen van de onmiddellijke situatie.
• Het vanzelfsprekende op zijn geldigheid te onderzoeken.
Plato’s grot:
Cornelis Verhoeven: ‘Alleen wat vanzelfsprekend is, wordt niet overdacht’:
• Alles behalve vanzelfsprekende zaken, kunnen een onderwerp van de verwondering zijn.
• Zelfs het vanzelfsprekende loopt het risico ooit als verwonderlijk ervaren te worden.
Plato’s grot:
• Dagelijkse leefwereld wordt vergeleken met een grot:
o Enkele mensen zitten vastgeketend tegen een muurtje met zicht op een vlakke wand.
o Op de vlakke wand zien ze schaduwen gevormd door voorwerpen en een vuur achter het muurtje.
o Ze beschouwen deze schaduwen als de enige ware werkelijkheid.
• Eén van de grotbewoners wordt met geweld losgemaakt:
o Hij wordt gedwongen de werkelijkheid achter het muurtje te leren kennen.
o Hij ontdekt als eerste de ‘ware’ voorwerpen.
o Hij verlaat de grot en ontdekt de zon.
• De grotbewoner probeert zijn medemensen vol enthousiasme van zijn ontdekking te overtuigen:
o De andere grotbewoners zijn bang omdat ze vernemen dat hun leven zich afspeelt in een schaduwwereld.
o In plaats van de werkelijkheid en haar consequenties zelf aan te nemen, kiezen ze voor de verderzetting van
hun geruststellend bestaan.
=> De bevrijdde grotbewoner is een metafoor voor de filosoof:
• De filosoof is in de hoogste mate op de wereld betrokken, desondanks dat hij als dromerig getypeerd wordt.
• Zijn gedachtegoed blijft mogelijks onbegrepen door de massa uit angst voor de consequenties.
De verwondering is het begin van heel wat disciplines, maar is verder van weinig belang:
• De wetenschapper zoekt naar zekerheid vanuit zijn verwondering.
• De dichter laat het mysterie bestaan en constateert enkel de verwondering.
• De religieuze mens zoekt het antwoord op de verwondering in religieuze riten en symbolen.
=> In de filosofie is de verwondering zowel het beginpunt alsook de leidraad.
Filosofie en ideologie:
De filosofie is een wetenschap:
• Ze wil iets stelligs beweren over de werkelijkheid.
• Ze maakt gebruik van een technisch vocabularium.
• Een goede argumentatie steunt een bewering.
De filosofie wil de verwondering overwinnen zonder ze te miskennen of te neutraliseren.
• De verwondering blijft in het spel.
• De filosofie stelt zich open opdat verworven inzichten altijd opnieuw aangevochten kunnen worden.
• Er is ruimte voor kritiek en vragen.
• Vb: Dankzij de filosofie kon onder meer de slavernij beetje bij beetje afgeschaft en zelfs verboden worden gemaakt.
De filosofie verschilt sterk van de ideologie:
• De ideologie is een geheel van definitieve zekerheden.
• De ideologie ordent het bestaan.
=> De ideologie houdt vast aan het status quo en is derhalve zeer conservatief.
,De historiciteit van de filosofie:
De filosofie is afhankelijk van haar spatio-temporele context:
• De gestelde vragen en de geboden antwoorden zijn steeds aan verandering onderhevig.
• Vb: Absurd om vandaag het debat over de voor- en nadelen van slavernij te herbeginnen. De maatschappelijke
consensus is bereikt. De vraag keert wel terug op een andere manier: Zijn alle vormen van slavernij uit de wereld
verdwenen.
• Vb: Er ontstaan nieuwe thema’s, bijvoorbeeld dierenrechten, waarover de filosoof zich buigt.
G.W.F. Hegel:’Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken erfasst.’
De filosofie is wezenlijk historisch:
• De gestelde vragen en geboden antwoorden zijn een uitdrukking van een bepaalde tijdsgeest.
• Elke verklaring of interpretatie is een resultaat van de bestaanscontext.
o De context beïnvloedt de interpretatie van een ervaring.
o De interpretaties (uit het verleden) van een ervaring beïnvloeden ook de context.
o De interpretatie van een ervaring is ook een historisch gesitueerde opvatting van de huidige context.
=> De geschiedenis (van de filosofie) speelt een grote rol in de huidige filosofie.
Geschiedschrijving draait niet enkel rond het reconstrueren van een gehistoriseerd object, maar ook de historiciteit van het
subject.
• Tot eind 19de eeuw: Enkel verstaan hoe een historisch object in zijn historische context werd beleefd.
• Vanaf eind 19de eeuw: Ook de historisering van het subject.
