5. Discours als narratief
Narratieve theorie
Sprookjes en vertelfuncties: Propp
(3) Vladimir Propp was een Russisch literatuurtheoreticus en taalkundige met een interesse voor
folkore. Vanuit die interesse begon hij sprookjes te bestuderen. Hij maakt daarbij een onderscheid
tussen de personages die in die sprookjes voorkomen en de meer abstracte rol of functies die ze
vervullen in een verhaal.
Voorbeeld:
Er is sprake van een held, een tsaar en een adelaar. Die held is een protagonist (personage) in het
verhaal, die kan verschijnen in uiteenlopende activiteitsdomeinen (narratieve functies). Die
domeinen noemt Propp narratieve functies.
Een zelfde personage kan dus in verschillende verhalen een andere rol krijgen. Propp koppelde die 2
dimensies los. Hij bestudeerd de handeling van personages vanuit het structurele standpunt van de
betekenis die ze innemen als narratieve functies binnen het verloop van de intrige
Sprookjes en vertelfuncties: personages
Propp onderscheidt personages van functies binnen een verhaal. Functies zijn specifieke posities of
gebeurtenissen die personages in een verhaal kunnen innemen of uitvoeren op verschillende
momenten.
Bijvoorbeeld, een held kan de opdracht van de koning ontvangen om de ontvoerde prinses terug te
vinden, terwijl zijzelf aan het begin van het verhaal afwezig is vanwege ontvoering. Deze held kan
tijdens zijn avontuur verschillende functies vervullen, zoals het verkrijgen van informatie van een
donor of het ontvangen van hulp van een helper. Tijdens zijn reis kan de held ook handelingen
uitvoeren, zoals het ten aanval trekken, reageren op de acties van de slechterik, een magisch
voorwerp verkrijgen van een donor, strijden met de slechterik en uiteindelijk een nederlaag lijden en
vervolgens herstel vinden. Uiteindelijk keert de held triomfantelijk terug, vergezeld door de prinses.
Het is niet nodig om alle functies te onthouden. Het kan nuttig zijn om een tiental functies te
onthouden en te bekijken hoe deze gerelateerd zijn aan de acties die personages uitvoeren in het
verhaal. Zo kunnen we duidelijk de relaties tussen de personages en de functies in een verhaal
begrijpen.
Sprookjes en vertelfuncties: functies
Vladimir Propp stelt dat elk sprookje structureel kan worden opgedeeld in een reeks van functies die
toegekend worden aan personages. Deze functies worden standaard gekoppeld aan specifieke fases
binnen een sprookje. Enkele voorbeelden van deze functies zijn hier gegeven:
Slechterik: Dit personage kan betrokken zijn bij een misdaad, gevecht of achtervolging.
Donor: Verantwoordelijk voor de voorbereiding van de overdracht van een magisch
voorwerp.
Helper: Ondersteunt de held door bijvoorbeeld te helpen bij verplaatsingen, het herstellen
van situaties, het verlenen van hulp, het volbrengen van opdrachten of het ondergaan van
een transfiguratie.
, Prinses (of gezocht personage) & Vader: Dit personage vraagt om daden te stellen, markeert
een teken, leidt tot ontmaskering, herkenning/identificatie van de ware held en kan
betrokken zijn bij een straf of huwelijk.
Opdrachtgever: Bevordert de overgang of transitie in het verhaal.
Held: Betrokken bij het vertrek op een queeste, reageert op de donor en kan betrokken zijn
bij een huwelijk.
Valse held/bedrieger/slechterik: Vertrekt ook op een queeste, reageert op de gift van de
donor (meestal negatief) en houdt zich bezig met bedrog of leugens.
Deze functies zijn verbonden aan specifieke fases in het sprookje. Functies 1-7 vinden plaats tijdens
de voorbereiding van de held, 8-11 komen naar voren wanneer er complicaties ontstaan, en functie
12 en verder worden vooral gezien tijdens de ontknoping van het verhaal. Het is belangrijk om op te
merken dat deze functies de handelingen van personages op verschillende momenten in het verhaal
beschrijven, onafhankelijk van de specifieke details van het verhaal zelf.
Sprookjes en vertelfuncties: subfuncties
Propp deelt elke functie analytisch op in subfuncties, die verder worden uitgesplitst in verschillende
typologieën:
Functie A (gepleegde misdaad): Deze misdaden worden verder opgedeeld in een typologie.
Bijvoorbeeld, A2 omvat de ontvoering van een menselijk wezen, zoals de prinses. Een variant kan zijn
dat een helper wordt ontvoerd of dat een belangrijk magisch object wordt ontvreemd, zoals een
toverstaf. Bekijk ook K en R, waarin specifiek wordt getoond hoe de misdaad wordt hersteld. Het
herstel kan optreden door een jacht, het doorbreken van betoveringen, of plotseling ontwaken van
een personage, zoals bij Sneeuwwitje.
