Samenvatting propedeutica
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Inleiding
Propedeutica = het voorbereidend onderzoek. Anamnese, klinisch onderzoek, verbanden
leggen tussen bevindingen, klinisch redeneren, diagnostisch denken, ….
Probleem aanpakken door de juiste diagnose te stellen. Kans om de juiste diagnose te stellen
wordt maximaal als je het stappenplan van in het begin juist volgt. Ook het effect van een
behandeling leren evalueren en een diagnostische therapie toepassen + gerichte verzoeken
van de eigenaar uitvoeren (aankooponderzoek, import, certificering, …).
Spoed past niet in dit stappenplan, aparte
procedure.
Probleem duidelijk van in het begin → ineens
gericht onderzoek. Want je weet waar het probleem
ligt, dus automatisch algemeen onderzoek
overslaan. Weten dat je als DA dan een grote fout
maakt, en dat je misschien onderliggend probleem
mist. Dus pas daar mee op!
Examen: op groot scherm meerkeuzevragen met filmpjes en geluiden, interpretaties en
theorievragen.
1.2 Methoden
Zintuigen gebruiken voor KOZ. Zicht voor inspectie, tastzin voor palpatie, gehoor voor
auscultatie en reukzin. Hulp van instrumenten erbij.
- Inspectie: verlichte ruimte nodig, specifieke instrumenten zoals oftalmoscoop, schaar,
pincet, lichtbronnen, ….
- Palpatie: voorzichtig tasten, te hard → verlies sensorisch gevoel in vingertoppen, pijn,
wegdrukken structuren. Undulatieproef als uitbreiding = achter het dier staan, aan ene kant
tik geven aan abdomen, langs andere kant voel je de golf aankomen met andere hand →
wijst op vochtopstapeling in buik (urine, bloed, oedeem, …). Ook mogelijks massa’s voelen
met palpatie, lokaliseren en omvang en dimensies voelen. Moet heel duidelijk beschreven
worden (lokalisatie en hoe het voelt). Vorm ook beschrijven + evolutie volgen (tekening
maken en afmetingen opschrijven), ook voelen naar consistentie en pijnlijkheid (tumor
meestal niet pijnlijk, behalve bottumor). Voelen naar beweeglijkheid en begrenzing
(onduidelijk meestal maligne tumor, duidelijke begrenzing meestal benigne tumor). Kijken of
het oppervlak geülcereerd is = een gat tot de onderliggende laag. Nog kijken naar kleur en
temperatuur of verwante verdikkingen (bv. betrokkenheid regionale lymfeknopen). Hoe
nauwkeuriger palpatie en inspectie → hoe beter resultaat.
- Percussie: schokgolf door weefsel jagen → luisteren. Aan borst- of buikholte, door kloppen
weefsel in beweging brengen, ieder weefsel heeft een bepaalde toon. Kan met indirecte
vinger-vingerpercussie (KHD) of met een plessimeter en percussiehamer (GHD). Kunnen
1
,fouten op gemaakt worden, in de thorax kan het niet heel diep en een gebied met gewijzigde
densiteit moet groter zijn dan 5 cm diameter. Drie hoofdtonen bij percussie romp = 1)
Sonore percussietoon bij longweefsel (laag en sterk), 2) Gedempte percussietoon (kort, bij
lichaamsdelen die niet gashoudend zijn), 3) tympanische percussietoon (hoger,
gashoudende maag).
- Auscultatie: geluid is meestal een combinatie van trillingen met verschillende frequenties.
Bij ruis is er een samenhang tussen de verschillende frequenties. Geluid ontstaat door
verplaatsing van gas of vloeistof (laminaire stroming = deeltjes bewegen in stroomrichting,
hoor je niet & turbulente stroming = geen ordelijke stroom dus deeltjes botsen). Bv.
vernauwing in de bronchen waarbij wanden tegen elkaar komen en trillingen veroorzaken.
1.3 Instrumenten
- Percussiehamer en plessimeter: hamer tussen duim en wijsvinger, plessimeter op lichaam
→ op slaan met losse zwaai.
- Reflexhamer: basis voor opwekken peesreflex, punt voor opwekken spierreflex.
- Stethoscoop: Littman of Rappaport-sprague. Elektronische microscoop veel nadelen.
Belangrijk om veel te oefenen. Kelk stevig tegen lichaamswand plaatsen. Verwarrende
geluiden mogelijk zoals wrijven over de haren, spiertrillingen en spinnen kat.
- Thermometer: rectaal met glijmiddel, tegen mucosa kantelen. Oorthermometer veel
nadelen en temperatuur onderschatten.
- Bloeddrukmeters:
Registratie bloeddruk die terug op gang komt door:
1) Auscultatie: vnl. bij mensen. Stethoscoop distaal van manchet op arterie, geruis synchroon
met hartslag wanneer Pcuff < SAP. Verder lossen manchet tot continue toon die ineens
wegvalt = DAP.
2) Oscillometrie: voelt of de arterie al dan niet beweegt. SAP, DAP en MAP (= gemiddelde
bloeddruk) bepalen. Metingen gebeuren automatisch. Niet evident in praktijk.
3) Doppler-effect: registreert rode bloedcelbeweging. Geluidsprobe distaal van manchet
plaatsen, RBC bewegen en zenden frequentie terug = doppler-effect. Enkel SAP meetbaar,
geen DAP en MAP.