, Deel 1 – De lotgevallen van de
filosofische rationaliteit:
Wereldbeelden – inleiding:
Wereldbeeld: Elke tijd, elke cultuur heeft een specifieke zienswijze die fungeert als kader waarbinnen de wereld verschijnt.
Een wereldbeeld is een strategie om de wereld beheersbaar te maken:
• De mens kent zichzelf een plaats toe in het universum.
• Het vreemde of bedreigende wordt geneutraliseerd.
• Het verleden wordt geïnterpreteerd.
• Het heden wordt geordend.
• Verwachtingen voor de toekomst worden gevormd.
Deze beschrijving van een wereldbeeld is te geforceerd:
• Een wereldbeeld wordt niet bewust gekozen.
• Een wereldbeeld leg je evenmin niet zomaar van je af.
=> Een wereldbeeld is eerder een bestaanshorizon waarbinnen we geboren worden en die we vanzelf opnemen.
• Een wereldbeeld verandert dankzij geleidelijke ontwikkelingen als reactie op specifieke problemen.
o Dit proces vindt meestal onopgemerkt plaats.
• Een wereldbeeld kan ook veranderen door duidelijke breuklijnen tussen oud en nieuw.
o Revoluties, baanbrekend werk, de avant-garde.
o Het perspectief op verleden, heden en toekomst veranderen.
Inhoudsopgave:
Hoofdstuk 1: Wijsbegeerte binnen de antieke bestaanshorizon. P21-73
Hoofdstuk 2: Het middeleeuwse perspectief. P75-99
Hoofdstuk 3: De crisis van de moderniteit. P101-167
Hoofdstuk 4: Het einde van de moderniteit. P169-244
, Wijsbegeerte binnen de antieke
bestaanshorizon:
Deel 1 Hoofdstuk 1:
Het ontstaan van de wijsgerige rationaliteit:
Inleiding:
De mythen als verklaringsprincipe:
• Cultuur gebaseerd op oeroude tradities, die worden gefundeerd a.d.h.v. verhalen (mythen).
• Mythen beantwoorden de antwoorden op allerlei vragen over:
o De oorsprong.
o De betekenis van fenomenen.
o De legitimatie van macht.
o Schrikwekkende gebeurtenissen.
• De oorzaken in deze verhalen zijn het doen en laten van goden en halfgoden:
o Seksuele relaties.
o Onderlinge machtsstrijd.
o Andere contingente motieven.
• De natuurkrachten, de hemellichamen, etc. worden ook voorgesteld door deze antropomorfe goden.
• Mythen worden mondeling doorgegeven.
• Het mythische wereldbeeld wordt vastgelegd door dichters:
o Homerus (8ste eeuw v.C.)
o Hesiodus (7de eeuw v.C.)
▪ Theogonie: Gedichten over ontstaan van de goden en hun onderlinge relaties maar ook over het prille
ontstaan van de kosmos.
=> De mythische mens leeft in een universum waarin de werkelijkheid wordt voortgebracht door mysterieuze goddelijke
wilsbeschikkingen:
De mythe heeft een verklarende waarde:
• Een mythe legt uit hoe het bestaande tot stand is gekomen.
• De verklaringsmethode is echter apart:
o Niet kritisch: De geldigheid van haar verklaringsmethode niet in twijfel.
o Normatief: De mythe geeft niet alleen aan waarom de dingen zijn wat ze zijn maar ook waarom de dingen zo
moeten zijn.
o Legitimerend: Het bestaande wordt bevestigd en gelegitimeerd.
De rede (logos, ratio) wordt als nieuw verklaringsprincipe ontdekt in het Griekse cultuurgebied.
=> De westerse wijsbegeerte ontstaat in de 6de eeuw v.C.
Van mythos naar logos – Het Griekse wonder:
In de 6de eeuw v.C. doet zich een cultuurschok in Griekenland voor door:
• Almaar meer contact met vreemde volkoren door kolonisatie en handel.
• Mondelinge cultuur maakt plaats voor schriftelijke cultuur.
o Een standaardversie van Homerus’ werk wordt opgesteld en gedeponeerd in de bibliotheek.
o Drang naar codificatie, standaardisering en homogenisering.
o De tekst krijgt een objectieve status.
=> Nieuwe wereldbeschouwing waaruit ook kritiek op de vanzelfsprekendheid van de mythe ontstaat.
Nieuwe generatie dichters met o.m. Xenophanes (6de eeuw v.C.) uit kritiek op de mythe:
• Xenophanes bemerkt dat het beeld van de goden voor iedere etnische groep verschillend is en dat het godsbeeld dus
antropomorf is.
• Xenophanes pleit voor het zoeken naar nieuwe verklaringsmethoden.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur brdgdg. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,16. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.