In andere gevallen wordt de held bijgestaan op verschillende manieren, zoals te zien is in R. T toont
voorbeelden van mogelijke transfiguraties, waarbij een personage onder een nieuwe gedaante kan
verschijnen. Een bekend voorbeeld hiervan is het sprookje waarin een prins in een kikker verandert.
Wanneer de prinses de kikker kust, wordt de ban verbroken en verandert hij terug in een prins. Dit is
een typisch voorbeeld van transfiguratie.
Propp's analyse onthult de diepgaande structurele elementen van de functies in sprookjes, waarbij hij
subfuncties en typologieën gebruikt om de veelzijdigheid van acties binnen een verhaal te
benadrukken en hoe deze bijdragen aan de ontwikkeling van het verhaal.
Sprookjes kunnen worden gecatalogeerd als typische sequensen van functies
Propp's benadering stelt dat sprookjes kunnen worden beschouwd als typische sequenties van
functies. Deze benadering verdeelt sprookjes in hoofdfuncties, verder uitgewerkt in subfuncties, om
vervolgens de sequentiële ontwikkeling van het verhaal te beschrijven.
Voorbeeld: stel je de situatie voor waarbij een koning drie dochters heeft. Ondanks de regel dat ze
niet te ver mogen gaan in de kasteeltuin, lopen ze toch ver weg en worden ontvoerd door een draak.
De koning roept hulp in en drie helden worden opgeroepen om de meisjes te zoeken. De oplossing
van dit probleem wordt gevonden in een gevecht tegen de draak. Drie opeenvolgende sequenties
resulteren in overwinningen. De jonge meisjes worden bevrijd, waardoor de misdaad wordt
verbroken. Ze keren terug naar het kasteel en naar hun oorspronkelijke toestand. Als beloning volgt
bijvoorbeeld een huwelijk met een van de helden.
, Dit illustreert hoe een sprookje kan worden beschreven als een sequentieel verloop, waarbij Propp de
stappen binnen het verhaal structureert en analyseert om de kernfuncties en de volgorde van
gebeurtenissen in het sprookje te onthullen. Het is belangrijk om de benadering van Propp te
begrijpen om de opbouw en ontwikkeling van sprookjes beter te doorgronden.
Kritiek op Propp
Kritiek op Propp's structurele benadering van sprookjes kan op diverse manieren worden
geformuleerd, zowel positief als negatief.
Positief:
Propp's theorie, hoewel formalistisch, had een aanzienlijke impact op de narratologie door de
nadruk te leggen op de structurele analyse van sprookjes.
De tekst-immanente analyse die Propp hanteerde, waarbij de focus ligt op de functies binnen
de tekst zelf, heeft een grote invloed gehad op de narratieve studies.
Negatief:
Propp's benadering negeert de historische rol van de auteur en sociale omstandigheden,
waarbij de aandacht vooral gericht is op de tekstuele analyse, waardoor andere belangrijke
contextuele aspecten worden genegeerd.
Niet alle sprookjes passen in Propp's model van 31 functies of een lineaire structuur,
waardoor de relevantie van zijn analyse beperkt is tot slechts één type sprookje, terwijl vele
andere aspecten van verhalen onbehandeld blijven.
Lévi-Strauss, binnen de structuralistische antropologie, bekritiseerde Propp's formalisme
door te wijzen op het gebrek aan veldwerk en culturele context in zijn analyse. Hij
benadrukte de noodzaak van contextuele inbedding in de structurele analyse van sprookjes.
Bremond heeft Propp's typologie gereduceerd tot één subtype, de drakendoder, wat de
complexiteit van verschillende verhalen reduceert tot een eenvoudigere formule van drie
sequenties: verslechtering-verbetering / verdienste-beloning / straf
In het historisch perspectief heeft Propp's benadering invloedrijk gewerkt in de narratologie door zijn
focus op de interne structuur van verhalen, maar het is bekritiseerd vanwege het gebrek aan
aandacht voor historische, sociale en culturele contexten, en zijn beperkte toepasbaarheid op diverse
verhaalvormen. Andere wetenschappers, zoals Lévi-Strauss en Bremond, hebben geprobeerd Propp's
theorie te vervolledigen of reduceren, maar hebben hierdoor ook beperkingen geïntroduceerd in de
veelzijdigheid van verhalen en narratieve structuren.
Greimas, actantieel model
Greimas, een Litouwse taalkundige actief in Frankrijk, introduceerde in de jaren '60 een semantisch
structureel actantieel model. Dit model stelde ons in staat om de structuur van verhalen te
analyseren, vooral in relatie tot culturele mythologische verhalen die de essentie van het universum
probeerden te begrijpen. Het actantieel model van Greimas richt zich op de daden van personages en
verbindt deze met zes rollen of functies, waarbij handelende personages verschillende handelingen
op verschillende objecten uitvoeren.