Nadeel bloeddrukmeters van externe factoren zoals te snel of te traag manchet aflaten of
grootte van de manchet spelen een rol. Stress belangrijkste confounder. Dopler maakt
lawaai → dier schrikt.
Klinisch onderzoek: signalement → anamnese → algemene indruk → algemeen klinisch
onderzoek → specifiek klinisch onderzoek. Belang KO voor onderbouwde diagnose en
therapie, betrokkenheid van de eigenaar en tijd herkennen van een eventueel groter
probleem (chronische ziekte, terminale aandoening, …). Zie SLII.
2
,Hoofdstuk 2: Het bloed
2.1 Bloedstaalname
Hierboven bloedonderzoek gedaan van koe. Naar labo gestuurd voor diergeneeskundige
analyses → referentiewaarden zijn diergeneeskundig bepaald + zij kennen de meest
voorkomende afwijkingen. Geven standaardpakketten voor typische pathologieën. Dier
hoest, had mycoplasma bovis, geen koorts.
Bloedonderzoek gesplitst in:
- Hematologie: ‘de leer van de bloedcellen’. Leukocyten formule zegt hoe de leukocyten eruit
zien. Referentiewaarden gegeven, + of – zegt dat waarde erbuiten valt.
- Biochemie: ‘de leer van de bloed chemie’. Ureum en creatinine gegeven.
- Specifieke zaken, zoals PCR of ELISA voor ziekteverwekker, bv. hier voor mycoplasma bovis.
Indicaties om een bloedonderzoek te doen (niet standaard doen): aanvulling voor KOZ,
stellen diagnose, identificeren van organen betrokken bij de ziekte, opvolgen ziekte/genezing
(bv. bij insuline geven aan diabetespatiënt → therapie impact opvolgen), screenen (bv.
aankooponderzoek), …. Steeds koppelen aan de kliniek + gaat gepaard met extra kost! Er niet
vanuit gaan dat bloedonderzoek alle problemen gaat verklaren (eigenaar niet teveel hoop
geven).
Patiënt voorbereiden: eigenaar informeren, zorg voor een rustig dier (pre-analytische fout
tegengaan) en assistentie, leg het juiste materiaal klaar binnen handbereik (voor je aan dier
begint!). Dier fixeren = zie SLII. Kordaat zijn en vanaf fixatie moet het snel gaan.
Bloednametechniek: afhankelijk van diersoort ander bloedvat. Vene moet goed opzetbaar,
afknelbaar, ontsmetbaar en afdrukbaar zijn.
De techniek die je gebruikt moet voor jou haalbaar zijn. vermijd stolling door een te trage
bloedstroom. Gebruik een voldoende grote naald (te dun → hemolyse) en klem niet te lang
3
, af (stolling vermijden). Met naald prikken en dan in bloedbuisje doen → oppassen dat hand
dan niet de vene doorprikt als je het verplaatst, dus vaak makkelijker om bloed te pakken
met vacutainer. Vacuüm in vacutainer systeem zorgt ervoor dat er zoveel bloed in de buis
komt als dat er nodig is = belangrijk omdat anticoagulans in een bepaalde concentratie
aanwezig is → te weinig bloed = fouten verdunning en foute analyses.
Soorten recipiënten: hangt af van de gewilde analyse. Examen verschil serum en plasma:
serum = plasma min bloedstollingsfactoren. De juiste volgorde van staalname is van belang
bij meerdere analyses. Als er een beetje ontstollingsmiddel in de naald terecht komt, kan dit
in het volgende buisje terecht komen → fouten. Dus ‘order of draw’ van belang. Eerst
bacterieel onderzoek (indien gewild) want meest steriel.
Bloed bewaren: stolbuisje (rood) moet warm bewaard worden om stollingscascade te
activeren! Mengen na staalname (niet schudden want dan hemolyse) bij anti-stollingsbuisje.
Analyse zo snel mogelijk laten uitvoeren. Koelen van staal maar niet invriezen! Serum of
plasma afzonderen van cellen want blijven anders glucose ed. verbruiken.
Pre-analytische fouten: hemolyse index (maat voor hemolyse) door te hoge onderdruk,
schudden staal, te smalle naald, te lange en snelle centrifugatie, slechte bewaring, …. Andere
fouten zoals ‘order of draw’ niet nakomen, foute vulling bloedbuisje, stolling, hyperlipemie
(kan je niets aan doen maar in rekening brengen), stress, niet uitgevaste patiënt (bv. bij
glucosemeting), medicatie (bv. cortisone effect leukocyten), icterisch bloed.
Bloed kan je ook macroscopisch beoordelen op de kleur en controleren op klonters →
rouleauxvorming (foto 1 hieronder) = rode bloedcellen die zich opstapelen in bloedbuis. Bij
paarden is dit normaal. Kan abnormaal zijn bij auto-immuunaandoeningen die aggregatie
geven van rode bloedcellen, lichaam maakt antistoffen tegen RBC.
A is hemolytisch serum, B is normaal serum, C
is hyperlipemie, D is normaal serum.
Analyses worden gedaan door:
- Jezelf: met eigen toestellen (duur).
- Point of care toestellen of ‘patient-side testing’: teststrips. Meestal vrij betrouwbaar.
- Klinisch biologisch labo: snel en betrouwbaar, opgelet met referentiewaarden (anders per
labo). Soms verschillende analysemethoden voor zelfde parameter.
4